ECLI:NL:RBDHA:2017:9957
Rechtbank Den Haag
- Kort geding
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verbod voorlopige terbeschikkingstelling aan Duitse autoriteiten in kort geding
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 22 augustus 2017 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser, die in Nederland verblijft, en de Staat der Nederlanden. De eiser, die in Duitsland wordt vervolgd voor plofkraken, vorderde een verbod op zijn voorlopige terbeschikkingstelling aan de Duitse autoriteiten. De eiser stelde dat er geen sprake was van 'berechting' in de zin van de Overleveringswet, omdat hij nog niet was gedagvaard in Duitsland. De Staat voerde aan dat de Duitse autoriteiten er op aandrongen dat de eiser zo spoedig mogelijk ter beschikking werd gesteld voor zijn berechting. De voorzieningenrechter oordeelde dat de Staat op goede gronden had besloten om de eiser voorlopig ter beschikking te stellen, en dat de uitleg van de eiser over 'berechting' te beperkt was. De vorderingen van de eiser werden afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten. De voorzieningenrechter benadrukte dat de voorlopige terbeschikkingstelling niet afhankelijk is van een daadwerkelijke dagvaarding, maar kan plaatsvinden op basis van een Europees aanhoudingsbevel en de bijbehorende juridische procedures.