ECLI:NL:RBDHA:2018:10047

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 maart 2018
Publicatiedatum
21 augustus 2018
Zaaknummer
NL17.293
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Afghaanse vreemdeling met problemen door Taliban en geheime relatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 maart 2018 uitspraak gedaan in het bestuursrechtelijke beroep van een Afghaanse vreemdeling, eiser, die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. Eiser, geboren in 1999, heeft op 1 december 2015 zijn aanvraag ingediend, waarbij hij aanvoerde dat hij een geheime relatie had met een meisje, genaamd [persoon X]. De ouders van [persoon X] ontdekten deze relatie en hebben de Taliban ingeschakeld, die eiser vervolgens bedreigde en hem vroeg zich bij hen aan te sluiten. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft de aanvraag op 4 januari 2017 afgewezen, omdat het asielrelaas van eiser niet geloofwaardig werd geacht. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 19 januari 2018 heeft eiser zijn standpunt toegelicht, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en een tolk was aanwezig. De rechtbank heeft overwogen dat verweerder terecht twijfels had over de geloofwaardigheid van eisers relaas, met name over de details van de relatie en de omstandigheden rondom de bedreigingen door de Taliban. Eiser kon belangrijke informatie niet verstrekken, zoals de volledige naam van [persoon X] of de exacte data van belangrijke gebeurtenissen. De rechtbank concludeerde dat de veiligheidssituatie in Afghanistan, hoewel ernstig, niet zodanig was verslechterd dat er sprake was van een uitzonderlijke situatie die een verblijfsvergunning rechtvaardigde.

De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat hij geen recht heeft op een verblijfsvergunning op basis van de Vreemdelingenwet 2000. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.293

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 maart 2018 in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M.E. Muller),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. Ch.R. Vink).

