ECLI:NL:RBDHA:2018:10391

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 februari 2018
Publicatiedatum
29 augustus 2018
Zaaknummer
C/09/544287 / KG ZA 17-1549
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanbestedingsprocedure voor fysische metingen in Nederlandse Rijkswateren met geschil over marktconformiteit van inschrijvingen

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, vordert Aqua Vision B.V. dat de inschrijving van IGL B.V. als ongeldig wordt verklaard en dat Rijkswaterstaat (RWS) een nieuwe gunningsbeslissing ten gunste van Aqua Vision neemt. De zaak betreft een aanbestedingsprocedure voor de uitvoering van fysische metingen in de Nederlandse Rijkswateren, waarbij Aqua Vision en IGL hebben ingeschreven op perceel 3. RWS heeft aangekondigd de gunningsbeslissing te heroverwegen na bezwaren van Aqua Vision over de marktconformiteit van de prijs van IGL. Aqua Vision stelt dat IGL met een abnormaal lage prijs heeft ingeschreven, wat volgens haar leidt tot een niet-marktconforme inschrijving. RWS heeft echter aangegeven dat de prijs van IGL in lijn is met de eerder geschatte waarde van de opdracht. De voorzieningenrechter oordeelt dat Aqua Vision niet aannemelijk heeft gemaakt dat de prijs van IGL niet-marktconform is en wijst de vorderingen van Aqua Vision af. De rechter concludeert dat de inschrijving van IGL als besteksconform kan worden aangemerkt en dat Aqua Vision geen recht heeft op de gevorderde maatregelen. De proceskosten worden toegewezen aan IGL en RWS.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team Handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/544287 / KG ZA 17-1549
Vonnis in kort geding van 8 februari 2018
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AQUA VISION B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Utrecht,
eiseres,
advocaten mr. I. Harms en mr. M.C. van Kamp te Amsterdam,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Infrastructuur en Rijkswaterstaat, Rijkswaterstaat),
zetelende te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. A.L.M. de Graaf te Den Haag,
waarin is tussengekomen:
de besloten vennootschap
IGL B.V.,
statutair gevestigd te Roermond,
advocaat mr. L.W.J.P.F. Einig te Eindhoven.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘Aqua Vision’, ‘RWS’ en ‘IGL’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 7 december 2017, met producties;
- de akte houdende wijziging van eis;
- de incidentele conclusie tot primair tussenkomst en subsidiair voeging;
- de brief van mr. Harms van 22 januari 2018, met productie;
- de brief van mr. Einig van 24 januari 2018, met producties;
- de brief van mr. De Graaf van 24 januari 2018, met producties;
- de op 25 januari 2018 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door alle partijen pleitnotities en door mr. Harms tevens producties zijn overgelegd.
1.2.
Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2.Het incident tot tussenkomst/voeging

2.1.
IGL heeft primair gevorderd te mogen tussenkomen in de procedure tussen Aqua Vision en RWS. Ter zitting hebben Aqua Vision en RWS verklaard geen bezwaar te hebben tegen de tussenkomst. IGL is vervolgens toegelaten als tussenkomende partij, aangezien zij aannemelijk heeft gemaakt dat zij daarbij voldoende belang heeft. Voorts is niet gebleken dat de toewijzing van de gevorderde tussenkomst in de weg staat aan de vereiste spoed bij dit kort geding en de goede procesorde in het algemeen.

3.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
3.1.
RWS heeft een Europese niet-openbare aanbestedingsprocedure georganiseerd voor de uitvoering van fysische metingen in de Nederlandse Rijkswateren. Tot deze Rijkswateren behoren onder meer de kust- en binnenwateren. Deze fysische metingen hebben onder meer als doel het verzamelen van hydrografische-, stromings- en zoutgegevens betreffende deze wateren.
3.2.
Blijkens het Selectiedocument van 3 april 2017 is bovengenoemde opdracht opgesplitst in zeven percelen. In deze procedure staat centraal perceel 3, de ‘Dienstverleningsovereenkomst Binnenwateren’. Voor wat betreft perceel 3 beoogt RWS met de aanbestedingsprocedure te komen tot het sluiten van een dienstverleningsovereenkomst voor de duur van twee jaar, met de optie op tweemaal een verlenging voor de duur van twee jaar. De geschatte waarde van perceel 3 is in paragraaf 1.3 van het Selectiedocument geschat op € 0,3 - € 0,5 miljoen per jaar.
3.3.
Het gunningscriterium in de onderhavige aanbestedingsprocedure is blijkens het ‘Beschrijvend document Fysische Metingen’ van 28 juli 2017 de beste prijs-kwaliteitverhouding (BKPV). De gunningscriteria Kwaliteit en Prijs hebben voor elk perceel een wegingsfactor van respectievelijk 70% en 30%. Het gunningscriterium Kwaliteit valt uiteen in de volgende vijf subgunningscriteria met elk een wegingsfactor:
Een inschrijver dient om voor gunning in aanmerking te komen op alle subgunningscriteria een gemiddelde score te behalen van minimaal 1,75. Daarnaast is het niet toegestaan dat een inschrijver op één of meerdere subgunningscriteria een nul scoort.
3.3.1.
Bij de beoordeling van het gunningscriterium Kwaliteit wordt onderstaande puntenschaal gehanteerd:
3.3.2.
In het Beschrijvend document is ten aanzien van het gunningscriterium Prijs onder meer het volgende bepaald:
“• In de prijzen zijn inbegrepen alle kosten om de opdracht te kunnen realiseren denkende aan de Dienstbeschrijvingen inclusief scope en producten, Vraagspecificatie eisen en Vraagspecificatie proces. Dit betreft onder meer de kosten per gebied en de kosten voor projectmanagement, verpakkingskosten, transportkosten, verzekeringen, reis- en verblijfkosten en alle administratie- en kantoorkosten;
• Er zullen geen toeslagen toegepast worden voor werkzaamheden buiten kantooruren;
• Alle prijzen zijn marktconform ten opzichte van de inspanning en de kosten die inschrijver moet leveren voor het voltooien van de diensten en de levering van producten;”
3.3.3.
Bij de beoordeling op het gunningscriterium Prijs geldt dat de inschrijver met de laagste inschrijvingsprijs 300 punten krijgt. Voor de overige inschrijvers wordt het aantal punten als volgt berekend:
“300 X (laagste inschrijvingsprijs) / (inschrijvingsprijs van de inschrijver)”
3.4.
Na door RWS te zijn geselecteerd voor de gunningsfase heeft zowel Aqua Vision als IGL op perceel 3 ingeschreven. RWS heeft bij brief van 17 november 2017 aan Aqua Vision bericht dat hij voornemens is de dienstverleningsovereenkomst voor wat betreft perceel 3 te gunnen aan IGL.
3.4.1.
Als motivering bevat deze brief de navolgende tabel met door de inschrijvers op de (sub)gunningscriteria behaalde eindscores:
met daarbij de volgende toelichting:
3.5.
De advocaat van Aqua Vision heeft RWS bij brief van 24 november 2017 bericht dat perceel 3 in de visie van Aqua Vision niet aan IGL gegund kan worden, nu IGL heeft ingeschreven met een abnormaal lage prijs c.q. een niet-marktconforme prijs en haar inschrijving om die reden ongeldig is en terzijde dient te worden gelegd. In deze brief stelt Aqua Vision onder meer het volgende:
“Aqua Vision (…) komt tot de conclusie dat er tussen de door haar ingeschreven prijs en die van IGL een verschil zit van maar liefst 6.488.510,22 euro. IGL heeft dus 69% lager ingeschreven dan Aqua Vision.
Dit is naar het oordeel van Aqua Vision een niet uit te leggen verschil. Door haar jarenlange expertise op het gebied van o.a. stromingsmetingen is Aqua Vision namelijk goed op de hoogte van de in de markt geldende prijzen. Dit komt tot uitdrukking in de door haar geoffreerde prijs, die in alle opzichten marktconform genoemd kan worden. Een prijs die daar 69% van afwijkt, lees 69% lager is, kan dan niet geacht worden in een redelijke verhouding te staan met de te verrichten opdracht en als marktconform aangemerkt worden.
