ECLI:NL:RBDHA:2018:10041

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 augustus 2018
Publicatiedatum
21 augustus 2018
Zaaknummer
C/09/555655 / KG ZA 18/663
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing vordering tot ontruiming van AZC-ruimte na weigering passende woning door asielzoekers

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 augustus 2018 uitspraak gedaan in een kort geding tussen het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) en gedaagden, een gezin dat in een asielzoekerscentrum (AZC) verblijft. Het COA vorderde de ontruiming van de door gedaagden in gebruik zijnde ruimte in het AZC, omdat zij een aangeboden passende woning hadden geweigerd. Gedaagden, die in Nederland verblijven na hun vlucht uit Syrië, hadden eerder een verblijfsvergunning asiel gekregen en waren op zoek naar een woning. Het COA had hen op verschillende momenten woningen aangeboden, maar deze waren door gedaagden geweigerd, onder andere vanwege de afstand tot de school van hun kinderen en de medische situatie van een van de minderjarigen.

De voorzieningenrechter oordeelde dat het COA in redelijkheid had kunnen concluderen dat de aangeboden woning passend was. De woning voldeed aan de eisen van het medisch advies en lag op een aanvaardbare afstand van de school van de minderjarige. De voorzieningenrechter wees erop dat de weigering van de woning door gedaagden niet gerechtvaardigd was, en dat het COA hen voldoende gelegenheid had gegeven om de woning te accepteren. De rechter benadrukte dat de opvang en andere verstrekkingen eindigen wanneer een verblijfsvergunning is verleend en passende huisvesting kan worden gerealiseerd.

Uiteindelijk werd de vordering van het COA toegewezen, en gedaagden werden veroordeeld om de ruimte in het AZC binnen vier weken na betekening van het vonnis te ontruimen. Tevens werden gedaagden in de proceskosten veroordeeld. De voorwaardelijke reconventionele vordering van gedaagden werd afgewezen, omdat de voorwaarde niet was vervuld.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/555655 / KG ZA 18/663
Vonnis in kort geding van 20 augustus 2018
in de zaak van
CENTRAAL ORGAAN OPVANG ASIELZOEKERS (COA)te Den Haag,
eiser in conventie,
verweerder in voorwaardelijke reconventie,
advocaat mr. W.H.J. Semeijn te Zwolle,
tegen:

1.[gedaagde A ] (per se),

2.
[gedaagde A ](q.q.) in haar hoedanigheid van moeder en wettelijk vertegenwoordiger van de minderjarigen:
[minderjarige 1]
[minderjarige 2]
[minderjarige 3]
[minderjarige 4]
allen te [plaats 1] ,
gedaagden in conventie,
eiseressen in voorwaardelijke reconventie,
advocaat mr. M.W. Fakiri te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘het COA’ en ‘ [gedaagde A c.s.] ’. Gedaagde sub 1 zal hierna afzonderlijk worden aangeduid als ‘ [gedaagde A ] ’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties;
- de door [gedaagde A c.s.] overgelegde conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie, met producties;
- de op 6 augustus 2018 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door het COA pleitnotities zijn overgelegd, alsmede een nadere productie. [gedaagde A c.s.] zijn tijdens een schorsing van de zitting in de gelegenheid gesteld om kennis van te nemen van de inhoud van die nadere productie. Na van die gelegenheid gebruik te hebben gemaakt, hebben zij geen bezwaar gemaakt tegen het in aanmerking nemen van die productie bij de beoordeling van het geschil.
1.2.
Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten in conventie en in voorwaardelijke reconventie

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
[gedaagde A c.s.] zijn hun echtgenoot en vader, die al enige tijd in Nederland verblijft, nagereisd vanuit Syrië. Zij zijn begin februari 2017 in Nederland aangekomen en verblijven sindsdien in het AZC te [plaats 1] .
2.2.
Bij beschikking van 15 februari 2017 hebben [gedaagde A c.s.] een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd gekregen. De verstrekkingen als bedoeld in artikel 9 van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (hierna: Rva 2005), waaronder is begrepen de opvang in het AZC, eindigen in dat geval volgens artikel 7 lid 1 onder a Rva 2005 op de dag waarop naar het oordeel van het COA passende huisvesting buiten de opvangvoorziening kan worden gerealiseerd. Het COA heeft [gedaagde A c.s.] op 6 maart 2017 onder meer meegedeeld dat zij dientengevolge zelf naar woonruimte op zoek kunnen gaan, maar ook de hulp van het COA zullen krijgen. Daarbij zijn [gedaagde A c.s.] er volgens het die dag ingevulde B06 formulier Huisvesting vergunningshouders (hierna: het B06-formulier) op gewezen dat de verstrekkingen als bedoeld in de Rva 2005 eindigen wanneer zij een aanbod van een gemeente voor passende huisvestiging weigeren.
