ECLI:NL:RBDHA:2018:10077

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 augustus 2018
Publicatiedatum
21 augustus 2018
Zaaknummer
NL18.12387
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Jordaanse vrouw wegens kennelijk ongegrond verklaarde vrees voor huiselijk geweld en onvoldoende onderbouwing van bescherming in herkomstland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de asielaanvraag van een Jordaanse vrouw, die haar aanvraag had ingediend na ernstige mishandeling door haar echtgenoot. De vrouw, geboren in 1973, heeft verklaard dat zij in 2000 is getrouwd en dat zij en haar dochter op 11 augustus 2017 zijn mishandeld door haar echtgenoot. Na dit incident vreesde zij voor haar leven bij terugkeer naar Jordanië. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft haar aanvraag echter afgewezen als kennelijk ongegrond, met het argument dat de vrouw niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij bij terugkeer een reëel risico loopt op ernstige schade.

De rechtbank heeft de afwijzing van de aanvraag beoordeeld en geconcludeerd dat de vrouw niet in aanmerking komt voor toelating op grond van de Vreemdelingenwet. De rechtbank oordeelde dat de vrouw onvoldoende had aangetoond dat zij bescherming nodig had in haar land van herkomst. De rechtbank heeft overwogen dat de vrouw niet de beschermingsopties in Jordanië had uitgeput, zoals het doen van aangifte van huiselijk geweld, en dat de informatie die zij had over de situatie in Jordanië niet voldoende was om haar vrees voor vervolging te onderbouwen. De rechtbank heeft de argumenten van de vrouw over de onveiligheid bij het doen van aangifte en de vrees voor haar echtgenoot en zijn familie als onvoldoende gemotiveerd afgewezen.

De rechtbank heeft de uitspraak gedaan dat het beroep van de vrouw ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Gravenhage
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.12387

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], eiseres

(gemachtigde: mr. S. Sewnath),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. P.P. Zweedijk).

ProcesverloopBij besluit van 3 juli 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond, haar opgedragen Nederland onmiddellijk te verlaten en tegen haar een inreisverbod voor de duur van twee jaar uitgevaardigd.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL18.12388, plaatsgevonden op 24 juli 2018. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen O. Al Othman. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres stelt geboren te zijn op [geboortedatum] 1973 en de Jordaanse nationaliteit te hebben. Eiseres heeft aan haar asielaanvraag ten grondslag gelegd dat zij in 2000 is getrouwd en dat zij gedurende haar huwelijk veelvuldig en ernstig is mishandeld door haar echtgenoot. De directe reden voor haar vertrek was een incident op 11 augustus 2017, waarbij zowel eiseres als haar dochter geslagen en mishandeld zijn door haar echtgenoot. Ook heeft de echtgenoot van eiseres haar een dag na dit incident gedwongen tot gemeenschap. Eiseres heeft verklaard dat zij bij terugkeer door haar echtgenoot of zijn familie zal worden gedood en dat zij bij terugkeer in een zeer moeilijke situatie terecht zal komen. Verder heeft eiseres verklaard dat zij een paar jaar geleden twee keer telefonisch is benaderd door de Syrische autoriteiten, waarbij aan haar werd gevraagd waar haar zwager was. Ook hebben twee mannen in 2016 een poging gedaan om de dochter van eiseres te ontvoeren.
2. Het asielrelaas van eiseres bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
 Nationaliteit, identiteit, herkomst;
 Huiselijk geweld;
 Telefonische benadering vanuit Syrië in verband met zwager [zwager];
 Poging tot ontvoering dochter.
3. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000), in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c, f en h, van de Vw 2000. Verweerder heeft de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiseres geloofwaardig geacht. Ook heeft verweerder de verklaringen van eiseres over het huiselijk geweld, de telefonische benadering vanuit Syrië in verband met haar zwager [zwager] en de poging tot ontvoering van haar dochter geloofwaardig geacht. Verweerder stelt zich echter op het standpunt dat eiseres niet in aanmerking komt voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw 2000. Volgens verweerder is niet aannemelijk dat eiseres te vrezen heeft voor vervolging zoals bedoeld in het Vluchtelingenverdrag. Daarnaast stelt verweerder dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij bij uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade. Wat betreft de telefonische benadering vanuit Syrië en de poging tot ontvoering van haar dochter, overweegt verweerder dat deze gebeurtenissen onvoldoende zwaarwegend zijn nu dit eenmalige gebeurtenissen betreft die geen reden zijn geweest voor eiseres om te vertrekken. Ten aanzien van het huiselijk geweld stelt verweerder dat de vrees voor mogelijke herhaling aannemelijk is, maar dat dit eveneens onvoldoende zwaarwegend is voor de conclusie dat eiseres bij terugkeer naar Jordanië een reëel risico loopt op ernstige schade. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat het vragen van bescherming in het land van herkomst voor haar bij voorbaat zinloos was. Voorts wijst verweerder erop dat zij nooit de bescherming van autoriteiten of professionele hulp heeft ingeroepen. Eiseres heeft volgens verweerder dan ook niet aannemelijk gemaakt dat zij, voor zover het in haar mogelijkheid ligt, de beschermingsopties voor huiselijk geweld in het land van herkomst heeft uitgeput voordat zij een beroep deed om internationale bescherming. Verder heeft verweerder de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond. Daartoe heeft verweerder overwogen dat eiseres de Minister heeft misleid over haar reismotieven en redenen van verblijf in Nederland. Ook meent verweerder dat eiseres de aanvraag enkel heeft ingediend om uitzetting of overdracht uit te stellen of te verijdelen. Daarnaast heeft eiseres zich volgens verweerder niet direct gemeld bij de Nederlandse autoriteiten om haar asielwens kenbaar te maken.
4. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Voor zover van belang wordt in het navolgende ingegaan op hetgeen namens eiseres tegen het bestreden besluit is aangevoerd.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat het geloofwaardig bevonden relaas van eiseres onvoldoende zwaarwegend is om in aanmerking te komen voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw 2000. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
5.2
Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 24 juni 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2087) volgt dat ter beantwoording van de vraag of een vreemdeling in het land van herkomst bescherming kan krijgen eerst door de staatssecretaris moet worden onderzocht of door de autoriteiten in het desbetreffende land in het algemeen bescherming wordt geboden. Daarbij dient hij de informatie over de algemene situatie in een land van herkomst, in het bijzonder uit ambtsberichten van de minister van Buitenlandse Zaken en rapporten van internationale organisaties, te betrekken. Indien de staatssecretaris die vraag bevestigend heeft beantwoord, is het vervolgens aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat het vragen van bescherming voor hem gevaarlijk dan wel bij voorbaat zinloos moet worden geacht. Indien hij dat laatste niet aannemelijk maakt, kan slechts het tevergeefs door hem inroepen van de bescherming leiden tot de conclusie dat aannemelijk is gemaakt dat die autoriteiten niet bereid of in staat zijn bescherming te bieden.
5.3
Verweerder heeft in het voornemen aan de hand van recente informatie de algehele situatie in Jordanië voor vrouwen in situaties van huiselijk geweld en de opties die er zijn voor het inroepen van bescherming uiteengezet. Hieruit volgt dat er wetgeving bestaat die huiselijk geweld verbiedt en dat huiselijk geweld strafrechtelijke gevolgen kan hebben voor de daders. Ook worden er verbeteringen doorgevoerd in de regel- en wetgeving van Jordanië ten aanzien van huiselijk geweld, waardoor slachtoffers een minder kwetsbare positie hebben. Zo bestaan er in Jordanië opvanghuizen voor vrouwen die te maken krijgen met huiselijk geweld en is er een Family Protection Department, die onder meer actief zaken onderzoekt en publieke informatie en trainingen aanbiedt voor ambtenaren, waaronder de politie. Daarnaast is bekend dat echtscheidingen regelmatig voorkomen. De rechtbank overweegt dat uit de informatie die eiseres in de gronden van de voorlopige voorziening uiteen heeft gezet geen wezenlijk ander beeld volgt dan verweerder in het voornemen heeft omschreven. Zo staat in de door eiseres overgelegde informatie dat geweld tegen vrouwen wijdverspreid is en dat weinig vrouwen juridische stappen ondernemen, maar deze informatie heeft verweerder expliciet genoemd en derhalve betrokken in de besluitvorming. Voorts is van belang dat ook in de informatie die eiseres aanhaalt staat dat de overheid nieuwe wetten heeft aangenomen ten aanzien van huiselijk geweld en dat de Family Protection Department klachten van huiselijk geweld onderzoekt. Uit de overgelegde informatie blijkt dan ook niet dat de Jordaanse autoriteiten geen bescherming zouden bieden aan vrouwen die het slachtoffer zijn geworden van huiselijk geweld. Wat betreft de overige informatie in de gronden van de voorlopige voorziening, overweegt de rechtbank dat verweerder ter zitting er terecht op heeft gewezen dat dit een algemeen betoog bevat over huiselijk geweld en dat dit betoog niet is toegespitst op Jordanië, dan wel op de onderhavige zaak. Deze informatie kan dan ook niet afdoen aan het vorenstaande.
5.4
Gelet op hetgeen onder 5.3 is overwogen, heeft verweerder voldoende gemotiveerd dat in Jordanië in het algemeen bescherming wordt geboden aan vrouwen in situaties van huiselijk geweld. Het is daarom aan eiseres om te onderbouwen dat in haar geval niet van dit uitgangspunt kan worden uitgegaan en dat het voor haar gevaarlijk dan wel bij voorbaat kansloos is om bescherming in haar land van herkomst te vragen. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eiseres hier niet in is geslaagd. De stelling van eiseres dat zij geen aangifte heeft gedaan uit angst om door haar echtgenoot doodgeslagen te worden treft geen doel nu dit berust op een vermoeden van eiseres. Zij heeft niet aannemelijk gemaakt dat door het doen van aangifte het geweld zal escaleren. Voor zover het doen van aangifte wel gevaarlijk zou zijn voor eiseres, is van belang dat eiseres na het doen van aangifte niet naar haar woning hoeft terug te keren nu uit de informatie van verweerder volgt dat er opvanghuizen zijn voor vrouwen die het slachtoffer zijn van huiselijk geweld. Het betoog dat de veiligheid van de kinderen altijd de eerste prioriteit van eiseres was en dat zij vanwege haar kinderen nooit de stap heeft durven zetten om hulp te vragen, is ook onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. Daartoe acht de rechtbank van belang dat eiseres heeft verklaard dat haar kinderen op dit moment bij haar echtgenoot verblijven, dat het goed met hen gaat, dat zij dagelijks contact heeft met hen en dat haar echtgenoot haar toestemming heeft gegeven om toen zij belde haar kinderen te spreken. De stelling dat de familie van de echtgenoot van eiseres belangrijke functies vervult, dat haar man komt uit een stam waarvan de stamleden elkaar niet in de steek laten en dat de familie niet wil dat naar buiten bekend wordt dat de echtgenoot van eiseres haar mishandeld, treft eveneens geen doel. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat eiseres niet heeft kunnen verklaren wie deze familieleden zijn, waar zij werkzaam zijn en wat hun functies zijn. Eiseres heeft ook anderszins niet geconcretiseerd dat hulp vragen zinloos of gevaarlijk zou zijn vanwege de stam van haar echtgenoot. De documenten die eiseres in beroep heeft overgelegd en waarop enkele namen en rangen staan zijn hiertoe ook onvoldoende. Immers, verweerder heeft er terecht op gewezen dat uit deze documenten niet blijkt bij welke organisatie deze personen werken, wie deze personen precies zijn en of dit daadwerkelijk stamleden zijn van de echtgenoot van eiseres.
5.5
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, had van eiseres verwacht mogen worden dat zij eerst de beschermingsopties voor huiselijk geweld in haar land van herkomst zou uitputten voordat zij een beroep zou doen op internationale bescherming. Niet in geschil is dat eiseres niet heeft geprobeerd om bescherming in te roepen van de autoriteiten of professionele hulp heeft gezocht. Nu eiseres niet de beschermingsopties voor huiselijk geweld in haar land van herkomst heeft uitgeput voordat zij een beroep heeft gedaan op internationale bescherming, heeft verweerder mogen oordelen dat zij niet de inspanningen heeft verricht die redelijkerwijs van haar verwacht hadden mogen worden. Het betoog dat eiseres voldoende inspanningen heeft verricht om daadwerkelijk hulp te vragen treft derhalve geen doel.
5.6
Wat betreft het betoog dat eiseres bij terugkeer vreest voor haar man en na het doen van aangifte ook vreest voor de familieleden van haar man, verwijst de rechtbank allereerst naar hetgeen onder 5.4 is overwogen. Voorts heeft verweerder mogen overwegen dat niet gebleken is van dreigementen of andere signalen waaruit volgt dat eiseres bij terugkeer door haar echtgenoot of zijn familieleden zal worden gedood. Zo heeft eiseres verklaard dat een aantal mannelijke familieleden van haar echtgenoot voor haar zijn opgekomen. Dit duidt er niet op dat zij bij terugkeer te vrezen heeft voor de familie van haar echtgenoot. Ook is onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de echtgenoot van eiseres haar bij terugkeer zal doden. De rechtbank overweegt verder dat verweerder heeft onderkend dat ten aanzien van het huiselijk geweld de vrees voor herhaling bij terugkeer naar Jordanië aannemelijk is, maar hiervoor dient zij zich te wenden tot de Jordaanse autoriteiten.
5.7
Ten aanzien van het betoog dat het proces-verbaal van bevindingen van de Koninklijke Marechaussee (hierna: Kmar) van 16 augustus 2018 geen juiste reflectie geeft van het gesprek dat heeft plaatsgevonden, overweegt de rechtbank als volgt. Eiseres heeft enkel gesteld dat het gesprek in haar beleving kort was en dat haar een aantal vragen zijn gesteld over het doel van haar verblijf. Eiseres heeft echter niet geconcretiseerd welke informatie uit het proces-verbaal van de Kmar niet klopt. Dit betoog doet dan ook niet af aan de inhoud van het proces-verbaal. Uit voornoemd proces-verbaal volgt dat eiseres nadat zij op Schiphol was aangekomen ten overstaan van de Kmar is blijven volhouden dat zij voor zakelijke doeleinden in Nederland was. Pas nadat de Kmar hierop had doorgevraagd en eiseres geconfronteerd had met bepaalde informatie waardoor haar reisdoel in twijfel werd getrokken, heeft zij aangegeven dat het doel van haar reis was om haar zus op te zoeken. Verder heeft eiseres pas verklaard dat zij asiel wilde aanvragen op het moment dat aan haar werd medegedeeld dat haar de toegang tot Nederland zou worden geweigerd en zij terug zou moeten keren naar Jordanië. De stelling van eiseres dat zij naar haar zus in België wilde gaan en daarom niet meteen haar reden voor asiel heeft aangegeven, maakt niet dat eiseres niet verweten kan worden dat zij ten overstaan van de Kmar misleidende en wisselende verklaringen heeft afgelegd. Dat zij nimmer de bedoeling heeft gehad om de Kmar te misleiden is eveneens onvoldoende om tot een ander oordeel te komen nu dit niet afdoet aan het feit dat eiseres valse informatie heeft verstrekt. De rechtbank overweegt verder dat verweerder van eiseres mocht verwachten dat zij zich zodra zij was aangekomen in Nederland zich direct zou melden bij een ambtenaar, belast met de grensbewaking of het toezicht op vreemdelingen, om kenbaar te maken dat zij internationale bescherming wenst. Niet in geschil is dat eiseres dit niet heeft gedaan. Gelet op het vorenstaande, is de rechtbank van oordeel dat verweerder de aanvraag heeft mogen afwijzen als kennelijk ongegrond.
5.8
De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder geen aanleiding heeft hoeven zien om aan eiseres een verblijfsvergunning op humanitaire gronden te verlenen. Dat eiseres haar asielrelaas geloofwaardig is geacht, is onvoldoende voor het oordeel dat reeds daarom sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden op grond waarvan verweerder een dergelijke vergunning had moeten verstrekken.
5.9
De rechtbank overweegt voorts dat verweerder evenmin aanleiding heeft hoeven zien om aan eiseres uitstel van vertrek te verlenen op grond van artikel 64 van de Vw 2000. Daartoe heeft verweerder mogen overwegen dat uit de medische informatie die bij de zienswijze is overgelegd niet blijkt dat eiseres medisch gezien niet in staat is om te reizen of dat er sprake is van een medische noodsituatie waarvoor geen behandelingsmogelijkheden in Jordanië zijn. De stelling dat verweerder niet de medische deskundigheid heeft om tot deze conclusie te komen volgt de rechtbank, gelet op de inhoud van de medische stukken die bij de zienswijze zijn overgelegd, niet.
5.1
De rechtbank stelt vast dat er geen gronden zijn aangevoerd ten aanzien van de vertrektermijn of het inreisverbod. Er bestaat dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder ten onrechte heeft bepaald dat eiseres Nederland onmiddellijk dient te verlaten of ten onrechte een inreisverbod voor de duur van twee jaar heeft opgelegd.
6. De rechtbank concludeert dat eiseres niet in aanmerking komt voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw 2000.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.S.G. Jongeneel, rechter, in aanwezigheid van
mr. E.F. Binnendijk, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.