ECLI:NL:RBDHA:2018:10003

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 februari 2018
Publicatiedatum
21 augustus 2018
Zaaknummer
NL18.1869
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring en terugkeer van vreemdeling naar Albanië in het kader van de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 februari 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, die in Nederland was opgehouden, voerde aan dat zijn ophouding onrechtmatig was omdat er geen redelijk vermoeden van illegaal verblijf was. De rechtbank oordeelde dat de verweerder bevoegd was om eiser op te houden, aangezien zijn identiteit niet onmiddellijk kon worden vastgesteld. De beroepsgrond van de eiser slaagde echter op andere punten. De rechtbank stelde vast dat de asielprocedure van eiser in Duitsland nog liep en dat verweerder niet bevoegd was om eiser in bewaring te stellen met het oog op uitzetting naar Albanië. De rechtbank oordeelde dat de handelwijze van verweerder in strijd was met de Dublinverordening, die bepaalt dat de Duitse autoriteiten verantwoordelijk zijn voor de asielprocedure van eiser. De rechtbank verklaarde het beroep tegen de maatregel van bewaring gegrond en beval de opheffing van de maatregel met ingang van 9 februari 2018. Tevens kende de rechtbank eiser een schadevergoeding toe voor de onrechtmatige bewaring en veroordeelde verweerder in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de autoriteiten om de verantwoordelijkheden onder de Dublinverordening te respecteren en de rechten van de betrokken vreemdelingen te waarborgen.

Uitspraak

Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Rotterdam
Team Bestuursrecht 2
zaaknummer: NL18.1869
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 februari 2018 in de zaak tussen
[eiser]
gemachtigde: mr. C.F. Wassenaar,
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,
gemachtigde: mr. J.R. Bekink.
Procesverloop
Bij besluit van 25 januari 2018 heeft verweerder eiser opgehouden op grond van artikel 50, tweede of derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Vervolgens heeft verweerder eiser bij besluit van dezelfde datum in bewaring gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw.
Eiser heeft tegen beide besluiten beroep ingesteld. Het beroep tegen de inbewaringstelling strekt van rechtswege mede tot toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 februari 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Voorts was ter zitting aanwezig [tolk].
Overwegingen
1. Eiser voert aan dat zijn ophouding onrechtmatig is, omdat uit de stukken niet blijkt dat tijdens het strafrechtelijk onderzoek een redelijk vermoeden van illegaal verblijf is ontstaan. Verweerder merkt terecht op dat dit niet het wettelijke criterium is voor ophouding. Gelet hierop en nu eisers identiteit niet onmiddellijk kon worden vastgesteld, was verweerder bevoegd eiser op te houden. De beroepsgrond slaagt niet.
Het beroep tegen de ophouding is ongegrond.
2. Eiser voert aan dat hij op onjuiste grondslag in bewaring is gesteld. Eiser is enkele dagen voor zijn inbewaringstelling overgedragen aan de Duitse autoriteiten in het kader van de Dublinverordening. Verweerder had dat opnieuw moeten doen en is niet bevoegd de terugkeer van eiser naar Albanië zelf ter hand te nemen, te minder nu verweerder niet heeft vastgesteld dat de asielprocedure van eiser in Duitsland definitief is geëindigd. Eiser heeft in dit verband ter zitting gesteld dat zijn asielzaak in Duitsland nog onder de rechter is. Voor zover eiser al in bewaring had kunnen worden gesteld, had dit moeten gebeuren op grond van artikel 59a van de Vw met het oog op overdracht aan Duitsland.
2.1.
De rechtbank stelt vast dat verweerder niet heeft weersproken dat de asielprocedure van eiser in Duitsland nog loopt. De rechtbank kan zich voorstellen dat verweerder er gezien eisers terugkeer naar Nederland direct na de vorige overdracht aan Duitsland, zijn poging tot doorreis naar het Verenigd Koninkrijk en zijn verklaring dat hij Duitsland heeft verlaten omdat hij daar niet mag werken weinig voor voelt eiser opnieuw aan Duitsland over te dragen. Desondanks voert eiser naar het oordeel van de rechtbank terecht aan dat verweerder dat wel had moeten doen en dat verweerder niet bevoegd is eiser in bewaring te stellen met het oog op uitzetting naar Albanië. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, bijvoorbeeld de uitspraak van 1 maart 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:BZ3741), is toepassing van de Terugkeerrichtlijn uitgesloten als een concreet aanknopingspunt bestaat dat een vreemdeling op grond van de Dublinverordening aan een andere lidstaat van de Europese Unie zal kunnen worden overgedragen. Reeds nu eiser vorige maand nog aan Duitsland is overgedragen in het kader van de Dublinverordening is sprake van een dergelijk concreet aanknopingspunt.
2.2.
Eiser wijst er terecht op dat verweerder niet heeft geconcretiseerd dat artikel 17 van de Dublinverordening “analoog kan worden toegepast”, zoals in de maatregel van bewaring is gesteld. Eiser heeft in Nederland geen asielaanvraag ingediend die verweerder aan zich kan trekken, terwijl toepassing van de Terugkeerrichtlijn door Nederland gelet de onder 2.1. bedoelde vaste rechtspraak is uitgesloten.
De handelwijze van verweerder kan er bovendien toe leiden dat eiser naar Albanië wordt uitgezet voordat duidelijk is of hij recht heeft op asiel in Duitsland. Dat eiser vanuit Duitsland op weg was naar het Verenigd Koninkrijk, wat daarvan zij, sluit op zichzelf niet uit dat hij gevaar loopt in Albanië en dat de asielprocedure in Duitsland gunstig voor hem kan aflopen. Het is onder deze omstandigheden aan de Duitse autoriteiten en niet aan verweerder om te bepalen of eiser dient terug te keren naar Albanië.
2.3.
De beroepsgrond slaagt.
3. Het beroep is gegrond. De maatregel dient te worden opgeheven met ingang van 9 februari 2018. De andere beroepsgronden hoeven niet besproken te worden.
4. De rechtbank kent eiser een schadevergoeding toe voor 1 dag onrechtmatige bewaring in een politiecel en 14 dagen onrechtmatige bewaring in een huis van bewaring, in totaal € 1.225- (1 maal € 105,- plus 14 maal € 80,-).
5. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501,- en wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen de ophouding ongegrond;
- verklaart het beroep tegen de maatregel van bewaring gegrond;
- beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 9 februari 2018;
- wijst het verzoek om schadevergoeding toe en kent aan eiser een schadevergoeding toe van € 1.225,- ten laste van de Staat der Nederlanden, te betalen door de griffier van de rechtbank;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.002, -.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. van Velzen, rechter, in aanwezigheid van H. Philips, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 februari 2018.
De griffier is verhinderd
rechter
deze uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van verzending van deze uitspraak of na de dag van plaatsing daarvan in het digitale dossier.