In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 31 augustus 2017, zijn de zaken SGR 17/2091 en SGR 17/2236 aan de orde. Eiser, een taxichauffeur, heeft zich ziekgemeld vanwege psychische en lichamelijke klachten en ontving een uitkering op basis van de Ziektewet (ZW). De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft op 5 oktober 2016 besloten dat eiser per 6 november 2016 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering en per 21 november 2016 ook geen recht op een WIA-uitkering. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen de besluiten van 16 maart 2017, waarin zijn bezwaren werden afgewezen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de medische beoordelingen door de verzekeringsartsen zorgvuldig zijn uitgevoerd. Eiser heeft geen nieuwe medische informatie gepresenteerd die de eerdere beoordelingen zou kunnen ondermijnen. De rechtbank oordeelt dat de verzekeringsartsen op basis van de beschikbare informatie tot een juiste conclusie zijn gekomen over de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit II gegrond verklaard, omdat de grondslag voor de afwijzing van de WIA-uitkering niet meer geldig was. Het beroep tegen de andere besluiten is niet-ontvankelijk verklaard of ongegrond.
De rechtbank heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser en het betaalde griffierecht vergoed. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige medische beoordelingen en de rol van de verzekeringsartsen in het proces van arbeidsongeschiktheidsbeoordeling.