Ingevolge artikel 62a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) stelt onze minister de vreemdeling, niet zijnde gemeenschapsonderdaan, die niet of niet langer rechtmatig verblijf heeft, schriftelijk in kennis van de verplichting Nederland uit eigen beweging te verlaten en van de termijn waarbinnen hij aan die verplichting moet voldoen, tenzij:
a. reeds eerder een terugkeerbesluit tegen de vreemdeling is uitgevaardigd en aan de daaruit voortvloeiende terugkeerverplichting niet is voldaan,
b. de vreemdeling in het bezit is van een door een andere lidstaat afgegeven verblijfsvergunning of andere toestemming tot verblijf, of
c. de vreemdeling door een andere lidstaat van de Europese Unie wordt teruggenomen op grond van een op 13 januari 2009 geldende bilaterale of multilaterale overeenkomst of regeling.
Ingevolge het tweede lid geldt de kennisgeving, bedoeld in het eerste lid, als terugkeerbesluit en kan tevens een inreisverbod inhouden.
3. Volgens het op 18 april 2012 op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van staandehouding, overbrenging en ophouding is de vreemdeling op die dag krachtens artikel 50, eerste lid, van de Vw 2000 staande gehouden. Volgens voormeld proces-verbaal heeft de vreemdeling bij het gehoor tijdens de ophouding verklaard dat zij tien jaar geleden in Italië asiel heeft gevraagd. Op 18 april 2012 is de vreemdeling krachtens artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 in bewaring gesteld.
Volgens het op 19 april 2012 op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van een gehoor heeft de vreemdeling herhaald dat zij in Italië asiel heeft gevraagd en daaraan toegevoegd dat zij een verblijfsvergunning voor Italië heeft en naar Nederland is gekomen om te werken. Uit het formulier 'Eurodac search result van 19 april 2012' blijkt dat de van de vreemdeling genomen vingerafdrukken niet in Eurodac zijn aangetroffen. Op 24 april 2012 is een claim bij de Italiaanse autoriteiten ingediend op grond van Verordening (EG) 343/2003 van de Raad van 18 februari 2003 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen, welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend (hierna: de Verordening).
4. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat de vreemdeling niet met stukken heeft onderbouwd dat zij een Italiaanse verblijfsvergunning heeft en dat uit artikel 62a, eerste lid, aanhef en onder c, gelezen in samenhang met het tweede lid, van de Vw 2000 volgt dat de staatssecretaris bevoegd is een terugkeerbesluit te nemen zolang niet duidelijk is of een andere lidstaat van de Europese Unie een vreemdeling zal terugnemen. Nu in dit geval Italië nog niet op de Dublinclaim heeft gereageerd was de staatssecretaris bevoegd om het terugkeerbesluit te nemen, aldus de rechtbank.
De vreemdeling klaagt in de enige grief onder meer dat de rechtbank aldus tegenstrijdig heeft overwogen, omdat er volgens de rechtbank geen bewijs is om haar te claimen, maar niettemin een claim is ingediend teneinde haar in het kader van de Verordening over te dragen aan Italië.
4.1. De door de vreemdeling bij het hogerberoepschrift overgelegde brief van de staatssecretaris van 29 mei 2012, waaruit blijkt dat de vreemdeling op 1 juni 2012 op grond van de Verordening aan Italië zal worden overgedragen, dateert van vóór de aangevallen uitspraak. De vreemdeling heeft geen in rechte te honoreren verklaring gegeven waarom zij deze redelijkerwijs niet reeds in beroep heeft kunnen overleggen. Dit stuk kan derhalve niet bij de beoordeling van het hoger beroep worden betrokken.
4.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer uitspraak van 13 juli 2011 in zaak nr. 201103206/1/V3; www.raadvanstate.nl), valt een door een lidstaat van de Europese Unie aan een andere lidstaat gericht verzoek tot overname of terugname van een vreemdeling op grond van de Verordening niet als terugkeer in de zin van de Terugkeerrichtlijn aan te merken, zodat deze richtlijn niet van toepassing is, en wordt dat niet anders indien de aangezochte lidstaat nog niet heeft ingestemd met het verzoek om overname of terugname, omdat wanneer een concreet aanknopingspunt bestaat dat een vreemdeling op grond van de Verordening aan een andere lidstaat van de Europese Unie zal kunnen worden overgedragen de toepassing van de Terugkeerrichtlijn uitgesloten is.
Naar volgt uit hetgeen de Afdeling ook eerder heeft overwogen (uitspraak van 24 januari 2013 in zaak nr. 201207445/1/V3; www.raadvanstate.nl) is de Terugkeerrichtlijn niet op een in de Verordening geregelde verwijdering van toepassing.
4.3. In deze zaak is het concrete aanknopingspunt daarin gelegen dat de vreemdeling tijdens een op 18 april 2012 gehouden verhoor heeft verklaard dat zij in Italië asiel heeft gevraagd. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is daarmee de toepassing van artikel 6 van de Terugkeerrichtlijn, welke bepaling is omgezet in artikel 62a van de Vw 2000, uitgesloten.
4.4. Aangezien artikel 62a van de Vw 2000 in dit geval niet van toepassing is, kon de staatssecretaris niet krachtens deze bepaling een terugkeerbesluit nemen. De rechtbank heeft dan ook ten onrechte overwogen dat de staatssecretaris bevoegd was om het terugkeerbesluit te nemen. De grief slaagt in zoverre.
5. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Hetgeen overigens is aangevoerd behoeft geen bespreking. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 18 april 2012 alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt voor vernietiging in aanmerking.
6. De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.