ECLI:NL:RBDHA:2017:9579

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 augustus 2017
Publicatiedatum
24 augustus 2017
Zaaknummer
C/09/535854 / FT RK 17/1249
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van het verzoek tot faillietverklaring op basis van verbeurde dwangsommen

In deze zaak heeft MARJOC I B.V. een verzoekschrift ingediend tot faillietverklaring van de verweerder, waarbij zij stelt dat de verweerder in de toestand verkeert van te hebben opgehouden te betalen. Dit verzoek is behandeld op 8 augustus 2017 in raadkamer, waar zowel de verzoekster als de verweerder zijn gehoord. De verzoekster baseert haar aanvraag op verbeurde dwangsommen die voortvloeien uit een eerder vonnis van de Rechtbank Gelderland, waarin de verweerder is veroordeeld om mee te werken aan de notariële vastlegging van een vaststellingsovereenkomst. De verweerder heeft de vordering betwist en gesteld dat deze niet bestaat.

De rechtbank overweegt dat voor een faillissementsaanvraag summierlijk moet blijken van een vorderingsrecht van de aanvrager en dat de schuldenaar in de toestand verkeert van te hebben opgehouden te betalen. De rechtbank wijst erop dat volgens artikel 611e lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, dwangsommen die vóór de faillietverklaring zijn verbeurd, niet in het passief van het faillissement worden toegelaten. De Hoge Raad heeft eerder geoordeeld dat een faillissementsaanvraag niet enkel kan worden gebaseerd op een vordering ter zake van verbeurde dwangsommen, tenzij deze vordering wordt ondersteund door andere vorderingen.

In dit geval blijkt uit het verzoekschrift dat de verzoekster enkel de verbeurde dwangsommen aan haar aanvraag ten grondslag heeft gelegd. Gezien het bepaalde in artikel 611e lid 2 Rv en de uitspraak van de Hoge Raad, concludeert de rechtbank dat de verzoekster geen redelijk belang heeft bij haar faillissementsaanvraag. Daarom wordt het verzoek tot faillietverklaring afgewezen. De rechtbank wijst het verzoek af, en de beslissing is gegeven door mr. M.M.F. Holtrop, rechter, en uitgesproken in aanwezigheid van de griffier C.R. Cortenbach-van der Lek LL.B.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK DEN HAAG

Team Insolventies – enkelvoudige kamer
rekestnummer: C/09/535854 / FT RK 17/1249
uitspraakdatum: 15 augustus 2017

MARJOC I B.V.

verzoekster,
advocaat: mr. P.C.M. Ouwens
heeft een verzoekschrift met bijlagen ingediend strekkende tot faillietverklaring van:

[verweerder],

verweerder,
Het verzoekschrift is op 8 augustus 2017 behandeld in raadkamer. Mr. P.C. Ouwens, namens verzoekster, en verweerder zijn daarbij gehoord.
Verzoekster heeft het faillissement van verweerder aangevraagd stellende dat verweerder verkeert in de toestand van te hebben opgehouden te betalen nu hij zowel de vordering van verzoekster als andere vorderingen onbetaald laat.
Verweerder heeft de vordering van verzoekster betwist door te stellen dat de vordering die verzoekster op grond van verbeurde dwangsommen uit hoofde van een op 6 februari 2017 gewezen vonnis heeft, niet bestaat.
Ongeacht of het verweer van verweerder slaagt, stelt de rechtbank voorop dat een faillissement slechts kan worden uitgesproken indien summierlijk is gebleken van een ten tijde van de aanvraag daarvan bestaand vorderingsrecht van de aanvragende schuldeiser alsmede van het (thans) bestaan van feiten en omstandigheden waaruit volgt dat de schuldenaar verkeert in de toestand van te hebben opgehouden te betalen.
Ten aanzien van het vorderingsrecht van verzoekster als aanvraagster van het faillissement acht de rechtbank het volgende van belang.
Artikel 611e lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bepaalt dat dwangsommen die vóór de faillietverklaring zijn verbeurd, niet in het passief van het faillissement worden toegelaten. De Hoge Raad heeft in zijn uitspraak van 20 september 1996 (ECLI:NL:HR:1996:ZC2146) geoordeeld dat het vereiste dat de aanvrager van een faillissement bij de faillietverklaring een redelijk belang heeft, in verband met artikel 611e Rv meebrengt dat een faillissementsaanvraag niet enkel kan worden gebaseerd op een vordering ter zake van verbeurde dwangsommen. Daarbij heeft de Hoge Raad overwogen dat die wetsbepaling niet eraan in de weg staat dat een dergelijke vordering van de aanvrager door hem naast andere vorderingen ten grondslag wordt gelegd aan de stelling dat de schuldenaar in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen, en zich er evenmin tegen verzet dat een dergelijke vordering van derden door de aanvrager wordt gebezigd als steunvordering.
Uit het verzoekschrift tot faillietverklaring blijkt dat verzoekster enkel de verbeurde dwangsommen aan haar faillissementsaanvraag ten grondslag heeft gelegd:
“(…) De Rechtbank Gelderland, locatie Arnhem heeft verweerder (verkort weergegeven) veroordeeld om op straffe van dwangsommen mee te werken de notariële vastlegging van de vaststellingsovereenkomst van 1 september 2016. Verweerder heeft hieraan niet voldaan en is tot het maximum van € 100.000,- dwangsommen verbeurd. (…)”
Daaruit volgt, in het verlengde van het bepaalde in artikel 611e lid 2 Rv en genoemde uitspraak van de Hoge Raad, dat verzoekster geen redelijk belang heeft bij haar faillissementsaanvraag.
Hetgeen verweerder heeft aangevoerd behoeft geen bespreking meer.
Het verzoek tot faillietverklaring dient te worden afgewezen.

BESLISSING

De rechtbank:
- wijst af het verzoek tot faillietverklaring van [verweerder], voornoemd.
Gegeven door mr. M.M.F. Holtrop, rechter, en uitgesproken op 15 augustus 2017 in tegenwoordigheid van C.R. Cortenbach-van der Lek LL.B., griffier.
Tegen deze uitspraak kan degene die is verschenen en aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, uitsluitend via een advocaat binnen acht dagen na de dag van deze uitspraak hoger beroep instellen bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof te Den Haag.