ECLI:NL:RBDHA:2017:9579
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van het verzoek tot faillietverklaring op basis van verbeurde dwangsommen
In deze zaak heeft MARJOC I B.V. een verzoekschrift ingediend tot faillietverklaring van de verweerder, waarbij zij stelt dat de verweerder in de toestand verkeert van te hebben opgehouden te betalen. Dit verzoek is behandeld op 8 augustus 2017 in raadkamer, waar zowel de verzoekster als de verweerder zijn gehoord. De verzoekster baseert haar aanvraag op verbeurde dwangsommen die voortvloeien uit een eerder vonnis van de Rechtbank Gelderland, waarin de verweerder is veroordeeld om mee te werken aan de notariële vastlegging van een vaststellingsovereenkomst. De verweerder heeft de vordering betwist en gesteld dat deze niet bestaat.
De rechtbank overweegt dat voor een faillissementsaanvraag summierlijk moet blijken van een vorderingsrecht van de aanvrager en dat de schuldenaar in de toestand verkeert van te hebben opgehouden te betalen. De rechtbank wijst erop dat volgens artikel 611e lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, dwangsommen die vóór de faillietverklaring zijn verbeurd, niet in het passief van het faillissement worden toegelaten. De Hoge Raad heeft eerder geoordeeld dat een faillissementsaanvraag niet enkel kan worden gebaseerd op een vordering ter zake van verbeurde dwangsommen, tenzij deze vordering wordt ondersteund door andere vorderingen.
In dit geval blijkt uit het verzoekschrift dat de verzoekster enkel de verbeurde dwangsommen aan haar aanvraag ten grondslag heeft gelegd. Gezien het bepaalde in artikel 611e lid 2 Rv en de uitspraak van de Hoge Raad, concludeert de rechtbank dat de verzoekster geen redelijk belang heeft bij haar faillissementsaanvraag. Daarom wordt het verzoek tot faillietverklaring afgewezen. De rechtbank wijst het verzoek af, en de beslissing is gegeven door mr. M.M.F. Holtrop, rechter, en uitgesproken in aanwezigheid van de griffier C.R. Cortenbach-van der Lek LL.B.