ECLI:NL:RBDHA:2017:9522

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 augustus 2017
Publicatiedatum
22 augustus 2017
Zaaknummer
AWB - 15 _ 8235
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorwaardelijk strafontslag van ambtenaar naar aanleiding van uitlatingen op Twitter over ISIS

In deze zaak gaat het om een ambtenaar die bij de NCTV was gedetacheerd en voorwaardelijk strafontslag kreeg opgelegd vanwege uitlatingen op Twitter over ISIS. De rechtbank oordeelt dat de disciplinaire maatregel niet evenredig is aan het gepleegde plichtsverzuim. De ambtenaar had op 12 augustus 2014 een tweet geplaatst waarin zij stelde dat ISIS niets met de islam te maken heeft en dat het een vooropgezet plan van zionisten is. Deze uitlatingen leidden tot een disciplinaire maatregel van voorwaardelijk ontslag met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank constateert dat de ambtenaar zich niet als beleidsambtenaar bezighield met terrorismebestrijding, maar met personeelsbeleid. De rechtbank benadrukt dat de vrijheid van meningsuiting van ambtenaren niet absoluut is, maar dat er grote terughoudendheid moet zijn bij het beperken ervan. De rechtbank oordeelt dat de ambtenaar niet voldoende zorgvuldigheid heeft betracht bij het kiezen van het medium (Twitter) en dat haar uitlatingen onzorgvuldig waren. Desondanks is de rechtbank van mening dat het voorwaardelijk ontslag niet evenredig is aan het plichtsverzuim, gezien de omstandigheden van de zaak, de goede staat van dienst van de ambtenaar en de negatieve publiciteit die zij heeft ervaren. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en herroept het primaire besluit, en oordeelt dat een schriftelijke berisping meer op zijn plaats zou zijn geweest.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 15/8235 en 16/5055

uitspraak van de meervoudige kamer van 15 augustus 2017 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. A.J.M. van Meer),
en

de minister van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. R. van Arkel).

Procesverloop

Bij besluit van 31 maart 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres de disciplinaire maatregel opgelegd van voorwaardelijk strafontslag met een proeftijd van twee jaar.
Bij besluit van 6 oktober 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het daartegen ingediende bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft op 13 november 2015 tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Dit beroep is bij de rechtbank geregistreerd onder zaaknummer SGR 15/8235.
Voorts heeft eiseres op 14 juni 2016 een verzoekschrift ingediend als bedoeld in artikel 8:88, eerste lid, sub a en d juncto artikel 8:91 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Dit verzoekschrift is bij de rechtbank geregistreerd onder zaaknummer SGR 16/5055.
Bij brief van 27 juni 2017 heeft eiseres een aanvullend verzoekschrift ingediend ter nadere onderbouwing van het verzoekschrift van 14 juni 2016.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juli 2017.
Eiseres is daarbij in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Voorts zijn namens verweerder verschenen drs. R.E.B. Eijsenring en A.J.H. van Dongen.

Overwegingen

Ten aanzien van zaaknummer SGR 15/8235
1. Eiseres is in dienst bij verweerder, laatstelijk als senior adviseur bedrijfsvoering, en was als zodanig (aanvankelijk) vanaf 1 augustus 2012 tot 30 november 2014 gedetacheerd bij de directie National Cyber Security Centrum (ressorterend onder de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid, hierna te noemen: NCTV).
2 Verweerder heeft aan de opgelegde maatregel vanwege ernstig plichtsverzuim het volgende ten grondslag gelegd:
• De
tweetvan eiseres van 12 augustus 2014. Deze luidde als volgt:
‘Isis heeft niets met Islam te maken…is vooropgezet plan van zionisten die bewust Islam willen zwartmaken’. Daarbij staat Isis voor ISIS, de terreurbeweging Islamitische Staat.
• Een aantal uitlatingen van eiseres naar aanleiding van vorengenoemde
tweetzoals door haar gedaan bij het programma De Nieuws B.V. op Radio 1 op 13 augustus 2014, waarbij zij onder meer duidelijk heeft gemaakt geen afstand te nemen van de strekking van haar
tweeten dat zij van mening was dat zij als ambtenaar het recht heeft haar mening te uiten.
