ECLI:NL:RBDHA:2017:9617

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 augustus 2017
Publicatiedatum
24 augustus 2017
Zaaknummer
AWB - 17 _ 7707
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot verblijfsvergunning voor zelfstandige arbeid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 augustus 2017 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van een Turkse verzoeker die een reguliere verblijfsvergunning wilde aanvragen om als zelfstandige te werken. De aanvraag was eerder afgewezen op 2 september 2016, omdat de verzoeker niet beschikte over een machtiging tot voorlopig verblijf. De verzoeker heeft op 7 april 2017 bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn aanvraag en verzocht om een voorlopige voorziening om uitzetting te voorkomen totdat op het bezwaar was beslist. Tijdens de zitting op 10 augustus 2017 was de verzoeker niet aanwezig, maar vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het oordeel voorlopig is en niet bindend voor een eventueel bodemgeding. De rechter heeft vastgesteld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die de afwijzing van de aanvraag kunnen rechtvaardigen. De verzoeker had een nieuw ondernemingsplan ingediend, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat dit plan niet substantieel verschilde van het eerdere plan en dat er geen objectieve onderbouwing was voor de aanvraag. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat het bestreden besluit naar verwachting in stand zal blijven en heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, evenals het bezwaar tegen de afwijzing van de aanvraag.

De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing, zoals bepaald in artikel 84 van de Vreemdelingenwet 2000.

Uitspraak

REchtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/7707
uitspraak van de voorzieningenrechter van 24 augustus 2017 op het verzoek om een voorlopige voorziening van

[verzoeker] , verzoeker, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. J.P. Sanchez Montoto),
tegen

de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. E. Groenendijk).

Procesverloop

Bij besluit van 15 maart 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker van 20 december 2016 om een reguliere verblijfsvergunning met als doel: ‘het verrichten van arbeid als zelfstandige bij [bedrijf] ’ afgewezen.
Verzoeker heeft hiertegen op 7 april 2017 bezwaar gemaakt. Hij heeft tevens de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen in die zin dat het verweerder wordt verboden verzoeker uit te zetten totdat op het bezwaar is beslist.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 augustus 2017. Verzoeker is niet verschenen. Hij is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Bij de beoordeling acht de voorzieningenrechter met name van belang of het bezwaar tegen de afwijzing van de aanvraag een redelijke kans van slagen heeft.
3. De voorzieningenrechter neemt de volgende feiten als vaststaand aan. Verzoeker is geboren op [geboortedatum] 1995 en heeft de Turkse nationaliteit. Verzoeker heeft eerder, op 6 juli 2016, een aanvraag ingediend om een reguliere verblijfsvergunning met het doel om arbeid als zelfstandige bij [bedrijf] te verrichten. Deze aanvraag is bij besluit van
2 september 2016 afgewezen, omdat eiser niet beschikte over een machtiging tot voorlopig verblijf en niet was gebleken dat verzoeker daarvan vrijgesteld diende te worden op grond van artikel 41 van het Aanvullend Protocol (standstill-bepaling) van het Besluit nr. 1/80 van de Associatieraad van 19 september 1980 betreffende de ontwikkeling van de associatie (Besluit 1/80). Het besluit van 2 september 2016 staat in rechte vast.
4. Verweerder heeft onderhavige aanvraag onder verwijzing naar het besluit van
2 september 2016 afgewezen omdat er geen nieuwe feiten en omstandigheden aanwezig zijn in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hiertoe acht verweerder redengevend dat het door verzoeker overgelegde ondernemingsplan van 19 december 2016 geen relevante wijzigingen bevat ten opzichte van het in de vorige procedure overgelegde ondernemingsplan. Daarbij ontbreekt nog steeds de objectieve onderbouwing van het ondernemingsplan. Verder dateert een aantal van de overgelegde stukken van voor de beschikking van 2 september 2016 in de vorige procedure en deze stukken had verzoeker in die procedure moeten inbrengen. De overgelegde balans, winst- en verliesrekening en de facturen van [bedrijf] tot slot, kunnen volgens verweerder evenmin afdoen aan de besluitvorming in de eerdere procedure, nu deze stukken enkel zijn ontstaan vanwege tijdsverloop sinds de vorige procedure. Het betreffen daarom geen relevante nieuwe feiten.
5. Verzoeker is het hier niet mee eens. Verzoeker heeft een nieuw ondernemingsplan overgelegd en andere nieuwe stukken. Verweerder dient de aanvraag dan ook inhoudelijk te beoordelen. Bovendien meent verzoeker dat juist tijdsverloop als een rechtens relevant novum moet worden aangemerkt. De economische situatie van eind 2016 is immers een andere dan die van medio 2016. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 22 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1759, stelt verzoeker zich dan ook op het standpunt dat verweerder ten onrechte toepassing heeft gegeven aan artikel 4:6 van de Awb. Hieruit vloeit tevens voort dat ten onrechte aan verzoeker een terugkeerbesluit is uitgevaardigd.
6. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder heeft kunnen concluderen dat de overgelegde stukken niet als nieuwe feiten en omstandigheden aangemerkt kunnen worden. Daarbij heeft verweerder terecht van belang geacht dat het nieuwe ondernemingsplan op de relevante onderdelen niet verschilt van het in de vorige procedure overgelegde ondernemingsplan. Daarnaast ontbreekt ook in deze procedure weer een (voldoende) objectieve onderbouwing van bepaalde in het ondernemingsplan genoemde relevante aspecten zoals diploma’s, werkervaring en marktonderzoek. Reeds gelet hierop heeft verweerder de aanvraag niet ten onrechte afgewezen met toepassing van artikel 4:6 van de Awb. Dat verzoeker ook andere stukken heeft overgelegd kan, wat verder van die stukken ook zij, er niet aan afdoen dat niet is voldaan aan de vereisten gesteld in paragraaf B6/4.5. van de Vreemdelingencirculaire 2000 en leidt daarom niet tot een ander oordeel.
7. Het voorgaande in aanmerking genomen, zal het bestreden besluit naar verwachting in bezwaar in stand blijven. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen.
8. Ter zitting heeft verweerder de voorzieningenrechter verzocht om het bezwaar met toepassing van artikel 78 van de Vreemdelingenwet 2000 ongegrond te verklaren.
9. De voorzieningenrechter is van oordeel, zoals verweerder ook heeft aangevoerd, dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Daarbij acht de voorzieningenrechter van belang dat in de bezwaarfase weliswaar een algehele heroverweging van het primaire besluit dient plaats te vinden, maar dat gemachtigde van verzoeker ter zitting niet heeft aangegeven bezig te zijn om aanvullende stukken te verkrijgen ter onderbouwing van zijn aanvraag en ook anderszins niet duidelijk heeft gemaakt welke gegevens op welke termijn overgelegd zullen worden. Met inachtneming van het voorgaande honoreert de voorzieningenrechter verweerders verzoek om met toepassing van artikel 78 van de Vw het bezwaar tegen de afwijzing van verzoekers aanvraag ongegrond te verklaren.
10. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af;
- verklaart het bezwaar ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.E. Bakels, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.D. Gunster, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 augustus 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat gezien het bepaalde in artikel 84 van de Vreemdelingenwet 2000 geen rechtsmiddel open.