ECLI:NL:RVS:2013:BZ3741

Raad van State

Datum uitspraak
1 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
201207724/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R. van der Spoel
  • A.B.M. Hent
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugkeerbesluit en asielaanvraag in Italië van vreemdeling

In deze zaak gaat het om een vreemdeling die tijdens een verhoor op 18 april 2012 heeft verklaard dat zij in Italië asiel heeft aangevraagd. De Raad van State oordeelt dat de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie niet bevoegd was om een terugkeerbesluit te nemen op basis van artikel 62a van de Vreemdelingenwet 2000, omdat deze bepaling niet van toepassing was. De rechtbank had ten onrechte overwogen dat de staatssecretaris bevoegd was om het terugkeerbesluit te nemen. De vreemdeling had geen bewijs overgelegd dat zij een Italiaanse verblijfsvergunning had, maar de Raad van State stelt dat er een concreet aanknopingspunt is voor de toepassing van de Terugkeerrichtlijn, waardoor de staatssecretaris niet kon handelen zoals hij deed. De uitspraak van de rechtbank van 10 juli 2012 wordt vernietigd, en het beroep van de vreemdeling wordt alsnog gegrond verklaard. De staatssecretaris wordt veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep zijn ontstaan. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 1 maart 2013.

Uitspraak

201207724/1/V3
Datum uitspraak: 1 maart 2013
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 10 juli 2012 in zaak nr. 12/13217 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel.
Procesverloop
Bij besluit van 18 april 2012 heeft de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel (hierna: de minister) de vreemdeling opgedragen de Europese Unie onmiddellijk te verlaten. Dit besluit (hierna: het terugkeerbesluit) is aangehecht.
Bij uitspraak van 10 juli 2012 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De minister (thans: de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie; hierna: de staatssecretaris) heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorganger.
2. Volgens artikel 6, eerste lid, van Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (PB 2008 L 348; hierna: de Terugkeerrichtlijn) vaardigen de lidstaten, onverminderd de in de leden 2 tot en met 5 vermelde uitzonderingen, een terugkeerbesluit uit tegen de onderdaan van een derde land die illegaal op hun grondgebied verblijft.
Ingevolge het derde lid kunnen de lidstaten ervan afzien een terugkeerbesluit uit te vaardigen tegen een illegaal op hun grondgebied verblijvende onderdaan van een derde land die, op grond van een op de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn geldende bilaterale overeenkomst of regeling, door een andere lidstaat wordt teruggenomen. Door de lidstaat die de betrokken onderdaan van een derde land heeft teruggenomen, wordt in dit geval lid 1 toegepast
Ingevolge artikel 62a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) stelt onze minister de vreemdeling, niet zijnde gemeenschapsonderdaan, die niet of niet langer rechtmatig verblijf heeft, schriftelijk in kennis van de verplichting Nederland uit eigen beweging te verlaten en van de termijn waarbinnen hij aan die verplichting moet voldoen, tenzij:
a. reeds eerder een terugkeerbesluit tegen de vreemdeling is uitgevaardigd en aan de daaruit voortvloeiende terugkeerverplichting niet is voldaan,
b. de vreemdeling in het bezit is van een door een andere lidstaat afgegeven verblijfsvergunning of andere toestemming tot verblijf, of
c. de vreemdeling door een andere lidstaat van de Europese Unie wordt teruggenomen op grond van een op 13 januari 2009 geldende bilaterale of multilaterale overeenkomst of regeling.
Ingevolge het tweede lid geldt de kennisgeving, bedoeld in het eerste lid, als terugkeerbesluit en kan tevens een inreisverbod inhouden.
3. Volgens het op 18 april 2012 op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van staandehouding, overbrenging en ophouding is de vreemdeling op die dag krachtens artikel 50, eerste lid, van de Vw 2000 staande gehouden. Volgens voormeld proces-verbaal heeft de vreemdeling bij het gehoor tijdens de ophouding verklaard dat zij tien jaar geleden in Italië asiel heeft gevraagd. Op 18 april 2012 is de vreemdeling krachtens artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 in bewaring gesteld.
Volgens het op 19 april 2012 op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van een gehoor heeft de vreemdeling herhaald dat zij in Italië asiel heeft gevraagd en daaraan toegevoegd dat zij een verblijfsvergunning voor Italië heeft en naar Nederland is gekomen om te werken. Uit het formulier 'Eurodac search result van 19 april 2012' blijkt dat de van de vreemdeling genomen vingerafdrukken niet in Eurodac zijn aangetroffen. Op 24 april 2012 is een claim bij de Italiaanse autoriteiten ingediend op grond van Verordening (EG) 343/2003 van de Raad van 18 februari 2003 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen, welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend (hierna: de Verordening).
4. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat de vreemdeling niet met stukken heeft onderbouwd dat zij een Italiaanse verblijfsvergunning heeft en dat uit artikel 62a, eerste lid, aanhef en onder c, gelezen in samenhang met het tweede lid, van de Vw 2000 volgt dat de staatssecretaris bevoegd is een terugkeerbesluit te nemen zolang niet duidelijk is of een andere lidstaat van de Europese Unie een vreemdeling zal terugnemen. Nu in dit geval Italië nog niet op de Dublinclaim heeft gereageerd was de staatssecretaris bevoegd om het terugkeerbesluit te nemen, aldus de rechtbank.
De vreemdeling klaagt in de enige grief onder meer dat de rechtbank aldus tegenstrijdig heeft overwogen, omdat er volgens de rechtbank geen bewijs is om haar te claimen, maar niettemin een claim is ingediend teneinde haar in het kader van de Verordening over te dragen aan Italië.
4.1. De door de vreemdeling bij het hogerberoepschrift overgelegde brief van de staatssecretaris van 29 mei 2012, waaruit blijkt dat de vreemdeling op 1 juni 2012 op grond van de Verordening aan Italië zal worden overgedragen, dateert van vóór de aangevallen uitspraak. De vreemdeling heeft geen in rechte te honoreren verklaring gegeven waarom zij deze redelijkerwijs niet reeds in beroep heeft kunnen overleggen. Dit stuk kan derhalve niet bij de beoordeling van het hoger beroep worden betrokken.
4.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer uitspraak van 13 juli 2011 in zaak nr. 201103206/1/V3; www.raadvanstate.nl), valt een door een lidstaat van de Europese Unie aan een andere lidstaat gericht verzoek tot overname of terugname van een vreemdeling op grond van de Verordening niet als terugkeer in de zin van de Terugkeerrichtlijn aan te merken, zodat deze richtlijn niet van toepassing is, en wordt dat niet anders indien de aangezochte lidstaat nog niet heeft ingestemd met het verzoek om overname of terugname, omdat wanneer een concreet aanknopingspunt bestaat dat een vreemdeling op grond van de Verordening aan een andere lidstaat van de Europese Unie zal kunnen worden overgedragen de toepassing van de Terugkeerrichtlijn uitgesloten is.
Naar volgt uit hetgeen de Afdeling ook eerder heeft overwogen (uitspraak van 24 januari 2013 in zaak nr. 201207445/1/V3; www.raadvanstate.nl) is de Terugkeerrichtlijn niet op een in de Verordening geregelde verwijdering van toepassing.
4.3. In deze zaak is het concrete aanknopingspunt daarin gelegen dat de vreemdeling tijdens een op 18 april 2012 gehouden verhoor heeft verklaard dat zij in Italië asiel heeft gevraagd. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is daarmee de toepassing van artikel 6 van de Terugkeerrichtlijn, welke bepaling is omgezet in artikel 62a van de Vw 2000, uitgesloten.
4.4. Aangezien artikel 62a van de Vw 2000 in dit geval niet van toepassing is, kon de staatssecretaris niet krachtens deze bepaling een terugkeerbesluit nemen. De rechtbank heeft dan ook ten onrechte overwogen dat de staatssecretaris bevoegd was om het terugkeerbesluit te nemen. De grief slaagt in zoverre.
5. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Hetgeen overigens is aangevoerd behoeft geen bespreking. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 18 april 2012 alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt voor vernietiging in aanmerking.
6. De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 10 juli 2012 in zaak nr. 12/13217;
III. verklaart het door de vreemdeling in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel van 18 april 2012, kenmerk 1204.19.1155;
V. veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.416,00 (zegge: veertienhonderdzestien euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. van de Kolk, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Spoel
voorzitter w.g. Van de Kolk
ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 maart 2013
347-644
Verzonden: 1 maart 2013
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser