ECLI:NL:RBDHA:2018:10049

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 maart 2018
Publicatiedatum
21 augustus 2018
Zaaknummer
NL17.368
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Iraakse eiser wegens onvoldoende geloofwaardige onderbouwing van bedreigingen en ontvoering

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 maart 2018 uitspraak gedaan in het bestuursrechtelijke beroep van een Iraakse eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. De eiser, geboren in 1992, heeft op 4 november 2015 een asielaanvraag ingediend, waarbij hij stelde dat hij en zijn broer in 2006 ontvoerd waren en dat hij bedreigd werd vanwege zijn werkzaamheden in een hotel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 3 januari 2017 als ongegrond is afgewezen. De eiser heeft tegen deze afwijzing beroep ingesteld, waarbij hij zijn geloofwaardigheid heeft betwist en documenten heeft overgelegd ter ondersteuning van zijn verhaal.

Tijdens de zitting op 19 januari 2018 is de eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en is er een tolk aanwezig geweest. De rechtbank heeft de verklaringen van de eiser over zijn identiteit en de ontvoering van zijn broer als geloofwaardig geacht, maar de verklaringen over de bedreigingen in verband met zijn werkzaamheden in het hotel niet. De rechtbank heeft geoordeeld dat de staatssecretaris terecht heeft geconcludeerd dat er geen uitzonderlijke situatie in Bagdad is die de asielaanvraag zou rechtvaardigen. De rechtbank heeft de afwijzing van de asielaanvraag door de staatssecretaris bevestigd en het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.368

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 maart 2018 in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M.E. Muller),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. Ch.R. Vink).

ProcesverloopBij besluit van 3 januari 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 januari 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is M. Chakr als tolk ter zitting verschenen.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1992 en heeft de Iraakse nationaliteit. Hij heeft op 4 november 2015 de onderhavige aanvraag ingediend.
2. Eiser heeft – samengevat weergegeven – aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij en zijn broer [broer] van 2 april 2006 tot 25 mei 2006 als schoonmaker bij een Amerikaans bedrijf in Al Nasiriya hebben gewerkt. Op 25 april 2006 is [broer] een week ontvoerd naar aanleiding waarvan eiser en [broer] bij hun oom in Bagdad zijn gaan wonen. Van 15 mei 2015 tot 12 september 2015 heeft eiser als [functie] in de nachtbar van het hotel [hotel] gewerkt. Het hotel heeft een dreigement ontvangen in verband met de verkoop van alcohol. Op 12 september 2015 is bij eiser thuis een brief bezorgd waarin hij in verband met zijn werkzaamheden met de dood wordt bedreigd door Muqtada Al Sadr. Eiser is gestopt met zijn werk en met [broer] naar hun oom in Bagdad gegaan. Toen eiser hoorde dat twee collega’s vermoord waren, heeft hij besloten om zijn land van herkomst te verlaten.
3. Verweerder heeft de aanvraag van eiser op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 afgewezen als ongegrond en heeft daaraan het volgende ten grondslag gelegd. Verweerder heeft de volgende elementen in het asielrelaas van eiser als relevant gekwalificeerd:
1) de nationaliteit, identiteit en herkomst uit Irak;
2) de ontvoering van broer [broer] in 2006 naar aanleiding waarvan eiser naar Bagdad is verhuisd;
3) de problemen in verband met zijn werkzaamheden bij het [hotel] hotel.
Verweerder heeft de verklaringen van eiser over zijn identiteit, nationaliteit en herkomst evenals over zijn werkzaamheden als schoonmaker voor een Amerikaans bedrijf in 2006 en de ontvoering van zijn broer naar aanleiding waarvan eiser en zijn broer naar hun oom in Bagdad zijn verhuisd geloofwaardig geacht. Daarentegen worden de verklaringen van eiser over de problemen in verband met zijn werkzaamheden voor het [hotel] hotel niet geloofwaardig geacht.
Ten aanzien van de ontvoering van de broer van eiser in 2006 heeft verweerder overwogen dat dit voor eiser geen aanleiding heeft gevormd om het land te verlaten en dat de ontvoering ook niet direct op de persoon van eiser ziet. Eiser kan dan ook niet worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 1951 (Trb. 1954, 88), zoals gewijzigd bij Protocol van New York van 1967 (Trb. 1967, 76) en heeft ook niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
4. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en heeft daartoe – samengevat weergeven – het volgende aangevoerd. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij geloofwaardig heeft verklaard over zijn werkzaamheden bij het hotel en het ontvangen van de dreigbrief. Ter onderbouwing overlegt eiser een kopie van een document van het hotel met vertaling. Voorts betoogt eiser dat hij niet zonder meer zal worden toegelaten tot Bagdad, nu hij van origine niet afkomstig is uit Bagdad. Bagdad heeft bovendien te maken met bomaanslagen en ander geweld door ISIS dat vooral gericht is tegen sjiieten. Eiser verwijst naar het rapport van UN High Commissioner for Refugees (UNHCR) van 3 mei 2016; UNHCR’s position paper on returns to Iraq van 14 november 2016; UNHCR, ‘Iraq: Relevant COI for Assessments on the Availability of an Internal Flight or Relocation Alternative (IFA/IRA) - Ability of Persons Originating from (Previously or Currently) ISIS-Held or Conflict Areas to Legally Access and Remain in Proposed Areas of Relocation’, van 12 april 2017; VluchtelingenWerk Nederland, ‘Veelgestelde Vragen Irak – Veiligheidssituatie Bagdad’, van 5 januari 2017; Amnesty International, ‘Punished for Daesh’s Crimes: Displaced Iraqis abused by militias and government forces’, van 18 oktober 2016; Musings on Iraq, ‘24,091 Reported Dead And 39,205 Wounded In Iraq In 2016 (2nd Revision)’, van 2 januari 2016. Het geweld in Bagdad lijkt enigszins te zijn afgenomen, maar niet valt op voorhand te zeggen dat deze trend zich door blijft zetten. Eiser verwijst naar Musings on Iraq, ‘2017 Security In Iraq In Review Defeat Of The Islamic State On The Battlefield’, van 3 januari 2018.
5. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
6. Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 afgewezen, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in samenhang met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
7.1.
De rechtbank overweegt dat verweerder de werkzaamheden van eiser voor het hotel niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Zo kan eiser de officiële naam van het hotel waar hij bijna vier maanden in de bar zou hebben gewerkt, niet noemen. Eiser heeft het hotel aangeduid als het [hotel] , terwijl het hotel zijn naam reeds in maart 2013, en derhalve ver voor de start van eisers werkzaamheden in de bar van het hotel, heeft gewijzigd naar het [hotel] . Eiser kan voorts de naam van zijn directe leidinggevende niet noemen. Dat de leidinggevende zijn echte naam niet aan zijn eigen personeelsleden bekend zou durven maken, heeft verweerder bevreemdend en derhalve niet aannemelijk kunnen achten. Verweerder heeft bovendien ongeloofwaardig kunnen vinden dat eiser de bomaanslag die heeft plaatsgevonden in het hotel in mei 2015 niet naar voren heeft gebracht, nu eiser in deze maand stelt te zijn begonnen met zijn werkzaamheden. De overgelegde verklaring ondersteunt eisers werkzaamheden voor het hotel niet en doet hier juist eerder afbreuk aan. Zo is het bevreemdend dat in de brief die zou zijn opgesteld door het hotel niet de juiste naam van het hotel wordt gehanteerd.
7.2.
Nu eisers werkzaamheden voor het hotel niet geloofwaardig zijn geacht, heeft verweerder ook de bedreiging naar aanleiding van de werkzaamheden niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht. Eiser heeft enkel een kopie van de dreigbrief overgelegd. Dat eiser het origineel zou hebben vernietigd, doet twijfelen aan de authenticiteit van de brief, die hierdoor immers niet meer op echtheid kan worden onderzocht. De gestelde moord op twee collega’s heeft eiser niet met stukken onderbouwd noch is hiervoor steun te vinden in openbare bronnen. Eiser heeft deze gebeurtenissen ook niet door middel van gedetailleerde verklaringen aannemelijk gemaakt.
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat in Bagdad geen sprake is van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder b, onderdeel 3, van de Vw 2000. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 3 juli 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1744), waarin de Afdeling heeft geoordeeld dat Bagdad als vestigingsalternatief kan gelden. Dit impliceert dat de Afdeling van oordeel is dat zich in Bagdad geen uitzonderlijke situatie als hiervoor bedoeld voordoet. De rechtbank overweegt dat de door eiser aangehaalde stukken reeds door de Afdeling in het oordeel zijn betrokken dan wel dat hieruit geen wezenlijk ander beeld naar voren komt ten aanzien van de veiligheidssituatie in Bagdad. Nu eiser bijna tien jaar voorafgaand aan zijn vertrek zonder problemen in Bagdad heeft verbleven, gaat de rechtbank ervan uit dat eiser zich ook bij terugkeer in Bagdad kan vestigen. Eiser heeft niet nader onderbouwd waarom de toegang tot Bagdad hem ontzegd zal worden.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Soffers, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.C. de Grauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 maart 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel