ECLI:NL:RBDHA:2018:10048

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 maart 2018
Publicatiedatum
21 augustus 2018
Zaaknummer
NL17.367
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Iraakse eiser na ontvoering en problemen van broer

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 maart 2018 uitspraak gedaan in het beroep van een Iraakse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, geboren in 1994, heeft in 2006 twee maanden als schoonmaker gewerkt voor een Amerikaans bedrijf in Al Nasiriya, waar hij werd ontvoerd door milities. Na deze ontvoering verhuisde hij met zijn broer naar Bagdad, waar zijn broer problemen ondervond vanwege zijn werk in een hotel. De eiser heeft in zijn asielaanvraag aangevoerd dat hij en zijn broer het land zijn ontvlucht vanwege de dreiging van de milities en de onveilige situatie in Irak.

De staatssecretaris heeft de aanvraag van de eiser afgewezen, omdat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn asielverzoek gegrond is op omstandigheden die een rechtsgrond voor verlening vormen. De rechtbank heeft de verklaringen van de eiser over zijn ontvoering en zijn herkomst geloofwaardig geacht, maar de problemen van zijn broer zijn als ongeloofwaardig beoordeeld. De rechtbank oordeelt dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de problemen van zijn broer een directe aanleiding zijn geweest voor zijn vertrek uit Irak.

De rechtbank concludeert dat er in Bagdad geen uitzonderlijke situatie is die de eiser zou beletten om daar te vestigen. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is geoordeeld dat Bagdad als vestigingsalternatief kan gelden. De rechtbank verklaart het beroep van de eiser ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.367

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 maart 2018 in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M.E. Muller),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. Ch.R. Vink).