(…)
Bepalend voor de vaste aanneemsom is het aantal metingen dat gedurende de looptijd van de opdracht uitgevoerd dient te worden. Hoeveel metingen dit moeten zijn, is gedurende de aanbestedingsprocedure naar aanleiding van vragen gesteld door Aqua Vision steeds bijgesteld. Alleen al met betrekking tot de stromingsmetingen is de omvang van de opdracht aangepast van1275metingen (initiële selectiedocument Fysische Metingen met zaaknummer 3113892, d.d. 3-4-2017) tot 2369 metingen, zoals is af te leiden van het overzicht opD03II VSE Bijlage B Scope_20170921_v1.1.xlsx. (…) Bij inschrijving diende van dit laatste aantal te moeten worden uitgegaan.
Voor de inschrijving van Aqua Vision betekent dit per meting een marktconforme prijs heeft aangehouden (…) Belangrijk is dat Aqua Vision – mocht zij de aanbesteding hebben gewonnen – uit de gehanteerde aanneemsom alle kosten had kunnen voldoen en dus de opdracht in financieel opzicht betrouwbaar had kunnen uitvoeren. Daarbij is een gegeven dat het nagenoeg altijd om spoedmetingen gaat omdat de metingen waterstandsafhankelijk zijn. (…) Dit is van invloed op de prijsvorming omdat de scheeps capaciteit en het overige materieel en materiaal continue beschikbaar moet worden gehouden. Het is niet mogelijk om de schepen etc op andere projecten in te zetten om zodoende kosten te besparen.
Met betrekking tot de inschrijving van IGL heeft Aqua Vision het vermoeden dat deze niet is uitgegaan van een juist aantal metingen danwel dat deze zich geen rekenschap heeft gegeven van bovenstaande omstandigheid.
(…)
Aqua Vision wenst te vernemen of RWS of zij een toelichting op de inschrijfprijs van IGL als bedoeld in artikel 2.11 Aw heeft gevraagd. Als dit het geval is, dan verzoekt Aqua Vision te vernemen wat het resultaat van dat verzoek was en op welke gronden RWS meent dat de opdracht toch aan IGL te kunnen gunnen. Indien een dergelijke toelichting niet is gevraagd dan meent Aqua Vision dat het nu ingediende bezwaar voor RWS aanleiding moet zijn om deze toelichting alsnog te vragen en op basis van de resultaten daarvan te handelen.”
3.6.
RWS heeft bij e-mail van 27 november 2017 aan de advocaat van Aqua Vision bericht dat de brief van 24 november 2017 noch een bezwaar, noch een klacht, noch een verzoek om een toelichting behelst en dat hij daarom deze brief binnen de vastgestelde procedures niet in behandeling kan nemen.
3.7.
RWS heeft bij brief van 27 december 2017 aan Aqua Vision bericht dat hij de gunningsbeslissingen ten aanzien van alle percelen intrekt en over zal gaan tot een kwalitatieve herbeoordeling van de ingediende inschrijvingen, zulks vanwege het feit dat in strijd met de vooraf bekendgemaakte beoordelingssystematiek geen hele punten door de beoordelaars zijn toegekend en in zoverre de beoordeling en motivering strijdig is met het transparantiebeginsel. In reactie op de stelling van Aqua Vision dat IGL een abnormaal lage of niet-marktconforme prijs heeft aangeboden, heeft RWS het volgende aan Aqua Vision bericht:
“Wat betreft uw primaire standpunt dat de inschrijver IGL een abnormaal lage of niet marktconforme prijs zou hebben aangeboden deel ik u mee dat Rijkswaterstaat geen enkele aanleiding heeft om te veronderstellen dat de prijsstelling van IGL abnormaal laag of niet marktconform is. In de selectiefase is reeds meegegeven dat Rijkswaterstaat de waarde van perceel 3 raamt tussen de 0,3 en 0,5 miljoen per jaar. Voor de totale looptijd van 6 jaar komt dit dus uit op een raming tussen de 1,8 en 3 miljoen euro. Deze raming is gebaseerd op prijzen die Rijkswaterstaat in de afgelopen periode heeft betaald voor soortgelijke diensten. De prijsstelling van IGL B.V. ligt in lijn met dezer raming. Rijkswaterstaat zal de inschrijving van IGL dan ook gewoon in deze herbeoordeling meenemen.
Uw prijsstelling ligt echter vele malen boven de raming van Rijkswaterstaat. Uw vaste aanneemsom bedraagt € 8.903.691,-. Daarmee ligt uw aanneemsom bijna 6 miljoen hoger dan het door Rijkswaterstaat (maximaal) geraamde bedrag. Dit maakt uw inschrijving in de optiek van Rijkswaterstaat abnormaal hoog en derhalve niet-marktconform. Er is in ieder geval geen budgettaire ruimte om perceel 3 aan uw onderneming te gunnen. Dit vormde eerder geen probleem omdat uw inschrijving ook niet als inschrijving met de Beste Prijs Kwaliteitverhouding was geëindigd. Bij een eventuele herbeoordeling heeft u echter geen belang. Dit zou er hoogstens toe kunnen leiden dat uw inschrijving alsnog als abnormaal hoge en niet marktconforme inschrijving terzijde zal worden gelegd.
Rijkswaterstaat zal uw inschrijving niettemin ten behoeve van de voortgang nu wel (pro forma en ook om u een beeld te geven bij de kwalitatieve waardering van uw inschrijving) in deze herbeoordeling betrekken.”

4.Het geschil

4.1.
Aqua Vision vordert – na wijziging van haar eis – zakelijk weergegeven bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
- RWS te gebieden om, alvorens tot herbeoordeling van de inschrijvingen op perceel 3 over te gaan, de inschrijving van IGL als ongeldig terzijde te leggen en, voor zover zij nog tot gunning wenst over te gaan, een nieuwe gunningsbeslissing ten gunste van Aqua Vision te nemen;
subsidiair:
- RWS te gebieden a) de prijs van IGL door een nieuw samen te stellen onafhankelijk beoordelingsteam te laten beoordelen, b) Aqua Vision inzage te geven in de raming en c) na de herbeoordeling een nieuwe voorlopige gunningsbeslissing te nemen, voor zover zij de opdracht nog wenst te gunnen;
meer subsidiair:
- in goede justitie een andere maatregel te treffen die recht doet aan de belangen van Aqua Vision;
zowel primair, subsidiair als meer subsidiair op straffe van verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van RWS in de proceskosten.
4.2.
Daartoe voert Aqua Vision – samengevat – het volgende aan. Een herbeoordeling van de inschrijving van IGL op de kwalitatieve subgunningscriteria is niet aan de orde, nu deze inschrijving niet-besteksconform is en om die reden door RWS terzijde dient te worden gelegd. Volgens Aqua Vision is de door IGL aangeboden prijs niet marktconform ten opzichte van de inspanning en de kosten die de inschrijver moet leveren voor het voltooien van de diensten en de levering van de producten. Hoewel het begrip marktconform in de aanbestedingsstukken niet nader is omschreven, dient dit begrip volgens Aqua Vision naar objectieve maatstaven aldus te worden begrepen dat de aangeboden prijs in overeenstemming dient te zijn met de prijzen van andere marktpartijen. Aqua Vision wijst in dit verband op haar jarenlange ervaring met het verrichten van werkzaamheden in de desbetreffende markt en haar daaruit voortvloeiende kennis van de gebruikelijke prijzen. Thans is sprake van een prijsverschil van maar liefst zes miljoen. Bij die stand van zaken rustte naar de mening van Aqua Vision op RWS in ieder geval de verplichting om te onderzoeken of de inschrijving van IGL bovendien niet kwalificeert als abnormaal laag in de zin van artikel 2:116 van de Aanbestedingswet. Dat – zoals RWS stelt – de door IGL aangeboden prijs in lijn is met de in de selectiefase geschatte waarde van de opdracht (0,3 tot 0,5 miljoen per jaar), maakt het voorgaande volgens Aqua Vision niet anders, nu deze waarde is gebaseerd op het aantal van 1275 metingen, welk aantal in de gunningsfase is vermeerderd tot 2369 en welke vermeerdering had moeten leiden tot een herziening van de waarde van de opdracht. RWS heeft desgevraagd geen nadere informatie over deze raming verschaft. In zijn brief van 27 december 2017 stelt RWS dat zijn raming is gebaseerd op de prijzen die hij in de voorgaande periode voor soortgelijke werkzaamheden heeft betaald. Volgens Aqua Vision is dit een opmerkelijke stelling, aangezien zij de afgelopen periode de raamcontractant was en derhalve een volledig beeld heeft van de prijzen die RWS de afgelopen periode heeft betaald. Daarbij geldt volgens Aqua Vision dat het in die periode ging om een veel lager aantal metingen, te weten 236 metingen. De raming waarop RWS zich beroept, is naar de mening van Aqua Vision dan ook niet representatief voor de waardebepaling van perceel 3 en kan niet dienen als onderbouwing van een oordeel omtrent de marktconformiteit van de inschrijving van IGL. Volgens Aqua Vision is haar inschrijving wel in lijn met de werkelijke waarde van de opdracht. Aqua Vision stelt ondanks de aangekondigde herbeoordeling belang te hebben bij haar vordering, omdat – zolang de door IGL geboden prijs bij de beoordeling wordt meegewogen – een herbeoordeling op de kwalitatieve criteria vanwege het grote prijsverschil niet tot een ander resultaat zal leiden. Na terzijdelegging van de inschrijving van IGL, resteert volgens Aqua Vision haar inschrijving als enige inschrijving en behoeft de aangekondigde kwalitatieve herbeoordeling niet plaats te vinden.
4.3.
RWS en IGL voeren gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
4.4.
IGL vordert – zakelijk weergegeven – bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. Aqua Vision in haar vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren dan wel deze af te wijzen;
II. RWS te gebieden de opdracht te gunnen aan IGL, voor zover zij nog tot gunning wenst over te gaan en IGL na de herbeoordeling (wederom) als winnaar wordt aangemerkt;
III. Aqua Vision te veroordelen in de proces- en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.5.
Verkort weergegeven stelt IGL daartoe dat zij er belang bij heeft dat de opdracht (definitief) aan haar gegund wordt en derhalve bij afwijzing van de vorderingen van Aqua Vision, nu die (definitieve) gunning daardoor in gevaar kan komen.
4.6.
Voor zover nodig zullen de standpunten van Aqua Vision en RWS met betrekking tot de vorderingen van IGL hierna worden besproken.

5.De beoordeling van het geschil

5.1.
In de onderhavige aanbestedingsprocedure heeft RWS zijn voorlopige gunningsbeslissing ten aanzien van alle percelen ingetrokken en een herbeoordeling op de kwalitatieve subgunningscriteria aangekondigd. Naar de voorzieningenrechter begrijpt stelt Aqua Vision zich op het standpunt dat de inschrijving van IGL op perceel 3 niet aan deze herbeoordeling mag worden onderworpen, omdat deze vanwege een niet-marktconforme prijs als niet-besteksconform terzijde moet worden gelegd. Vervolgens zou de opdracht voor wat betreft perceel 3 volgens Aqua Vision aan haar als enige resterende geldige inschrijver moeten worden gegund. Aldus dient thans te worden beoordeeld of IGL een marktconforme prijs heeft geboden, hetgeen naar tussen partijen niet ter discussie staat naar objectieve maatstaven – kort gezegd – neerkomt op een beantwoording van de vraag of de door IGL geboden prijs de kosten dekt die zijn gemoeid met het uitvoeren van de opdracht. Daarbij is het – anders dan zij zelf betoogt – aan Aqua Vision om in deze procedure aannemelijk te maken dat de door IGL geboden prijs niet-marktconform is. Aqua Vision heeft in dat verband aangevoerd dat zij als partij die thans de desbetreffende fysische metingen grotendeels uitvoert met haar jarenlange kennis en ervaring binnen de branche zeer goed bekend is met de prijsstelling van de aanbestede diensten, zodat de door haar geboden prijs zonder meer als marktconform moet worden beschouwd en de prijs van IGL, die aanzienlijker lager ligt dan haar prijs, niet.
5.2.
In dit betoog kan Aqua Vision niet worden gevolgd. Met RWS en IGL constateert de voorzieningenrechter dat de inschrijvingen van Aqua Vision en IGL vooral uiteenlopen wat betreft de geboden prijs voor de te verrichten stromingsmetingen. Hierbij geldt dat in de selectiefase aanvankelijk diende te worden uitgegaan van 1275 stromingsmetingen maar dat RWS vervolgens tijdig aan de inschrijvers kenbaar heeft gemaakt dat dit aantal werd verhoogd naar (vooralsnog) 2369. In zoverre is dus juist de constatering van Aqua Vision dat de aanvankelijke raming van de opdracht (1,8 – 3 miljoen euro), die is gebaseerd op het aantal van 1275 stromingsmetingen, niet langer als leidend kon worden beschouwd. RWS heeft er met juistheid op gewezen dat de aanbieding van Aqua Vision in ieder geval niet in overeenstemming is met de in de selectiefase afgegeven raming van de opdracht. Uit de inschrijving van Aqua Vision blijkt van een vaste aanneemsom van € 8.903.691, waarbij Aqua Vision de 2369 uit te voeren stromingsmetingen heeft begroot op een bedrag van € 6.405.200,--, hetgeen neerkomt op een bedrag van € 2.703,76 per stromingsmeting. Uitgaande van het in de selectiefase genoemde aantal van 1275 stromingsmetingen, komt de prijs die Aqua Vision voor dit aantal stromingsmetingen berekent neer op een bedrag van € 3.447.290,--. Dit bedrag dient te worden vermeerderd met de kosten voor de overige te verrichten werkzaamheden, hetgeen betekent dat de door RWS aanvankelijk geschatte waarde van de opdracht ruimschoots wordt overschreden. In de nota van inlichtingen is deze raming aan de orde gesteld en is RWS verzocht om ter zake aanvullende informatie te verstrekken. Nadat RWS te kennen had gegeven dat geen nadere informatie zou worden verstrekt, heeft Aqua Vision haar inschrijving ingediend. Gelet op de Grossman-doctrine heeft Aqua Vision hiermee haar rechten verwerkt om de juistheid van deze raming thans (opnieuw) aan de orde te stellen.
5.2.1.
De door Aqua Vision geboden prijs wijkt, uitgaande van het in de selectiefase genoemde aantal stromingsmetingen, aldus af van de raming zoals die voor wat betreft dit aantal stromingsmetingen in de selectiefase door RWS bekend is gemaakt. Hier komt bij dat RWS onweersproken heeft gesteld dat zij bedoelde raming heeft gebaseerd op onder meer de facturen die Aqua Vision in het verleden voor het verrichten van fysische metingen bij haar in rekening heeft gebracht. Aan de hand van voldane facturen voor op de locaties Olst, Tiel en Venlo door Aqua Vision verrichte stromingsmetingen heeft RWS inzichtelijk gemaakt dat Aqua Vision destijds een prijs per stromingsmeting hanteerde die ongeveer 50% lager lag dan het thans ter zake in haar inschrijving gehanteerde prijspeil. Dat Aqua Vision in het verleden veel lagere prijzen hanteerde voor het verrichten van stromingsmetingen wordt daarnaast onderschreven door het door haarzelf als productie 12 in het geding gebrachte overzicht van de door haar gedurende de jaren 2014 tot en met 2017 aan RWS verzonden facturen. Hieruit volgt immers dat, nog daargelaten dat RWS onvoldoende weersproken heeft gesteld dat in dit overzicht ten onrechte relatief dure zoutmetingen zijn betrokken, Aqua Vision zelf uitgaat van een gemiddelde berekende prijs per stromingsmeting van € 1.698,58. Aqua Vision heeft desgevraagd geen afdoende verklaring kunnen geven voor de aldus bestaande aanzienlijke discrepantie tussen die prijs en de thans geboden prijs per stromingsmeting van € 2.703,76. Uit het voorgaande volgt dat de nodige vraagtekens kunnen worden geplaatst bij de marktconformiteit van de door Aqua Vision gedane aanbieding. Hoewel RWS hierin kennelijk destijds geen aanleiding heeft gezien om de inschrijving van RWS als niet-besteksconform terzijde te leggen, brengt het voorgaande wel met zich dat de door Aqua Vision geboden prijs thans niet als norm kan gelden waaraan de marktconformiteit van de door IGL geboden prijs, die overigens wel in lijn is met de door RWS in de selectiefase bekendgemaakte raming, dient te worden getoetst.
5.2.2.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan ook anderszins niet worden geconcludeerd dat de door IGL geboden prijs niet-marktconform is. Daartoe is van belang dat zowel RWS als IGL in deze procedure voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat als gevolg van de aanzienlijke verhoging van het aantal stromingsmetingen ten opzichte van het reeds door Aqua Vision uitgevoerde aantal stromingsmetingen, een werkmethodiek kan worden toegepast, waarbij meerdere stromingsmetingen op één dag kunnen worden verricht en de mogelijkheid wordt gecreëerd om stromingsmetingen met andere fysische metingen te combineren, hetgeen begrijpelijkerwijs een drukkend effect heeft op de prijs per stromingsmeting. Aqua Vision is er in deze procedure niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat bedoelde schaal- en efficiencyvoordelen niet kunnen worden behaald en de door IGL geboden prijs dientengevolge niet kostendekkend zal zijn.
5.3.
Nu derhalve niet aannemelijk is geworden dat de door IGL geboden prijs niet-marktconform is, moet de inschrijving van IGL als besteksconform worden aangemerkt en rustte – anders dan Aqua Vision betoogt – op RWS niet een verplichting om de inschrijving van IGL wat betreft prijs aan een nader onderzoek te onderwerpen. De vorderingen van Aqua Vision liggen daarmee voor afwijzing gereed. Naar tussen partijen niet ter discussie staat, zal ook na de uit te voeren kwalitatieve herbeoordeling de inschrijving van IGL als voorlopige winnaar uit de bus komen. Nu bovendien te verwachten valt dat RWS de opdracht voor wat betreft perceel 3 na deze herbeoordeling ook definitief zal gunnen aan IGL, brengt voormelde beslissing mee dat IGL geen belang (meer) heeft bij toewijzing van haar vorderingen, zodat deze worden afgewezen.
5.4.
IGL zal worden veroordeeld in de kosten van RWS, welke kosten worden begroot op nihil, nu niet is gebleken dat RWS als gevolg van deze vorderingen extra kosten heeft moeten maken. Ondanks de afwijzing moet Aqua Vision in haar verhouding tot IGL worden aangemerkt als de in het ongelijk gestelde partij. Het doel van IGL was immers te voorkomen dat – zoals Aqua Vision verlangde – haar inschrijving (alsnog) als niet-besteksconform terzijde zou worden gelegd, welk doel is bereikt. Aqua Vision zal dan ook worden veroordeeld in de proceskosten van IGL. Voorts zal Aqua Vision, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van RWS. Voor de door zowel RWS als IGL gevorderde veroordeling in de nakosten bestaat geen grond, nu de kostenveroordeling ook voor deze nakosten een executoriale titel oplevert (vgl. HR 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1116, NJ 2011/237).

6.De beslissing

De voorzieningenrechter:
6.1.
wijst het door Aqua Vision gevorderde af;
6.2.
veroordeelt IGL voor wat betreft de door haar ingestelde vordering jegens RWS in de proceskosten, tot dusver begroot op nihil;
6.3.
veroordeelt Aqua Vision in de overige proceskosten, tot dusver aan de zijde van RWS begroot op € 1.434,--, waarvan € 816,-- aan salaris advocaat en € 618,-- aan griffierecht, en aan de zijde van IGL begroot op € 1.442,--, waarvan € 816,-- aan salaris advocaat en € 626,-- aan griffierecht;
6.4.
bepaalt dat de verschuldigde proceskosten dienen te worden voldaan binnen veertien dagen nadat dit vonnis is uitgesproken en dat – bij gebreke daarvan – daarover de wettelijke rente verschuldigd is;
6.5.
verklaart voormelde proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H.I.J. Hage en in het openbaar uitgesproken op 8 februari 2018.
mw