3.1
Ingevolge artikel 80, eerste lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) kan de ambtenaar, die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, deswege disciplinair worden gestraft.
Ingevolge het tweede lid omvat plichtsverzuim zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van iets, hetwelk een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
3.2
Artikel 125a, eerste lid, van de Ambtenarenwet (AW) bepaalt, voor zover hier van belang, dat de ambtenaar zich dient te onthouden van het openbaren van gedachten of gevoelens (...), indien door het uitoefenen van deze rechten de goede vervulling van zijn functie of de goede functionering van de openbare dienst, voor zover deze in verband staat met diens functievervulling, niet in redelijkheid zou zijn verzekerd.
3.3
Ingevolge artikel 82a ARAR kan de ambtenaar niet gestraft worden wegens overtreding van artikel 125a, eerste lid, van de Ambtenarenwet, dan nadat daarover advies is ingewonnen van de Adviescommissie grondrechten en functie-uitoefening ambtenaren (AGFA).
4 Op 3 februari 2015 heeft de Adviescommissie Grondrechten en Functieuitoefening Ambtenaren (AGFA), onder voorzitterschap van mr. M.J. Cohen, een advies uitgebracht aan verweerder. Dit advies luidt - voor zover hier van belang - als volgt:
- geen uitvoering te geven aan het voornemen om de ambtenaar de disciplinaire straf op te leggen van (onvoorwaardelijk) ontslag;
- in plaats van de zojuist genoemde disciplinaire straf aan de ambtenaar de disciplinaire straf op te leggen van een schriftelijke berisping.
5 Bij besluit van 31 maart 2015 heeft verweerder eiseres de disciplinaire maatregel opgelegd van voorwaardelijk strafontslag met een proeftijd van twee jaar.
6 De rechtbank overweegt het volgende.
6.1
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 15 september 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BT1997) is voor de constatering van plichtsverzuim dat tot het opleggen van een disciplinaire straf aanleiding kan geven noodzakelijk dat op basis van de beschikbare, deugdelijk vastgestelde gegevens de overtuiging is verkregen dat de betrokken ambtenaar de hem of haar verweten gedragingen heeft begaan.
6.2
Tussen partijen is niet in geschil dat de
tweetvan 12 augustus 2014 door eiseres is geplaatst en dat de uitlatingen op Radio 1 op 13 augustus 2014 door eiseres zijn gedaan.
6.3
De eerste vraag die daarom dient te worden beantwoord is of deze gedragingen en uitlatingen moeten worden aangemerkt als (ernstig) plichtsverzuim.
6.4
De rechtbank stelt voorop dat de vrijheid van meningsuiting van de ambtenaar gezien zijn functie niet absoluut is, maar dat bij het beperken ervan een grote terughoudendheid past gelet op het belang van dit grondwettelijk gewaarborgd recht. Het recht op vrije meningsuiting is daarnaast beschermd in artikel 10 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden (EVRM). Volgens onder meer het Vogt-arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 26 september 1995 (ECLI:NL:XX:1995:AD2397) geldt dit recht ook voor ambtenaren.
Artikel 125a van de Ambtenarenwet legt daar de grens, waar door de uitoefening van dit recht de goede vervulling van de functie van de ambtenaar of de goede functionering van de openbare dienst, voor zover deze in verband staat met zijn functievervulling, niet in redelijkheid zou zijn verzekerd. Dit wordt ook wel aangeduid als de zogenaamde ‘functioneringsnorm’. De beperking van het grondrecht vrijheid van meningsuiting moet dus gerechtvaardigd zijn door het vereiste dat zowel de ambtenaar zelf als de overheidsorganisatie naar behoren moet kunnen (blijven) functioneren.
In de Memorie van Toelichting (MvT), behorend bij artikel 125a, eerste lid, AW, staat vermeld dat de afstand tussen de ambtenaar en de instantie in de openbare dienst waar het beleid wordt gevormd hierbij van belang is. Zo acht de wetgever beperking van de uitingsvrijheid van de ambtenaar niet nodig, wanneer het beleidsterrein van de ambtenaar te ver verwijderd ligt van het onderwerp waarover hij zich uitspreekt. Indien het terrein dichter ligt bij het terrein, waarover de ambtenaar zich uitlaat, dan dient de ambtenaar terughoudend te zijn in zijn uitingen. (MvT, Kamerstukken II 1985/86, 19 495, nr. 3, p. 5.)