ProcesverloopBij besluit van 3 januari 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 januari 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is M. Chakr als tolk ter zitting verschenen.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1994 en heeft de Iraakse nationaliteit. Hij heeft op 4 november 2015 de onderhavige aanvraag ingediend.
2. Eiser heeft – samengevat weergegeven – aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij in 2006 twee maanden als een schoonmaker bij een Amerikaans bedrijf in Al Nasiriya heeft gewerkt. Vanwege zijn werkzaamheden voor een Amerikaans bedrijf is eiser door milities ontvoerd, een week lang vastgehouden en mishandeld. Naar aanleiding hiervan zijn eiser en zijn broer [broer] bij hun oom in Bagdad gaan wonen. [broer] werkte in 2015 in de nachtbar van een hotel en heeft op een dag een dreigbrief van de milities van Al Sadr ontvangen. Twee collega’s van [broer] zijn vermoord. Vanwege de dreiging is [broer] met zijn werkzaamheden gestopt en zijn eiser en [broer] naar hun oom in Bagdad gegaan. Aldaar hebben eiser en zijn broer besloten om het land te verlaten.
3. Verweerder heeft de aanvraag van eiser op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 afgewezen als ongegrond en heeft daaraan het volgende ten grondslag gelegd. Verweerder heeft de volgende elementen in het asielrelaas van eiser als relevant gekwalificeerd:
1) de nationaliteit, identiteit en herkomst uit Irak;
2) de ontvoering in 2006 naar aanleiding waarvan eiser met zijn broer naar Bagdad is verhuisd;
3) de problemen van zijn broer in verband met diens werkzaamheden bij het [hotel] hotel.
Verweerder heeft de verklaringen van eiser over zijn identiteit, nationaliteit en herkomst evenals over zijn werkzaamheden als schoonmaker voor een Amerikaans bedrijf en zijn ontvoering in 2006 naar aanleiding waarvan eiser naar zijn oom in Bagdad is verhuisd geloofwaardig geacht. Daarentegen worden de verklaringen van eiser over de problemen van zijn broer in verband met diens werkzaamheden bij het [hotel] hotel niet geloofwaardig geacht.
Ten aanzien van de ontvoering van eiser heeft verweerder overwogen dat dit voor eiser geen aanleiding heeft gevormd om het land te verlaten en dat niet is gebleken dat eiser na zijn verhuizing naar Bagdad nog problemen heeft ervaren met de ontvoerders. Om die reden kan eiser niet worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 1951 (Trb. 1954, 88), zoals gewijzigd bij Protocol van New York van 1967 (Trb. 1967, 76) en heeft hij ook niet aannemelijk gemaakt dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
4. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en heeft daartoe – samengevat weergeven – het volgende aangevoerd. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder niet kan volstaan met een verwijzing naar de besluitvorming van zijn broer. Verweerder heeft een zelfstandige onderzoeksplicht. Het is niet juist dat verweerder betwist dat er een verband bestaat tussen de bedreigingen van de broer van eiser en het feit dat eiser en zijn broer eerder voor Amerikanen hebben gewerkt, met name nu eiser getraumatiseerd is. Verweerder houdt geen rekening met dit trauma. Voorts betoogt eiser dat hij niet zonder meer zal worden toegelaten tot Bagdad, nu hij van origine niet afkomstig is uit Bagdad. Bagdad heeft bovendien te maken met bomaanslagen en ander geweld door ISIS dat vooral gericht is tegen sjiieten. Eiser verwijst naar het rapport van UN High Commissioner for Refugees (UNHCR) van 3 mei 2016; UNHCR’s position paper on returns to Iraq van 14 november 2016; UNHCR, ‘Iraq: Relevant COI for Assessments on the Availability of an Internal Flight or Relocation Alternative (IFA/IRA) - Ability of Persons Originating from (Previously or Currently) ISIS-Held or Conflict Areas to Legally Access and Remain in Proposed Areas of Relocation’, van 12 april 2017; VluchtelingenWerk Nederland, ‘Veelgestelde Vragen Irak – Veiligheidssituatie Bagdad’, van 5 januari 2017; Amnesty International, ‘Punished for Daesh’s Crimes: Displaced Iraqis abused by militias and government forces’, van 18 oktober 2016; Musings on Iraq, ‘24,091 Reported Dead And 39,205 Wounded In Iraq In 2016 (2nd Revision)’, van 2 januari 2016. Het geweld in Bagdad lijkt enigszins te zijn afgenomen, maar niet valt op voorhand te zeggen dat deze trend zich door blijft zetten. Eiser verwijst naar Musings on Iraq, ‘2017 Security In Iraq In Review Defeat Of The Islamic State On The Battlefield’, van 3 januari 2018.
5. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
6. Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 afgewezen, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in samenhang met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
7. De rechtbank overweegt als volgt.
7.1.
De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door in de besluitvorming van eiser naar de besluitvorming van zijn broer te verwijzen. Eiser heeft in zijn asielrelaas over de problemen van zijn broer verklaard en aangevoerd dat deze problemen de reden zijn geweest van zijn vertrek uit het land van herkomst. Verweerder heeft niet ten onrechte overwogen dat eiser er niet in is geslaagd om de gestelde problemen van zijn broer aannemelijk te maken, omdat hij hieromtrent onvoldoende gedetailleerd heeft verklaard. Bovendien heeft verweerder bij besluit van 3 januari 2017 het asielverzoek van de broer van eiser afgewezen, omdat zijn werkzaamheden en de hierdoor ondervonden problemen ongeloofwaardig zijn geacht. De rechtbank heeft bij uitspraak van heden, in de procedure met zaaknummer NL17.368, het beroep gericht tegen dat besluit ongegrond verklaard.
7.2.
De rechtbank overweegt dat verweerder geloofwaardig heeft geacht dat eiser in 2006 is ontvoerd en dat hij naar aanleiding van deze ontvoering met zijn broer naar Bagdad is verhuisd. Nu eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de door hem ondervonden problemen in 2006 in verband staan met de problemen die zijn broer in 2015 stelt te hebben ondervonden, heeft verweerder niet hoeven aannemen dat er tussen deze gebeurtenissen een verband bestaat. De omstandigheid dat eiser een trauma zou hebben opgelopen, wat hier ook van zij – nu het gestelde trauma niet nader is onderbouwd –, maakt niet anders dat de ontvoering geen reden voor eiser is geweest om het land van herkomst te verlaten.
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat in Bagdad geen sprake is van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder b, onderdeel 3, van de Vw 2000. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 3 juli 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1744), waarin de Afdeling heeft geoordeeld dat Bagdad als vestigingsalternatief kan gelden. Dit impliceert dat de Afdeling van oordeel is dat zich in Bagdad geen uitzonderlijke situatie als hiervoor bedoeld voordoet. De rechtbank overweegt dat de door eiser aangehaalde stukken reeds door de Afdeling in het oordeel zijn betrokken dan wel dat hieruit geen wezenlijk ander beeld naar voren komt ten aanzien van de veiligheidssituatie in Bagdad. Nu eiser bijna tien jaar voorafgaand aan zijn vertrek zonder problemen in Bagdad heeft verbleven, gaat de rechtbank ervan uit dat eiser zich ook bij terugkeer in Bagdad kan vestigen. Eiser heeft niet nader onderbouwd waarom de toegang tot Bagdad hem ontzegd zal worden.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Soffers, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.C. de Grauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 maart 2018
.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel