ECLI:NL:RBDHA:2018:10004

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 februari 2018
Publicatiedatum
21 augustus 2018
Zaaknummer
NL18.1968
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugkeerbesluit en inreisverbod in het kader van asielaanvraag in Frankrijk

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 februari 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, die asiel heeft aangevraagd in Frankrijk, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had een terugkeerbesluit en een inreisverbod ontvangen, waarbij hij de Europese Unie onmiddellijk moest verlaten en gedurende twee jaar niet mocht terugkeren. Eiser stelde dat het terugkeerbesluit onrechtmatig was, omdat zijn asielaanvraag in Frankrijk nog in behandeling was. De rechtbank oordeelde dat verweerder niet bevoegd was om een terugkeerbesluit te nemen, aangezien er een concreet aanknopingspunt bestond voor overdracht aan Frankrijk op basis van de Dublinverordening. De rechtbank verwees naar vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die stelt dat de toepassing van de Terugkeerrichtlijn uitgesloten is als er een mogelijkheid bestaat voor overdracht aan een andere lidstaat.

De rechtbank vernietigde zowel het terugkeerbesluit als het inreisverbod, omdat deze besluiten in strijd waren met de Terugkeerrichtlijn en de Vreemdelingenwet. Tevens werd de maatregel van bewaring, die aan eiser was opgelegd, vernietigd, omdat deze ook afhankelijk was van het terugkeerbesluit. Eiser kreeg een schadevergoeding toegekend voor de onrechtmatige bewaring, en de rechtbank veroordeelde verweerder tot betaling van de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van de bescherming van asielzoekers en de noodzaak voor autoriteiten om de juiste procedures te volgen bij het nemen van besluiten die hun rechten kunnen schenden.

Uitspraak

Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Rotterdam
Team Bestuursrecht 2
zaaknummers: NL18.1968 en NL18.1977
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 februari 2018 in de zaken tussen
[eiser] ,
gemachtigde: mr. N. van Bremen,
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,
gemachtigde: mr. B.J. Patiatta.
Procesverloop
Verweerder heeft op 26 januari 2018 een terugkeerbesluit tegen eiser uitgevaardigd. Het terugkeerbesluit omvat tevens een inreisverbod voor de duur van twee jaar. Bij besluit van 26 januari 2018 heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het terugkeerbesluit, het inreisverbod en de maatregel van bewaring. Het beroep tegen de maatregel van bewaring strekt van rechtswege ook tot het toekennen van schadevergoeding.
Op 6 februari 2018 heeft verweerder de maatregel van bewaring opgeheven in verband met de uitzetting van eiser.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 februari 2018. De gemachtigden van partijen zijn ter zitting verschenen.
Overwegingen
1. Het terugkeerbesluit houdt in dat eiser de Europese Unie onmiddellijk moet verlaten. Het inreisverbod houdt in dat eiser de Europese Unie twee jaar niet mag inreizen, te rekenen vanaf de datum waarop hij de Europese Unie heeft verlaten.
2. Eiser voert aan dat het terugkeerbesluit en inreisverbod onrechtmatig zijn. Eiser heeft asiel aangevraagd in Frankrijk en heeft op 9 februari 2018 een afspraak in het kader van die aanvraag. Verweerder had eiser moeten overdragen aan Frankrijk en was niet bevoegd in plaats daarvan de terugkeer van eiser naar Albanië ter hand te nemen.
2.1.
Niet in geschil is dat eiser in Frankrijk asiel heeft aangevraagd en dat die aanvraag ten tijde van het nemen van het terugkeerbesluit nog in behandeling was. De rechtbank kan zich voorstellen dat verweerder er gezien eisers poging tot doorreis naar het Verenigd Koninkrijk weinig voor voelt eiser aan Frankrijk over te dragen. Desondanks voert eiser naar het oordeel van de rechtbank terecht aan dat verweerder dat wel had moeten doen en dat verweerder niet bevoegd was in plaats daarvan een terugkeerbesluit te nemen. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, bijvoorbeeld de uitspraak van 1 maart 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:BZ3741), is toepassing van de Terugkeerrichtlijn uitgesloten als een concreet aanknopingspunt bestaat dat een vreemdeling op grond van de Dublinverordening aan een andere lidstaat van de Europese Unie zal kunnen worden overgedragen. Gelet op de lopende asielaanvraag van eiser in Frankrijk is sprake van een dergelijk concreet aanknopingspunt.
2.2.
Eiser wijst er terecht op dat verweerder niet heeft geconcretiseerd dat artikel 17 van de Dublinverordening “analoog kan worden toegepast”, zoals in de maatregel van bewaring is gesteld. Eiser heeft in Nederland geen asielaanvraag ingediend die verweerder aan zich kan trekken, terwijl toepassing van de Terugkeerrichtlijn door Nederland gelet de onder 2.1. bedoelde vaste rechtspraak is uitgesloten.
De handelwijze van verweerder heeft er bovendien toe geleid dat eiser naar Albanië is uitgezet voordat duidelijk was of hij recht heeft op asiel in Frankrijk. Dat eiser vanuit Frankrijk op weg was naar het Verenigd Koninkrijk, wat daarvan zij, sluit op zichzelf niet uit dat hij gevaar loopt in Albanië en dat de asielprocedure in Frankrijk gunstig voor hem kan aflopen. Het was onder deze omstandigheden aan de Franse autoriteiten en niet aan verweerder om te bepalen of eiser dient terug te keren naar Albanië.
2.3.
De beroepsgrond slaagt.
3. Het beroep tegen het terugkeerbesluit is gegrond. De rechtbank zal dit besluit vernietigen wegens strijd met de Terugkeerrichtlijn.
4. Op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw, gelezen in samenhang met de artikelen 62 en 62a van deze wet, is voor de uitvaardiging van een inreisverbod een terugkeerbesluit vereist. Nu de rechtbank het terugkeerbesluit vernietigt, ontvalt de grondslag aan het inreisverbod.
5. Het beroep tegen het inreisverbod is gegrond. De rechtbank zal dit verbod vernietigen wegens strijd met de onder 4 vermelde bepalingen uit de Vw.
6. Voor inbewaringstelling op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw is een terugkeerbesluit vereist. Nu de rechtbank dat besluit vernietigt, ontvalt de grondslag aan de maatregel van bewaring.
7. Het beroep tegen de maatregel van bewaring is gegrond. Omdat de maatregel al is opgeheven, kan een daartoe strekkend bevel achterwege blijven. De andere beroepsgronden tegen de maatregel van bewaring hoeven niet besproken te worden.
8. De rechtbank kent eiser een schadevergoeding toe voor 3 dagen onrechtmatige bewaring in een politiecel en 8 dagen onrechtmatige bewaring in een huis van bewaring, in totaal € 955,- (3 maal € 105,- plus 8 maal € 80,-).
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.503,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift tegen het terugkeerbesluit en inreisverbod, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift tegen de maatregel van bewaring en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501,- en wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten;
- wijst het verzoek om schadevergoeding toe en kent aan eiser een schadevergoeding toe van € 955,- ten laste van de Staat der Nederlanden, te betalen door de griffier van de rechtbank;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.503,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. van Velzen, rechter, in aanwezigheid van H. Philips, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen de uitspraak op het beroep tegen het terugkeerbesluit en inreisverbod kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak of na de dag van plaatsing daarvan in het digitaal dossier.
Tegen de uitspraak op het beroep tegen het de maatregel van bewaring kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van verzending van deze uitspraak of na de dag van plaatsing daarvan in het digitaal dossier.