ECLI:NL:RBDHA:2018:10049
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag van Iraakse eiser wegens onvoldoende geloofwaardige onderbouwing van bedreigingen en ontvoering
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 maart 2018 uitspraak gedaan in het bestuursrechtelijke beroep van een Iraakse eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. De eiser, geboren in 1992, heeft op 4 november 2015 een asielaanvraag ingediend, waarbij hij stelde dat hij en zijn broer in 2006 ontvoerd waren en dat hij bedreigd werd vanwege zijn werkzaamheden in een hotel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 3 januari 2017 als ongegrond is afgewezen. De eiser heeft tegen deze afwijzing beroep ingesteld, waarbij hij zijn geloofwaardigheid heeft betwist en documenten heeft overgelegd ter ondersteuning van zijn verhaal.
Tijdens de zitting op 19 januari 2018 is de eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en is er een tolk aanwezig geweest. De rechtbank heeft de verklaringen van de eiser over zijn identiteit en de ontvoering van zijn broer als geloofwaardig geacht, maar de verklaringen over de bedreigingen in verband met zijn werkzaamheden in het hotel niet. De rechtbank heeft geoordeeld dat de staatssecretaris terecht heeft geconcludeerd dat er geen uitzonderlijke situatie in Bagdad is die de asielaanvraag zou rechtvaardigen. De rechtbank heeft de afwijzing van de asielaanvraag door de staatssecretaris bevestigd en het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot hoger beroep.