Aan eiser is in 2011 toestemming verleend voor het verrichten van nevenwerkzaamheden. Tijdens de hoorzitting op 18 januari 2016 hebben partijen beaamd dat dit de toestemming betrof om “ [bedrijf 2] ” te starten.
Eiser is in oktober 2013 bij de KvK ingeschreven met de onderneming [bedrijf 1] B.V.. Eiser heeft werkzaamheden voor zijn eigen onderneming(en), zoals blijkt uit het rapport van Margolin, in ieder geval verricht tot september 2014. Eiser heeft bij het gesprek op 20 augustus 2015 toegelicht dat hij zijn bedrijf heeft verkocht en het bedrijf nadien heeft moeten terugkopen door mismanagement. Dit als gevolg van een verplichting tot terugkoop in het verkoopcontract bij gebleken mismanagement. In mei 2015 is eiser bij de KvK ingeschreven met onderneming [bedrijf 2] . Tijdens het gesprek op 1 juli 2015 heeft eiser medegedeeld dat hij ook zelfstandig ondernemer is.
De rechtbank overweegt dat aan eiser in 2011 weliswaar toestemming is verleend voor het verrichten van zijn nevenwerkzaamheden verbonden aan zijn zwemschool, echter onder de voorwaarde dat hij wijzigingen dient te melden. Niet in geschil is dat eiser de hiervoor weergegeven relevante wijzigingen in zijn ondernemingen niet expliciet heeft gemeld bij verweerder. Dat de gegevens bij de KvK niet in orde zijn, zoals eiser bij het gesprek op 20 augustus 2015 heeft betoogd, is niet door eiser onderbouwd. Door het niet melden van relevante wijzigingen ter zake van zijn nevenwerkzaamheden heeft eiser zich schuldig gemaakt aan plichtsverzuim. Niet gebleken is dat dit plichtsverzuim eiser niet is toe te rekenen.
4.2.1Eiser heeft erkend dat hij, hoewel hij arbeidsongeschikt is voor zijn functie van [functie] wegens een beroepsziekte, in juli 2015 - tijdens ziekmelding - nevenwerkzaamheden als zwemonderwijzer heeft verricht. Voorts heeft hij erkend dat het verrichten van nevenwerkzaamheden tijdens ziekte niet is toegestaan.
De rechtbank is van oordeel dat eiser zich met voornoemde gedragingen schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim. Niet gebleken is dat dit plichtsverzuim eiser niet is toe te rekenen. Dat eiser door vakantie en ziekte van personeel moest inspringen als zwemonderwijzer en de verantwoordelijkheid moest nemen voor zijn bedrijf, kan hier niet aan afdoen. Het had op de weg van eiser gelegen om, juist in een situatie van arbeidsongeschiktheid voor de functie van zwemonderwijzer en tijdens ziekmelding, met verweerder in overleg te treden over de ontstane situatie. Daarbij is niet gebleken dat bedoelde nevenwerkzaamheden in de situatie van arbeidsongeschiktheid voor de functie en tijdens ziekmelding door verweerder oogluikend werden toegestaan. Het enkele gegeven dat eiser in gesprek was over een beëindiging van het dienstverband bij verweerder maakt niet dat eisers veronderstelling op dit punt gerechtvaardigd was.
4.2.2Het verstrekken van onjuiste informatie, althans onvolledige, over zijn gezondheid hangt nauw samen met hetgeen onder 4.2.1 is overwogen. Eiser heeft verklaard dat hij zich heeft ziekgemeld met in eerste instantie last van galstenen. Op een later moment kreeg hij andere klachten, waarvoor hij medicatie kreeg. Hij heeft gesteld dat hij met deze medicatie wel zwemles kon geven. De rechtbank overweegt dat eiser blijkbaar, al dan niet met medicatie, in staat is geweest om nevenwerkzaamheden te verrichten tijdens ziekmelding en dat hij de wijziging in zijn medische situatie niet heeft gemeld bij zijn werkgever. Het verstrekken van onjuiste, althans onvolledige, informatie is terecht als plichtsverzuim aangemerkt. Hiermee heeft eiser verweerder de mogelijkheid ontnomen om zich, al dan niet via de bedrijfsarts, een oordeel te vormen over de geschiktheid van eiser om werkzaamheden te verrichten. Niet gebleken is dat dit plichtsverzuim eiser niet is toe te rekenen.
5 Verweerder was, gelet op hetgeen als toerekenbaar plichtsverzuim is te kwalificeren, bevoegd om eiser disciplinair te straffen.
6 De rechtbank is evenwel van oordeel dat de disciplinaire straf van ontslag onevenredig zwaar moet worden geacht. In het kader van het bij overweging 4.1 geconstateerde plichtsverzuim is gebleken dat verweerder in het rapport van Margolin van 6 maart 2015, waarin is vermeld dat eiser een zwemschool was gestart in [plaats] en dat hij deze onderneming sinds september 2014 heeft gestaakt, geen aanleiding heeft gezien tot het stellen van vragen aan eiser en/of waarschuwen van hem. Hiermee heeft verweerder niet adequaat gereageerd op een signaal dat eiser relevante wijzigingen ter zake van nevenwerkzaamheden niet expliciet heeft gemeld. Eerst geruime tijd later, nadat medewerkers van de gemeente meldingen hadden gedaan omtrent eiser, is een nader onderzoek opgestart. Voorts is de rechtbank met eiser van oordeel dat het inschakelen van het recherchebureau naar aanleiding van de meldingen van medewerkers, gelet ook op de gehanteerde onderzoeksmethoden - zoals het langdurig en dagelijkse observeren van de woning van eiser en het zwembad waar hij werkzaamheden zou verrichten alsmede het ondervragen van derden - een te zwaar middel is geweest. Dit middel is ingezet, omdat was gemeld dat eiser was gesignaleerd bij het verrichten van nevenwerkzaamheden in het zwembad. Nu verweerder er reeds mee bekend was dat eiser in het verleden zijn eigen zwemschool had, verweerder eiser toestemming heeft verleend voor het verrichten van bedoelde werkzaamheden en eiser bij PROFAS ook heeft medegedeeld dat hij zelfstandig ondernemer was, had verweerder de feiten ook op andere wijze kunnen vaststellen. Eiser is immers open geweest op dit punt. Het had in de rede gelegen om eiser hierover nadere vragen te stellen. Ook had verweerder bij twijfel over de medische situatie van eiser de bedrijfsarts kunnen benaderen, teneinde eiser te laten oproepen voor een consult.
7 Het beroep dient gegrond te worden verklaard en het bestreden besluit komt wegens strijd met artikel 3:4, tweede lid, van de Awb voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank ziet geen mogelijkheid het geschil finaal te beslechten. Verweerder dient een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
8 De rechtbank veroordeelt verweerder met toepassing van artikel 8:75 in verbinding met artikel 7:15 van de Awb in de proceskosten die eiser in verband met de behandeling van het bezwaar en beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Bpb vastgesteld op € 1.980,-- (1 punt voor het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen bij de hoorzitting, 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting in beroep, met een waarde per punt van € 495,-- bij een zaak van gemiddeld gewicht).
Voorts dient aan eiser het door hem betaalde griffierecht te vergoeden.