ECLI:NL:RBDHA:2018:10167

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 augustus 2018
Publicatiedatum
23 augustus 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 10508
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Sleeswijk Visser-de Boer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van gezinsleven en de beoordeling van emotionele afhankelijkheid

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 23 augustus 2018, gaat het om een beroep van twee Syrische vrouwen, eiseres 1 en eiseres 2, tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag was ingediend op basis van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), dat het recht op respect voor het privé- en gezinsleven waarborgt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Staatssecretaris de aanvraag op 19 april 2016 had afgewezen, en het bezwaar daartegen op 20 april 2017 ongegrond verklaard. Eiseressen hebben vervolgens beroep ingesteld, waarbij zij zich hebben laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde, mr. P.C.M. van Schijndel.

Tijdens de zitting op 16 augustus 2018 is gebleken dat eiseres 1, geboren in 1941, en eiseres 2, geboren in 1969, beiden de Syrische nationaliteit hebben en dat eiseres 1 de moeder is van referente, die ook in de procedure betrokken is. De rechtbank heeft overwogen dat de Staatssecretaris ten onrechte heeft gesteld dat er geen sprake is van een meer dan gebruikelijke emotionele afhankelijkheid tussen eiseressen en referente. De rechtbank heeft vastgesteld dat referente jarenlang zorg heeft gedragen voor haar moeder en zus, die beiden hulpbehoevend zijn, en dat deze zorg essentieel was voor hun welzijn.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de afwijzing van de aanvraag in strijd is met artikel 8 van het EVRM, omdat de belangen van eiseressen niet voldoende zijn afgewogen tegen de belangen van de Nederlandse overheid. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de Staatssecretaris opgedragen om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens is de Staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiseressen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/10508

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 augustus 2018 in de zaak tussen

[eiseres 1], eiseres1, V-nummer [V-nummer]

[eiseres 2],eiseres 2, V-nummer [V-nummer]
Tezamen eiseressen,
(gemachtigde: mr. P.C.M. van Schijndel),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Procesverloop

Bij besluit van 19 april 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag voor afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van de procedure Toegang en Verblijf afgewezen.
Bij besluit van 20 april 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseressen ongegrond verklaard.
Eiseressen hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 augustus 2018. Eiseressen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Namens eiseressen zijn eveneens verschenen [persoon X], referente en [persoon Y], de broer van referente (en tevens de zoon van eiseres 1 en de broer van eiseres 2). Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Als tolk is verschenen L. Makkadam.

Overwegingen

1. Eiseres 1 is geboren op [geboortedatum] 1941 en heeft de Syrische nationaliteit. Zij is de moeder van referente. Eiseres 2 is geboren op [geboortedatum] 1969 en heeft eveneens de Syrische nationaliteit. Zij is de zus van referente. Op 30 december 2015 heeft referente namens eiseressen een aanvraag voor een mvv in het kader van verblijf als familie- of gezinslid op grond van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden ingediend (EVRM). Verweerder heeft deze aanvraag op 19 april 2016 afgewezen en het hiertegen ingestelde bezwaar op 19 juli 2016 kennelijk ongegrond verklaard. Het hiertegen ingestelde beroep is door de rechtbank Den Haag op 20 januari 2017 gegrond verklaard nu verweerder in de bezwaarprocedure had afgezien van het horen van referente. Op 6 april 2017 heeft alsnog een hoorzitting met referente en haar broer plaatsgevonden.
2. Verweerder heeft de familierechtelijke relatie tussen referente en eiseressen – ondanks het ontbreken van documenten – aannemelijk geacht. Echter is verweerder van oordeel dat geen sprake is van een meer dan gebruikelijke emotionele afhankelijkheid (“more than normal emotional ties”) tussen eiseressen en referente waardoor ondanks de meerderjarigheid van zowel eiseressen als referente, toch sprake zou zijn van een gezinsband in de zin van artikel 8 van het EVRM. Het feit dat eiseressen en referente altijd in één woning hebben samengewoond maakt niet dat sprake is van een meer dan normale afhankelijkheid, aldus verweerder. Referente heeft weliswaar tot aan haar vertrek uit Syrië financiële ondersteuning aan eiseressen verleend, maar deze steun wordt sindsdien verstrekt door de in Nederland verblijvende zoon van eiseres 1. Daarmee is niet aannemelijk dat eiseressen financieel exclusief afhankelijk zijn van referente. Daarnaast kan weliswaar sprake zijn van een hechte en intense familieband, maar dat betekent niet dat er zonder meer sprake is van een meer dan normale afhankelijkheidsrelatie. Ten aanzien van de gezondheidssituatie van eiseressen heeft verweerder overwogen dat beiden weliswaar hulpbehoevend zijn, maar dat niet is gebleken dat zij voor permanente hulp en verzorging afhankelijk van referente zijn. Verweerder heeft de belangenafweging in het kader van het artikel 8 van het EVRM in het nadeel van eiseressen laten uitvallen.
3. Eiseressen en referente kunnen zich met deze beslissing niet verenigen. Onder verwijzing naar jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) en literatuur stellen eiseressen zich op het standpunt dat weigering van verblijf bij een afweging van alle betrokken belangen in strijd met artikel 8 van het EVRM is. Referente zorgt al jarenlang voor haar moeder en zus, die beiden ernstig ziek zijn en niet voor zichzelf kunnen zorgen. Ook is referente altijd financieel verantwoordelijk voor haar eiseressen geweest. Na het vertrek van referente zijn eiseressen op verschillende momenten bijgestaan door derden, zonder die derden kunnen zij niet overleven. Er is in Syrië geen familie meer die voor hen zou kunnen zorgen. Eiseressen menen dat sprake is van een motiveringsgebrek, nu de Staatssecretaris niet of onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt waarom de belangen van de Nederlandse overheid in dit geval prevaleren boven de belangen van eiseressen.
Wettelijk kader
4. Op grond van artikel 8, eerste lid, van het EVRM, voor zover thans van belang, heeft een ieder recht op respect voor zijn familie- en gezinsleven. Op grond van het tweede lid is geen inmenging van enig openbaar gezag toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden, of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
4.1
Uit vaste rechtspraak, bijvoorbeeld het arrest van het EHRM van 3 oktober 2014 in de zaak van Jeunesse t. Nederland (zaaknummer 12738/10), volgt dat in een zaak als de onderhavige, waarin een persoon nimmer formeel verblijfsrecht in het gastland heeft gehad, dient te worden beoordeeld of, alle omstandigheden in zijn geheel afwegend, uit artikel 8 van het EVRM een positieve verplichting voor de Nederlandse autoriteiten voortvloeit om die persoon een verblijfsrecht te verstrekken. Bij de belangenafweging in het kader van het door artikel 8 van het EVRM beschermde recht op eerbiediging van familie-, gezins- en privéleven dient een “fair balance” te worden gevonden tussen het belang van de vreemdeling enerzijds en het Nederlands algemeen belang dat is gediend bij het uitvoeren van een restrictief toelatingsbeleid anderzijds. Slechts in het geval dat sprake is van uitzonderlijke omstandigheden leidt de afwijzing van een verblijfsaanvraag van een persoon die nimmer formeel verblijfsrecht heeft gehad in het gastland tot een schending van artikel 8 van het EVRM.
4.2
Verder volgt uit de rechtspraak van het EHRM (onder meer uit eerder genoemd arrest Onur t. het Verenigd Koninkrijk van 17 februari 2009) en van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling; onder meer van 10 april 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW3337), dat tussen ouders en meerderjarige kinderen sprake zal moeten zijn van ‘more than the normal emotional ties’ (meer dan de gebruikelijke emotionele banden), alvorens toelating op grond van artikel 8 van het EVRM geboden is.
Oordeel van de rechtbank
5. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit de familierechtelijke relatie tussen eiseressen en referente heeft aangenomen. Het geschil ziet echter op de vraag of verweerder terecht heeft gesteld dat tussen eiseressen en referente geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie, waardoor ondanks de meerderjarigheid van zowel eiseressen als referente toch sprake zou zijn van een gezinsband in de zin van artikel 8 van het EVRM.
5.1
Volgens vaste jurisprudentie van het EHRM, bijvoorbeeld Javeed en de uitspraak van 17 februari 2009, Onur tegen Verenigd Koninkrijk, met zaaknummer 27319/07, en van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), zoals de uitspraak van 10 april 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BW3337) en de uitspaak van 29 mei 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1417), is voor de vaststelling van gezinsleven tussen ouders en meerderjarige kinderen vereist dat ‘bijkomende elementen van afhankelijkheid’ – oftewel meer dan de normale emotionele banden (more than the normal emotional ties) – bestaan, alvorens toelating op grond van artikel 8 van het EVRM geboden is. Anders dan verweerder in het bestreden besluit heeft gesteld, is hiervoor niet vereist dat de gezinsband zo sterk moet zijn dat als gevolg van de scheiding de betreffende gezinsleden niet in staat zijn zelfstandig te functioneren. Blijkens de jurisprudentie van het EHRM zijn bij de beoordeling van de vraag of hiervan sprake is immers meerdere factoren van belang. Deze factoren betreffen de eventuele samenwoning, de mate van financiële afhankelijkheid, de mate van emotionele afhankelijkheid, de gezondheid van betrokkenen en de banden met het land van herkomst. Indien geen sprake is van familieleven in vorenbedoelde zin, is er geen noodzaak meer voor een nadere belangenafweging.
5.2
De rechtbank overweegt als volgt. Uit de verklaring van referente is gebleken dat zij ook na haar huwelijk met haar echtgenoot in haar ouderlijk huis is blijven wonen om voor haar moeder en zus te zorgen. Dit feit is door verweerder niet betwist. De stelling van verweerder dat het in de Syrische cultuur normaal is voor de ouders te zorgen, wordt door de rechtbank echter niet gevolgd. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank miskend dat referente specifiek vanwege het feit dat moeder en zus beiden hulpbehoevend zijn, thuis is blijven wonen om de dagelijkse zorg te kunnen blijven geven.
Referente heeft uitgebreid verklaard over de dagelijkse zorg die zij verleende. Zo werkte referente parttime, en zorgde in haar vrije tijd voor zowel haar moeder als zus. Tijdens haar werkuren zorgde zij ervoor dat er anderen waren, zoals buren, die de zorg overnamen tot referente weer thuis was. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het samenwonen onvoldoende is om aan te nemen dat sprake is van een meer dan normale emotionele afhankelijkheidsrelatie.
5.3
Ten aanzien van de financiële afhankelijkheid overweegt de rechtbank dat referente heeft verklaard werkzaam te zijn geweest als lerares en als zodanig kostwinnaar van het gezin was. Ook dit feit is door verweerder niet betwist, echter heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van financiële afhankelijkheid nu de broer van referente eiseressen financieel ondersteunt sinds het vertrek van referente uit Syrië. Naar het oordeel van de rechtbank is het enkele feit dat de broer van referente de financiële steun heeft overgenomen na het vertrek van referente uit Syrië onvoldoende om aan te nemen dat daarom geen sprake is van financiële afhankelijkheid tussen referente en eiseressen. Referente is immers jarenlang de kostwinnaar in het gezin geweest. Pas door haar vertrek uit Syrië is haar financiële positie veranderd. Verweerder heeft de bestreden beschikking op dit punt dan ook onvoldoende gemotiveerd.
5.4
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voorts miskend dat in het geval van eiseressen en referente emotionele afhankelijkheid is ontstaan vanwege de dagelijkse zorg die referente verleende. Daarbij weegt de rechtbank mee dat referente zeer uitgebreid verklaard heeft over de manier waarop zij zowel op medisch als op persoonlijk vlak zorg droeg voor zowel haar moeder als haar zus, door hen medicatie toe te dienen, toe te zien op hun persoonlijke hygiëne en hun fysieke en emotionele welzijn te bewaken en te bevorderen.
De intensieve zorg die referente verleende moeten eiseressen thans niet alleen ontberen, maar ook is onweersproken gesteld dat eiseressen thans slechts marginale zorg krijgen waardoor hun gezondheid en welzijn ernstig is verlechterd.
6. Gelet op het voorgaande, in samenhang bezien met de met stukken onderbouwde medische situatie van eiseressen, is de rechtbank van oordeel dat verweerder het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd. Het beroep is daarom gegrond en het bestreden besluit dient te worden vernietigd. Verweerder dient, met inachtneming van deze uitspraak, een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseressen het door hen betaalde griffierecht zal vergoeden. Daarnaast zal de rechtbank verweerder veroordelen in de door eiseressen gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van 168,- aan eiseressen te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.002,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Sleeswijk Visser-de Boer, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Kroon, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 augustus 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.