Bij de toepassing van artikel 125a, eerste lid, AW, is - volgens dezelfde MvT - verder van belang dat problemen met betrekking tot het functioneren moeten voortvloeien uit de gedragingen van de ambtenaar zelf en niet uit (die) van anderen. Aantasting van het goede functioneren mag niet zo snel worden aangenomen, omdat de openbare dienst in een democratische samenleving in staat moet zijn om de spanningen en complicaties als gevolg van de uitoefening van grondrechten door ambtenaren te kunnen verdragen. Aldus dient de aantasting van de goede functievervulling van voldoende gewicht te zijn om binnen de reikwijdte van dit artikel te vallen. De verstoring ten gevolge van de gedragingen van de ambtenaar moet van een zekere ernst en duur zijn, wil er sprake zijn van een overtreding van artikel 125a, eerste lid, AW. Bovendien moet de ambtenaar bij zijn betwiste gedragingen in redelijkheid hebben kunnen overzien dat deze tot verstorende gevolgen zouden kunnen leiden. (MvT, Kamerstukken II 1985/86, 19 495, nr. 3, p. 5 en 6).
Naar aanleiding van vragen van Tweede Kamerleden over het grondwettelijk recht op vrijheid van meningsuiting voor ambtenaren (ingezonden 29 maart 2004) heeft de toenmalige minister van Binnenlandse Zaken bij antwoord van 22 april 2004 aangegeven dat ook het medium dat wordt gebruikt van belang is:
‘Bij toetsing aan de zogenaamde “functioneringsnorm” van artikel 125a van de Ambtenarenwet: de goede vervulling van de functie of het goede functioneren van de openbare dienst, zal het feit of sprake is van een externe, publieke uiting of van een interne meer besloten uiting zeker van invloed kunnen zijn. Meer algemeen kan gesteld worden dat de mogelijk negatieve invloed op het goede functioneren van de overheid van een door een ambtenaar gedane publieke uiting groter zal zijn, waardoor de grens van de vrijheid van meningsuiting van de ambtenaar eerder zal zijn bereikt.’
6.5
Nadere concretisering van de norm van art. 125a, eerste lid, AW is vastgelegd in de ‘Aanwijzingen externe contacten rijksambtenaren’. Daarvan noemt aanwijzing nummer 15 verschillende factoren die een rol spelen bij de vraag of een ambtenaar de grenzen van zijn vrijheid van meningsuiting heeft overschreden:
a. a) De afstand tussen de functie van de betrokken ambtenaar en het beleidsterrein waarover de uitlatingen zijn gedaan;
b) De politieke gevoeligheid van de materie;
c) Het tijdstip waarop de uitspraken worden gedaan;
d) De wijze waarop de uitspraken zijn gedaan;
e) De voorzienbaarheid van de schadelijkheid ten tijde van de uitspraken;
f) De ernst en de duur van de door de uitspraken ontstane problemen voor de dienstvervulling van de betrokken ambtenaar of het functioneren van de openbare dienst, voor zover deze in verband staat met diens dienstvervulling.
6.6
Ad a - De afstand tussen de functie van de betrokken ambtenaar en het beleidsterrein waarover de uitlatingen zijn gedaan.
De rechtbank overweegt dat, zoals hiervoor reeds aangegeven, hoe verder de ambtenaar van het betreffende beleidsterrein verwijderd is, des te minder reden er is om hem of haar in verband met zijn ambtelijke positie te beperken in zijn vrijheid van meningsuiting.
Eiseres fungeerde bij de NCTB niet als beleidsambtenaar, maar hield zich bezig met personeelsbeleid toegespitst op de werving van informatie- en communicatietechnologen (ICT-ers). Dit deed zij tijdelijk op detacheringsbasis, aangezien zij in dienst was - en, zo is ter zitting bevestigd, thans (weer) werkzaam is - bij verweerder en niet bij de NCTB. Nog los van het feit dat eiseres zich uit hoofde van haar functie bij de NCTB niet bezighield met beleidsmatige vraagstukken op het terrein van terrorismebestrijding, kan uit de
tweetof de daarna door eiseres gedane uitspraken niet worden afgeleid dat zij haar functie niet loyaal zou hebben uitgevoerd.