ProcesverloopBij besluit van 4 januari 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 januari 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is A. Hairan als tolk ter zitting verschenen.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1999 en heeft de Afghaanse nationaliteit. Hij heeft op 1 december 2015 de onderhavige aanvraag ingediend.
2. Eiser heeft – samengevat weergegeven – aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij een geheime relatie met een meisje genaamd [persoon X] heeft gehad. De ouders van [persoon X] zijn achter de relatie gekomen en naar het huis van eiser gegaan om verhaal te halen. Hierna hebben ze een klacht bij de Taliban ingediend. De Taliban is drie keer naar het huis van eiser gekomen om eiser te spreken. De Taliban heeft eiser vervolgens bedreigd met de dood. Voorts heeft eiser verklaard dat de Taliban hem vijf maanden voor zijn vertrek uit Afghanistan heeft benaderd met het verzoek om zich bij hen aan te sluiten.
3. Verweerder heeft de aanvraag van eiser op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 afgewezen als ongegrond en heeft daaraan het volgende ten grondslag gelegd. Verweerder heeft de volgende elementen in het asielrelaas van eiser als relevant gekwalificeerd:
1) de identiteit en nationaliteit;
2) problemen naar aanleiding van de relatie met [persoon X];
3) poging tot rekrutering door de Taliban.
Verweerder heeft de verklaringen van eiser over zijn identiteit en nationaliteit alsmede over de poging tot rekrutering door de Taliban geloofwaardig geacht. Verweerder heeft eisers relaas dat hij een ongeoorloofde relatie met [persoon X] heeft gehad en daardoor problemen heeft ondervonden, niet geloofwaardig geacht.
Ten aanzien van de poging tot rekrutering door de Taliban overweegt verweerder dat eiser zonder consequenties heeft geweigerd zich bij de Taliban aan te sluiten. Eiser kan daarom niet worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 1951 (Trb. 1954, 88), zoals gewijzigd bij Protocol van New York van 1967 (Trb. 1967, 76) (het Vluchtelingenverdrag) en heeft ook niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
4. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en heeft daartoe – samengevat weergeven – het volgende aangevoerd. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij geloofwaardig heeft verklaard over de relatie met [persoon X] en de problemen die naar aanleiding daarvan zijn ontstaan. Voorts is de veiligheidssituatie in Afghanistan sinds het bestreden besluit aanzienlijk verslechterd. Hiertoe verwijst eiser naar Amnesty International, ‘Forced Back to Danger: Asylum-seekers Returned from Europe to Afghanistan’, van 5 oktober 2017; United Nations Assistance Mission in Afghanistan (UNAMA), ‘Afghanistan: Protection of Civilians in Armed Conflict – Midyear Report 2017’, van juli 2017; VluchtelingenWerk, standpunt Afghanistan, van 6 oktober 2017; de European Asylum Support Office (EASO), ‘Country of Origin Information Report – Afghanistan Security Situation’, van december 2017. Eiser wijst erop dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) op 12 januari 2018 een zitting heeft gehouden, waarin de algemene veiligheidssituatie in Afghanistan aan de orde is geweest en de vraag voorlag of zich in Afghanistan, dan wel delen daarvan, thans de uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3, van de Vw 2000 voordoet.
5. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
6. Ingevolge artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000 kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 worden verleend aan de vreemdeling:
a. die verdragsvluchteling is; of
b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade, bestaande uit:
1°. doodstraf of executie;
2°. folteringen, onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen; of
3°. ernstige en individuele bedreiging van het leven of de persoon van een burger als gevolg van willekeurig geweld in het kader van een internationaal of binnenlands gewapend conflict.
Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 afgewezen, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in samenhang met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
7.1.
De rechtbank overweegt dat verweerder de relatie van eiser met [persoon X] niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Verweerder heeft terecht tegengeworpen dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard over de plaats waar hij en [persoon X] elkaar ontmoetten. Verweerder heeft voorts op goede gronden overwogen dat eiser vaag heeft verklaard over belangrijke gegevens en momenten van de relatie. Zo weet eiser de volledige naam van [persoon X] niet noch wanneer de relatie met [persoon X] begon. Evenmin kan eiser de datum van haar ouders naar zijn woning noemen. Dat de gebeurtenissen zich bijna anderhalf jaar geleden hebben afgespeeld en rekening moet worden gehouden met eisers leeftijd, de ondervonden gebeurtenissen en de lange reis die hij heeft gemaakt, maakt echter nog niet dat van eiser niet verwacht mag worden dat hij concreet kan benoemen wanneer de belangrijke gebeurtenissen in zijn liefdesrelatie zich hebben voorgedaan. Anders dan eiser betoogt, acht de rechtbank de vraagstelling tijdens de gehoren niet onduidelijk.
7.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder de problemen naar aanleiding van deze relatie ook niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Eiser stelt dat de relatie is uitgekomen omdat zijn telefoon per ongeluk een gesprek heeft opgenomen dat door een kennis is afgeluisterd. Verweerder heeft dit relaas onaannemelijk mogen achten. Eisers stelling dat hij geen kennis had omtrent de beveiliging van zijn mobiele telefoon, is niet overtuigend. Eiser was in staat om zijn telefoon te gebruiken om oproepen te maken en te ontvangen alsook het geheugen van zijn telefoon en het maken van spraakopnamen te controleren.
7.3.
Omtrent eisers ontsnapping aan de Taliban, heeft verweerder de eenvoudige wijze waarop eiser heeft kunnen ontkomen, te weten via de achterdeur, ongeloofwaardig kunnen achten. Van belang is dat de Taliban voor de tweede keer naar eisers woning kwam, een machtige groepering is en het dorp goed kende. Gelet hierop mag verwacht worden dat de Taliban zich goed zou voorbereiden op het bezoek en eiser niet op een eenvoudige wijze zou hebben laten ontkomen. De overgelegde brief van de Taliban ondersteunt het relaas ook niet. In dit schrijven wordt gesteld dat eiser door de rechter van de Taliban is veroordeeld omdat hij overspel zou hebben gepleegd, een gigolo en een voorstander is van de Westerse democratie. Nu deze omstandigheden niet terugkomen in het relaas van eiser en hij niet heeft kunnen verklaren waarom deze feiten hem ten laste zouden zijn gelegd, heeft verweerder aan deze brief geen waarde hoeven hechten.
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht overwogen dat in Afghanistan, in het bijzonder in de provincie Laghman, geen sprake is van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3, van de Vw 2000 (een artikel 15c-situatie). De Afdeling heeft in de uitspraken van 20 oktober 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2731) en van 30 december 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:3513) geoordeeld dat er in Afghanistan geen sprake is van een artikel 15c-situatie. Ook het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft in het arrest van 5 juli 2016, A.M. tegen Nederland, met zaaknummer 29094/09, geoordeeld dat een dergelijke situatie zich in Afghanistan niet voordoet. Hoewel uit de door eiser aangehaalde stukken blijkt dat de situatie in Afghanistan nog steeds ernstig is en er veel geweldsincidenten plaatsvinden, blijkt hieruit echter niet dat de veiligheidssituatie significant is verslechterd zodat thans wel van een artikel 15c-situatie moet worden uitgegaan. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om de zaak aan te houden in afwachting van de uitspraak van de Afdeling over de veiligheidssituatie in Afghanistan. Aan individuele omstandigheden, zoals de minderjarigheid van eiser bij binnenkomst in Nederland, kan, anders dan eiser ter zitting stelt, in de beoordeling van een artikel 15c-situatie geen doorslaggevend gewicht worden toegekend aangezien in deze beoordeling de mate van willekeurig geweld in het kader van een internationaal of binnenlands gewapend conflict centraal staat.
9. Eiser komt niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw 2000.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Soffers, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.C. de Grauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 maart 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel