ECLI:NL:RBDHA:2018:10077
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag van Jordaanse vrouw wegens kennelijk ongegrond verklaarde vrees voor huiselijk geweld en onvoldoende onderbouwing van bescherming in herkomstland
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de asielaanvraag van een Jordaanse vrouw, die haar aanvraag had ingediend na ernstige mishandeling door haar echtgenoot. De vrouw, geboren in 1973, heeft verklaard dat zij in 2000 is getrouwd en dat zij en haar dochter op 11 augustus 2017 zijn mishandeld door haar echtgenoot. Na dit incident vreesde zij voor haar leven bij terugkeer naar Jordanië. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft haar aanvraag echter afgewezen als kennelijk ongegrond, met het argument dat de vrouw niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij bij terugkeer een reëel risico loopt op ernstige schade.
De rechtbank heeft de afwijzing van de aanvraag beoordeeld en geconcludeerd dat de vrouw niet in aanmerking komt voor toelating op grond van de Vreemdelingenwet. De rechtbank oordeelde dat de vrouw onvoldoende had aangetoond dat zij bescherming nodig had in haar land van herkomst. De rechtbank heeft overwogen dat de vrouw niet de beschermingsopties in Jordanië had uitgeput, zoals het doen van aangifte van huiselijk geweld, en dat de informatie die zij had over de situatie in Jordanië niet voldoende was om haar vrees voor vervolging te onderbouwen. De rechtbank heeft de argumenten van de vrouw over de onveiligheid bij het doen van aangifte en de vrees voor haar echtgenoot en zijn familie als onvoldoende gemotiveerd afgewezen.
De rechtbank heeft de uitspraak gedaan dat het beroep van de vrouw ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen een week na bekendmaking.