Naar het oordeel van de rechtbank is er geen nauwe relatie tussen haar uitlatingen enerzijds en haar functie en de dienstuitoefening anderzijds. Dit neemt niet weg dat het onderwerp waarover zij zich heeft uitgelaten direct de primaire doelstelling (‘terrorismebestrijding’) en werkzaamheden van de NCTB zelf raakt. ISIS (tegenwoordig ook wel aangeduid als IS of
Daesh) staat immers prominent vermeld op de Kennisbank terroristische organisaties (de zogenaamde terrorismelijst) van de NCTV en de werkzaamheden van de NCTV worden in de media met name met ISIS en aanverwante organisaties in verband gebracht. De uitlatingen van eiseres raken daarom het functioneren van de openbare dienst (in dit geval NCTV), omdat ze betrekking hebben op de kerntaken van de NCTV en afstralen op de NCTV als organisatie. Zoals ook de AGFA in haar advies opmerkt, heeft de NCTV tot taak de Nederlandse samenleving te beschermen tegen terrorisme. Uitlatingen van ambtenaren werkzaam bij de NCTV over terrorisme(bestrijding) zouden twijfel kunnen oproepen of de NCTV het vermogen heeft om deze taak effectief uit te voeren.
Naar het oordeel van de rechtbank is de afstand tussen de functie van eiseres bij de NCTV (wervingsbeleid ICT’ers) en het beleidsterrein waarover de uitlatingen (terrorisme, ISIS) zijn gedaan dus niet zo groot dat van schending van artikel 125a, eerste lid, AW geen sprake zou kunnen zijn.
6.7
Ad b en c - Politieke gevoeligheid van het onderwerp en het tijdstip waarop de uitspraken worden gedaan
De rechtbank overweegt voorts dat politieke (of religieuze) gevoeligheid niet betekent dat hierover door een ambtenaar in het geheel geen uitspraken zouden mogen worden gedaan, zelfs als deze enige onrust of spanningen veroorzaken in het publieke domein. Vanzelfsprekend geldt dit niet voor evident strafbare uitingen. Vrijheid van meningsuiting geldt echter ook voor ‘impopulaire’ uitingen en niet alleen voor uitingen waarmee (bijna) iedereen het eens is.
Het verwoorden van een afwijkende mening is dus op zichzelf niet voldoende. Dat een bepaald onderwerp juist op dat moment een heet hangijzer vormt in de media of de publieke opinie evenmin. Negatieve reacties van derden kunnen geen reden zijn om aan te nemen dat de functioneringsnorm is geschonden (zie 6.4; MvT).
Hoewel aan het onderwerp politieke gevoeligheid niet ontzegd kan worden, is de rechtbank van oordeel dat de politieke gevoeligheid noch het tijdstip van de uitlatingen zwaarwegende factoren zijn bij beantwoording van de vraag of eiseres als ambtenaar de grenzen van haar recht om haar mening te uiten heeft overschreden.
6.8
Ad d - De wijze waarop de uitspraken zijn gedaan;
Eiseres heeft de
tweetop persoonlijke titel op haar Twitter-account geplaatst, zonder vermelding van haar functie bij verweerder. Zij heeft dit gedaan tijdens haar vakantieperiode en niet onder werktijd. Door echter te kiezen voor het openbare medium van Twitter had zij kunnen weten dat het bericht al snel
viralzou kunnen gaan (hetgeen ook geschiedde). Immers via Twitter waren haar identiteit en functie gemakkelijk te achterhalen, onder meer door vermelding van haar functie op haar LinkedIn-account alsmede door haar naamsbekendheid als voorzitter van het Actiecomité Herstel van Vertrouwen in de Schilderswijk te Den Haag. Eiseres plaatste de tweet op 12 augustus 2014 om 23.38 uur en hiervan werd op 13 augustus 2014 om 8.49 uur al melding gemaakt op de website van De Telegraaf. Dat eiseres reeds op 13 augustus 2014 om 9.51 uur de tweet heeft verwijderd, kon niet voorkomen dat de inhoud van het bericht - onder vermelding van de functie van eiseres - toen al de media had bereikt.
De rechtbank sluit zich wat dit betreft geheel aan bij eerdergenoemd advies van de AGFA, namelijk dat eiseres ‘bij het uiten van haar mening over ISIS onvoldoende zorgvuldigheid heeft betracht bij de keuze van het medium waarin en de wijze waarop zij deze mening heeft geuit’ en dat ‘Twitter ongeschikt is voor dit soort uitlatingen, omdat het beperkt aantal tekens onvoldoende ruimte laat voor het aanbrengen van nuances’. Overigens heeft eiseres dit laatste ook erkend.
Naast het medium dat eiseres heeft gebruikt zijn ook de uitlatingen zelf van belang om te beoordelen of de wijze waarop eiseres als ambtenaar haar vrijheid van meningsuiting heeft uitgeoefend dusdanig is dat zij daardoor de functioneringsnorm heeft geschonden en haar onzorgvuldigheid (en zodoende plichtsverzuim) kan worden verweten.
De
tweetvan 12 augustus 2014 luidde: ‘Isis heeft niets met Islam te maken…is vooropgezet plan van zionisten die bewust Islam willen zwartmaken’. De rechtbank stelt voorop dat deze
tweetniet anders kan worden gelezen en begrepen dan als één geheel - over de bestaansreden van ISIS - en niet als twee van elkaar los te ‘knippen’ stellingen.
Voorts overweegt de rechtbank dat terrorisme de laatste jaren een politiek gevoelig en ook veelbesproken onderwerp is geworden. Niet valt te ontkennen dat het woord ‘terrorisme’ in Nederland sinds 2001 veelal in verband wordt gebracht met de islam. Een organisatie als ISIS stelt in naam van deze religie te strijden terwijl veel moslims dit verband juist afwijzen en zich op het standpunt stellen dat hun religie door terroristen wordt misbruikt. Dit laatste is ook het standpunt van eiseres. Ter zitting heeft eiseres uiteengezet dat de directe aanleiding voor haar eerste
tweeteen televisie-uitzending was, waarin volgens haar werd betoogd dat de gewelddaden van ISIS hun rechtvaardiging rechtstreeks vinden in de islam. Zij heeft zich hieraan geërgerd. Zij erkent dat zij haar tweet - tijdens haar vakantieverlof - enigszins impulsief heeft geschreven en geplaatst.
Eiseres heeft de
tweetbinnen een paar uur (op 13 augustus 2014 om 9.51 uur) verwijderd, waarbij zij tegelijkertijd de volgende
tweetheeft geplaatst: ‘Tweet over Isis heb ik zojuist verwijderd. Realiseer mij de politieke gevoeligheid in relatie tot mijn werk. Dit was nimmer mijn bedoeling.’ Om 11.28 uur heeft zij het volgende geplaatst: ‘Voor de volledigheid: heb willen zeggen dat ISIS onmogelijk islamitisch kan zijn. Daden ISIS staan lijnrecht tov (wat) de Islam predikt.’ En om 11.30 uur: Tot slot: ik neem volledig afstand van het gedachtengoed van ISIS en haar daden. En zeg dit met volle overtuiging.’
Inhoudelijk heeft eiseres geen afstand gedaan van de
tweetin zijn geheel. Ook in het Radio 1 programma waarin zij optrad heeft zij aangegeven nog steeds achter de door haar bedoelde boodschap te staan.
Eiseres heeft later verklaard dat het haar te doen was om haar overtuiging dat ISIS niet vereenzelvigd dient te worden met de islam (hetgeen zij bedoelde met de eerste zin van de tweet). Het maken van de koppeling met het zionisme acht zij achteraf niet verstandig en had zij beter achterwege kunnen laten. Zij heeft verklaard dat zij met het woord ‘zionisten’ heeft willen verwijzen naar een (hedendaagse) internationaal-politieke ideologie en niet naar de joodse bevolkingsgroep, dat zij nadrukkelijk geen antisemitische ideeën koestert en zich niet heeft gerealiseerd dat het woord ‘zionisme’ door veel mensen in Nederland anders wordt uitgelegd dan zij pleegt te doen. Zij heeft er in dit verband op gewezen dat zij in Marokko is opgegroeid.
De rechtbank heeft geen redenen om te veronderstellen dat eiseres met de term ‘zionisten’ antisemitische bedoelingen heeft gehad. De rechtbank overweegt evenwel dat eiseres deze term heeft verbonden aan ISIS en dat zij een complottheorie opwerpt die zij in haar
tweetniet onderbouwt. De rechtbank acht dit onzorgvuldig en ondoordacht voor een ambtenaar werkzaam bij de NCTV, temeer nu dergelijke complottheorieën veelvuldig voorkomen in andere, wel degelijk antisemitische kringen. Deze ondoordachtheid en onzorgvuldigheid in haar uitlatingen in een ongeschikt medium leiden de rechtbank tot het oordeel dat op dit punt sprake is van plichtsverzuim.
6.9
Ad e - De voorzienbaarheid van de schadelijkheid ten tijde van de uitspraken.
Gezien hetgeen onder 6.8 is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat eiseres, door te kiezen voor het openbare medium van Twitter, had kunnen weten dat haar
tweetgemakkelijk te herleiden zou zijn tot haar persoon en haar toenmalige functie bij de NCTV.
6.1
Ad f) De ernst en de duur van de door de uitspraken ontstane problemen voor de dienstvervulling van de betrokken ambtenaar of het functioneren van de openbare dienst, voor zover deze in verband staat met diens dienstvervulling.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de ernst en de duur van de door de uitspraken ontstane problemen voor de dienstvervulling van eiseres of het functioneren van de NCTV, beperkt gebleven. Eiseres is na 14 augustus 2014 niet meer in de publiciteit gekomen. Daarbij is zij op 14 augustus 2014 geschorst, is haar de toegang tot de gebouwen en het ministerie ontzegd en is de detacheringsovereenkomst op dezelfde datum op grond van ‘dringende redenen’ direct beëindigd. Voor zover er sprake is geweest van grote publiciteit naar aanleiding van haar uitlatingen, is die mede aangewakkerd door de (met name negatieve) reacties van bewindslieden, politici en commentatoren in de media. Daarbij zijn politici, bewindslieden, onder wie de toenmalige voorganger van verweerder vooruit gelopen op rechtspositionele maatregelen (waaronder onvoorwaardelijke ontslag) en haar toekomst als ambtenaar in dienst bij de overheid in het algemeen. De rechtbank brengt in herinnering dat de negatieve reacties van anderen niet bepalend zijn voor de vraag of een uitlating van een ambtenaar plichtsverzuim oplevert.
6.11
Gezien vorenstaande overwegingen 6.6, 6.8 en 6.9 is de rechtbank van oordeel dat de aan eiseres verweten gedragingen - de eerste
tweetvan 12 augustus 2014 en het feit dat zij de inhoud en strekking hiervan in een radio-interview de volgende dag niet heeft teruggenomen, maar heeft bevestigd - moeten worden aangemerkt als plichtsverzuim.
6.12
Gesteld noch gebleken is dat de verweten gedragingen niet aan eiseres kunnen worden toegerekend.
6.13
Verweerder was dus in beginsel bevoegd om eiseres een disciplinaire straf op te leggen.
6.14
Het opgelegde voorwaardelijke ontslag is naar het oordeel van de rechtbank evenwel niet evenredig aan de verweten gedragingen.