2.3.
Op 1 mei 2017 is op verzoek van het COA medisch advies uitgebracht over de gezondheidstoestand van gedaagde sub 2b (hierna: [minderjarige 2] ). Voor hem is een aangepaste woonruimte geadviseerd, te weten met een traptredenbeperking van maximaal 6 traptreden.
2.4.
Zowel in juli 2017 als in september 2017 is aan [gedaagde A c.s.] een woning aangeboden in de gemeente [Gemeente 1] , maar beide keren is het aanbod nadien ingetrokken. Vervolgens is op 15 maart 2018 aan [gedaagde A c.s.] woonruimte aangeboden in de gemeente [Gemeente 2] (hierna ook: de woning).
2.5.
Op 6 april 2018 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen [gedaagde A ] en een locatiemedewerker van het AZC met behulp van een telefonische tolk. Uit het daarvan opgestelde “eerste gespreksverslag woningweigering” blijkt dat [gedaagde A c.s.] de woning weigeren. Voorts staat hierin onder meer vermeld dat i) [gedaagde A ] stelt veel handtekeningen te hebben gezet waarvan zij niet precies weet waarvoor, ii) [gedaagde A ] dacht dat ze op basis van de criteria naar [plaats 2] zou gaan, waar ze ook al twee keer een woning aangeboden heeft gekregen, die echter te klein bleek te zijn en iii) [gedaagde A ] naar [plaats 2] toe wil, omdat daar bekenden wonen, waaronder haar man, en omdat haar kinderen daar naar school gaan en het psychisch gezien niet in hun belang is om van school te wisselen. In het verslag is verder opgenomen dat het tweede woningweigeringsgesprek zal plaatsvinden tussen 12 en 13 april 2018 en dat het [gedaagde A ] duidelijk is dat zij tot die tijd de woning nog kan accepteren en dat, als zij volhardt in de weigering, de woonruimte niet langer voor [gedaagde A c.s.] beschikbaar zal zijn en de verstrekkingen eindigen.
2.6.
In het “tweede gespreksverslag woningweigering” van het gesprek dat op 12 april 2018 met [gedaagde A ] heeft plaatsgevonden, in aanwezigheid van haar echtgenoot, staat onder meer vermeld dat i) Juridische Zaken de woningweigering onterecht heeft bevonden, ii) [gedaagde A ] nog maximaal 24 uur de tijd heeft om de woning alsnog te accepteren en dat als zij dat niet doet, er van uit wordt gegaan dat zij bij de weigering blijft en iii) in dat laatstbedoelde geval de verstrekkingen op dat moment zullen eindigen en er een ontruimingsprocedure gestart zal worden.
2.7.
[gedaagde A c.s.] hebben de woning niet alsnog binnen 24 uur geaccepteerd. Desondanks heeft er op 13 april 2018 nog een gesprek plaatsgevonden tussen een medewerker van het AZC en [gedaagde A ] , in aanwezigheid van haar echtgenoot. Bij wijze van uitzondering hebben [gedaagde A c.s.] nog tot de ochtend daarna de tijd gekregen om terug te komen op hun beslissing om de woning te weigeren, maar dat hebben zij niet gedaan.
2.8.
[gedaagde A c.s.] hebben geen gehoor gegeven aan de sommatie van het COA van 1 mei 2018 om de bij hen in gebruik zijnde ruimte in het AZC binnen drie dagen te ontruimen. Op verzoek van de gemachtigde van [gedaagde A c.s.] heeft het COA er op 4 mei 2018 mee ingestemd om [gedaagde A c.s.] een termijn van drie maanden te geven om hen in de gelegenheid te stellen zelf passende woonruimte te vinden. Dat is niet gelukt.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
Het COA vordert – zakelijk weergegeven – [gedaagde A c.s.] te veroordelen om de bij hen in gebruik zijnde ruimte in het AZC te [plaats 1] binnen drie dagen na betekening van dit vonnis, doch niet eerder dan op 4 augustus 2018, te ontruimen en ontruimd te houden, met al het hunne, met veroordeling van [gedaagde A c.s.] in de proceskosten.
3.2.
Daartoe voert het COA – samengevat – het volgende aan. De aan [gedaagde A c.s.] aangeboden woning is passend. Hij is geschikt voor het hele gezin, inclusief de echtgenoot van [gedaagde A ] , en voldoet aan de eisen van het medisch advies. De woning is voorts gelegen op een afstand van 20 kilometer van de school van [minderjarige 2] , waar hij speciaal onderwijs volgt, en dat is overeenkomstig het beleid om in een dergelijke situatie een woning toe te wijzen op minder dan 50 kilometer afstand daarvan. De bezwaren die [gedaagde A c.s.] aanvoeren kunnen er niet toe leiden dat zij deze woning terecht hebben geweigerd. Het COA is [gedaagde A c.s.] ook voldoende tegemoet gekomen nu aan [gedaagde A c.s.] bij wijze van uitzondering na het tweede woningweigeringsgesprek nog een kans is gegeven op de beslissing terug te komen en het COA hen na sommatie nog een termijn van drie maanden heeft gegeven om een woning te zoeken. De ruimte waar [gedaagde A c.s.] verblijven moet thans zo spoedig mogelijk weer vrij komen voor asielzoekers en daarmee gelijkgestelden.
3.3.
[gedaagde A c.s.] voeren gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
in voorwaardelijke reconventie
3.4.
[gedaagde A c.s.] vorderen, voor het geval in conventie wordt geoordeeld dat het COA niet in redelijkheid tot het oordeel heeft kunnen komen dat er sprake is van een passende woning – zakelijk weergegeven – het COA te veroordelen om met terugwerkende kracht de verstrekkingen krachtens artikel 9 lid 1 Rva 2005 weer te hervatten totdat aan [gedaagde A c.s.] een nieuwe passende woning is aangeboden en zij deze accepteren dan wel ten onrechte weigeren, met veroordeling van het COA in de proceskosten.
3.5.
Daartoe voeren [gedaagde A c.s.] – samengevat – het volgende aan. [gedaagde A c.s.] vermoeden dat het COA hun profiel niet juist heeft doorgegeven aangezien op het B06-formulier geen melding wordt gemaakt van de echtgenoot van [gedaagde A ] . Dit vermoeden is versterkt doordat [gedaagde A c.s.] tweemaal een woning in [plaats 2] aangeboden hebben gekregen die te klein bleek te zijn. Hierdoor is aan [gedaagde A c.s.] de kans ontnomen om een passende woning in [plaats 2] te krijgen, waar zij graag willen wonen. De woning in [Gemeente 2] is door [gedaagde A c.s.] geweigerd omdat zij ervan uitgingen dat zij in [plaats 2] een woning toegewezen zouden (kunnen) krijgen, omdat de echtgenoot van [gedaagde A ] daar woont en [minderjarige 2] daar speciaal onderwijs volgt. Bij deze weigering zijn [gedaagde A c.s.] zich er niet van bewust geweest wat de consequenties zouden zijn. Voor de juistheid van die stelling zijn meerdere aanknopingspunten. Het COA heeft voorts nagelaten om [gedaagde A c.s.] te informeren over de mogelijkheid dat de gemeente [Gemeente 2] leerlingenvervoer voor [minderjarige 2] zou kunnen betalen. Het COA heeft dan ook onzorgvuldig gehandeld jegens [gedaagde A c.s.] en in redelijkheid niet kunnen komen tot het oordeel dat er sprake is van een (weigering om een) passende woning (te accepteren). Er zijn bijzondere omstandigheden op grond waarvan het COA had moeten afwijken van haar beleid.
3.6.
Het COA voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

in conventie en in voorwaardelijke reconventie
4.1.
De beëindiging van de opvang van [gedaagde A c.s.] is gebaseerd op artikel 7 lid 1 aanhef en sub a Rva 2005, volgens welke bepaling de opvang en andere verstrekkingen eindigen indien een verblijfsvergunning is verleend, en wel op de dag waarop naar het oordeel van het COA passende huisvesting buiten een opvangvoorziening kan worden gerealiseerd. Uit de tekst van deze bepaling volgt dat aan het COA een discretionaire bevoegdheid toekomt om te bepalen wat moet worden begrepen onder passende huisvesting. Deze discretionaire bevoegdheid kan de voorzieningenrechter slechts terughoudend toetsen.
4.2.
Aan zijn discretionaire bevoegdheid heeft het COA invulling gegeven door middel van een beleid, dat onder meer inhoudt dat het COA bij het bemiddelen voor huisvesting beperkt rekening houdt met eventueel door de betrokkenen aangevoerde medische en bijzondere sociale omstandigheden. Volgens het beleid wordt, in het geval het plaatsingscriterium medisch op een vergunninghouder van toepassing is, hij of zij slechts uitgeplaatst naar een woning in een gemeente wanneer deze op minder dan 50 kilometer afstand is van (in dit geval) de school.
4.3.
[gedaagde A c.s.] hebben de redelijkheid van dit beleid in zijn algemeenheid niet ter discussie gesteld maar zij menen, naar de voorzieningenrechter begrijpt, dat hun woningweigering desondanks terecht was gezien de medische situatie van [minderjarige 2] , voor wie het noodzakelijk is dat hij op zijn school in [plaats 2] speciaal onderwijs blijft volgen, en de situatie van de andere kinderen. Zij gaan ook in [plaats 2] naar school en zijn daar gewend. Wisselen van school is, gelet op hun traumatische ervaringen in het verleden en nu zij sinds kort weer in balans zijn, niet in hun belang. Dit maakt dat de woning in [Gemeente 2] niet passend is, aldus [gedaagde A c.s.]
4.4.
De voorzieningenrechter volgt [gedaagde A c.s.] hierin niet. Niet in geschil is dat de woning zelf voldoet aan de eisen als vermeld in het medisch advies betreffende [minderjarige 2] . Verder is deze gelegen op een aanvaardbare afstand van de school van [minderjarige 2] , te weten 20 kilometer, zodat aangenomen moet worden dat hij deze school ook vanuit de woning in [Gemeente 2] kan blijven bezoeken, hetgeen voor hem in het bijzonder van belang is. De enkele omstandigheid dat uit de stukken niet blijkt dat het COA [gedaagde A c.s.] heeft geïnformeerd over de mogelijkheden om (een deel van) de kosten van het vervoer van [minderjarige 2] naar zijn school gecompenseerd te krijgen door de gemeente [Gemeente 2] , kan dit niet anders maken, alleen al omdat dat primair de taak van de gemeente is. Dat het COA [gedaagde A c.s.] hierin niet de begeleiding heeft geboden die hij wel had moeten bieden, is door [gedaagde A c.s.] niet dan wel onvoldoende aannemelijk gemaakt.
4.5.
In beginsel zouden ook de andere kinderen, gezien de relatief beperkte afstand van 20 kilometer, hun oude school kunnen blijven bezoeken, met dien verstande dat de voorzieningenrechter begrijpt dat dat wellicht voor [gedaagde A c.s.] financieel niet haalbaar is, omdat deze reiskosten niet worden vergoed. De enkele omstandigheid dat deze kinderen dan van school moeten veranderen, maakt echter nog niet dat de woning daarom niet passend is. Voor hen gelden geen zodanig bijzondere omstandigheden dat zij aanspraak zouden moeten kunnen maken op een woning die is gelegen vlakbij hun huidige school. De voorzieningenrechter heeft hierbij ook acht geslagen op de onweersproken stelling van het COA dat op dit moment onvoldoende woningen beschikbaar zijn om aan de asielzoekers aan wie een verblijfsvergunning is verleend een woning aan te kunnen bieden. Op hen zijn veelal ook de door [gedaagde A c.s.] genoemde bijzondere omstandigheden van toepassing. Alhoewel de wens van [gedaagde A c.s.] wel begrijpelijk is, kunnen zij gelet op het vorenstaande in alle redelijkheid niet eisen dat het COA daaraan tegemoet moet komen.
4.6.
De voorzieningenrechter overweegt verder dat niet kan worden vastgesteld wat de reden er van is dat het B06-formulier onjuist is ingevuld en dat tweemaal het aanbod van een woning in [plaats 2] is ingetrokken omdat deze niet geschikt bleek te zijn. Dat is voor dit kort geding echter ook niet relevant. Het COA heeft daarna immers een wél passende woning aangeboden. Dat [gedaagde A c.s.] door dit gebeuren een kans is ontnomen om in [plaats 2] een passende woning te krijgen, valt niet in te zien. De voorzieningenrechter begrijpt dat [gedaagde A c.s.] er bij dit standpunt van uit gaan dat, als de eerste twee woningen niet zouden zijn aangeboden, aan [gedaagde A c.s.] een passende woning in [plaats 2] zou zijn aangeboden. Voor de juistheid van die aanname ziet de voorzieningenrechter echter geen aanknopingspunt.
4.7.
Dat [gedaagde A c.s.] zich er bij de weigering niet van bewust zijn geweest wat de consequenties van een woningweigering zouden zijn – zoals zij stellen maar het COA gemotiveerd heeft weersproken – kan niet worden aangenomen. Reeds op 6 april 2018 is dit blijkens het eerste gespreksverslag – gezien de bevestigende beantwoording van vraag 11 die daarop ziet – aan [gedaagde A c.s.] duidelijk gemaakt en tussen partijen staat vast dat bij dat gesprek ook een (telefonische) tolk aanwezig is geweest. Voor zover [gedaagde A c.s.] menen dat uit de verdere in dat verslag opgenomen tekst blijkt dat zij dit desondanks niet goed heeft begrepen, kan dat niet worden gevolgd.
4.8.
Op 12 en 13 april 2018 zijn deze consequenties wederom besproken. Alhoewel de aanwezigheid daarbij van een telefonische tolk – waarvan volgens het COA sprake was, maar hetgeen [gedaagde A c.s.] betwisten – in dit geding niet met zekerheid kan worden vastgesteld, blijkt uit de door het COA overgelegde interne verslaglegging van die gesprekken duidelijk dat er een gesprek heeft plaatsgevonden, waarbij partijen over en weer hebben gereageerd op hetgeen de ander zegt en elkaar ook hebben begrepen. De voorzieningenrechter heeft hierbij onder meer acht geslagen op de volgende tekst:
Uit het verslag van 12 april 2018:
“(…) De argumentatie is vooral gericht op het welzijn van de kinderen en dan met name voor [minderjarige 2] , die in [plaats 2] naar het BSO gaat. (…) Alleen de echtgenoot (…) is aan het woord. Hij is behoorlijk teleurgesteld en somt meermaals alle argumenten nog een keer op. Ik leg aan hen uit dat alle argumenten uitgebreid (…) aan JZ(voorzieningenrechter: lees: Juridische Zaken)
zijn voorgelegd (…). Meneer wordt boos en zegt het niet eens te zijn met de uitspraak. (…) Ik ben hier niet meer op in gegaan, behalve dat ik heb benoemd – wat ook in de brief staat – dat de behandeling van hun zoon door kan gaan, evenals naar school gaan. Ik leg aan hen uit dat de verstrekkingen worden gestopt wanneer ze bij de weigering blijven en dat JZ een ontruimingsprocedure zal starten indien ze het centrum niet gaan verlaten. Meneer zegt bij de weigering te blijven (…). Ik benadruk dat zij vanaf nu 24 uur de tijd hebben om op de weigering terug te komen en benoem dat ik hoop hen morgen om 14.30 uur te zien. (…).
Uit het verslag van 13 april 2018:
“(…) Meneer reageert verbolgen en is van mening dat zij schandalig worden behandeld. Meneer benoemd dat ze nog liever terug gaan naar Syrie dan dat ze deze woning accepteren. Wij geven aan dat het COA dan bij deze genoodzaakt is om de ontruimingsprocedure te starten.
Vervolg afspraken
Het gezin krijgt bij uitzondering de kans om tot morgenochtend 10.00 uur terug te komen op hun beslissing. Dat hebben ze niet gedaan. (…)”
4.9.
Al het vorenstaande leidt tot verwerping van het verweer van [gedaagde A c.s.] dat het COA niet tot uitoefening van zijn bevoegdheid heeft kunnen komen. Gezien het onweersproken spoedeisend belang van het COA is de vordering in conventie dan ook voor toewijzing in dit geding vatbaar, met dien verstande dat de voorzieningenrechter het aangewezen acht, met name gezien de belangen van de nog minderjarige kinderen, om te bepalen dat de ontruiming moet plaatsvinden uiterlijk vier weken na betekening van dit vonnis. De voorwaarde van de voorwaardelijke vordering in reconventie is gezien het vorenstaande niet vervuld, zodat deze geen verdere bespreking behoeft.
4.10.
[gedaagde A c.s.] zullen, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van het geding, zowel in conventie als in voorwaardelijke reconventie, met dien verstande dat de kosten van het geding in voorwaardelijke reconventie op nihil zullen worden bepaald, nu niet gebleken is dat het COA daar extra kosten voor heeft moeten maken.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
in conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde A c.s.] om de bij hen in gebruik zijnde ruimte in het AZC te [plaats 1] ( [adres] ) binnen vier weken na betekening van dit vonnis te ontruimen en ontruimd te houden, met al het hunne;
5.2.
veroordeelt [gedaagde A c.s.] in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van het COA begroot op € 1.707,81,--, waarvan € 980,-- aan salaris advocaat, € 626,-- aan griffierecht en € 101,81 aan dagvaardingskosten;
5.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst af het meer of anders gevorderde;
in voorwaardelijke reconventie
5.5.
veroordeelt [gedaagde A c.s.] in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van het COA begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.P. van Ham en in het openbaar uitgesproken op 20 augustus 2018.
ts