ECLI:NL:RBDHA:2017:976
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag van Iraakse vreemdeling op basis van veiligheidssituatie in Bagdad en misbruik besluitmoratorium
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 februari 2017 uitspraak gedaan in de bodemzaak van een Iraakse vreemdeling die een asielaanvraag had ingediend. De eiser, geboren op [geboortedatum], had op 2 oktober 2014 een vierde opvolgende aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Hij stelde dat de veiligheidssituatie in Irak, en specifiek in Bagdad, was verslechterd, wat hem noopte tot deze aanvraag. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder, had echter op 14 oktober 2016 deze aanvraag afgewezen, wat de eiser tot beroep leidde.
Tijdens de zitting op 13 januari 2017 was de eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl de verweerder niet verscheen. De rechtbank heeft overwogen dat de eiser ten onrechte stelde dat verweerder misbruik had gemaakt van zijn bevoegdheid door een besluitmoratorium in te stellen. De rechtbank concludeerde dat de aanvraag van eiser ongegrond was, omdat hij niet aannemelijk had gemaakt dat hij te vrezen had voor ernstige schade bij uitzetting naar Irak. De rechtbank oordeelde dat de veiligheidssituatie in Bagdad niet zodanig was dat eiser een reëel risico liep op ernstige schade, zoals bedoeld in de Vreemdelingenwet.
De rechtbank heeft de argumenten van eiser, waaronder zijn status als soenniet zonder netwerk in Irak, niet overtuigend geacht. De rechtbank heeft verwezen naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State die de conclusie van verweerder bevestigden. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.