Hiertoe acht de rechtbank in de eerste plaats van belang dat geen sprake is van een aaneenschakeling van plichtsverzuim, aangezien de
tweet(van 12 augustus 2014) en haar uitlatingen op Radio 1 (de volgende dag) in elkaars verlengde lagen. Gebleken is dat eiseres het radiointerview niet is aangegaan naar aanleiding van de
tweetmaar dat dit gesprek reeds eerder was gepland (naar aanleiding van problemen in de Schilderswijk). Eiseres heeft dus niet zelf de publiciteit gezocht om haar
tweette verdedigen. Voorts wordt van belang geacht dat eiseres de
tweetreeds binnen een paar uur - op 13 augustus 2014 om 9.51 uur - heeft verwijderd, waarbij zij tegelijkertijd de volgende tweet heeft geplaatst: ‘Tweet over Isis heb ik zojuist verwijderd. Realiseer mij de politieke gevoeligheid in relatie tot mijn werk. Dit was nimmer mijn bedoeling.’ Hoewel eiseres valt aan te rekenen dat zij in het radiointerview achter de verdere inhoud van
de tweetis blijven staan, heeft zij later verklaard zich toen (nog) niet bewust te zijn geweest van de gevoeligheid van het gebruik van de term ‘zionisten’ in Nederland. Zij betreurt achteraf dat zij deze term heeft gebruikt en heeft daarvoor onder andere in een brief van 26 augustus 2014 aan de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid - die publiekelijk negatief had gereageerd op haar uitlatingen - haar excuses aangeboden. Ook overweegt de rechtbank in dit verband dat eiseres tijdens haar langdurige dienstverband niet eerder disciplinair is gestraft en dat zij naar het oordeel van verweerder altijd een zeer goede staat van dienst heeft gehad. Hetgeen zij over zichzelf onbedoeld heeft afgeroepen heeft haar sterk aangegrepen en tot langdurige arbeidsongeschiktheid geleid.
Tot slot acht de rechtbank van belang dat eiseres mede doordat bewindslieden, media en publicisten zich direct op de zaak hebben gestort, veel negatieve publiciteit over zich heen heeft gekregen.
De opgelegde disciplinaire straf van ontslag is daarom naar het oordeel van de rechtbank niet evenredig te achten met het begane plichtsverzuim. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat zij de disciplinaire straf van een schriftelijke berisping meer gepast en evenredig zou achten aan het verweten plichtsverzuim.
7 Het beroep wordt derhalve gegrond verklaard. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd. Voorts herroept de rechtbank het primaire besluit.
8 De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.980,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van
€ 495,- en een wegingsfactor 1).
Voorts dient verweerder het door eiser betaalde griffierecht aan eiser te vergoeden.
Ten aanzien van zaaknummer SGR 16/5055
1. Eiseres heeft op 14 juni 2016 een verzoekschrift ingediend als bedoeld in artikel 8:88, eerste lid, sub a en d juncto artikel 8:91 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Bij brief van 27 juni 2017 is een aanvullend verzoekschrift ingediend ter nadere onderbouwing van het verzoekschrift van 14 juni 2016.
2 Ingevolge artikel 8:88, eerste lid van de Awb is de bestuursrechter bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van:
a. een onrechtmatig besluit;
b. een andere onrechtmatige handeling ter voorbereiding van een onrechtmatig besluit;
c. het niet tijdig nemen van een besluit;
d. een andere onrechtmatige handeling van een bestuursorgaan waarbij een persoon als bedoeld in artikel 8:2, eerste lid, onder a, zijn nagelaten betrekkingen of zijn rechtverkrijgenden belanghebbende zijn.
3 Nu het bestreden besluit onrechtmatig wordt geacht is de rechtbank thans bevoegd op verzoek van eiseres verweerder te veroordelen tot vergoeding van schade die eiseres als gevolg hiervan lijdt of heeft geleden.
4 Ter zitting is de rechtbank gebleken dat partijen thans in onderhandeling zijn over eventuele schadevergoeding en dat deze onderhandelingen in beginsel ook na deze uitspraak zullen worden voortgezet.
5 De rechtbank ziet daarom aanleiding partijen in de gelegenheid te stellen deze onderhandelingen voort te zetten tot duidelijkheid bestaat of zij zelf tot overeenstemming kunnen komen.
De rechtbank zal daartoe met toepassing van artikel 8:68, eerste lid, van de Awb, het onderzoek in de schadeverzoekprocedure heropenen.
De rechtbank biedt partijen een periode van twee maanden, te rekenen vanaf de datum van verzending van deze uitspraak/heropeningsbeslissing. Uiterlijk vóór afloop van deze periode wordt verweerder verzocht de rechtbank te berichten of zij al dan niet overeenstemming hebben bereikt.
Zodra deze reactie van verweerder is ontvangen, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de reactie van verweerder.
Indien na ontvangst van beider reacties blijkt dat geen overeenstemming is bereikt en eiseres haar verzoekschrift handhaaft, kan de rechtbank partijen verzoeken of zij instemmen om zonder tweede zitting uitspraak te doen op het verzoekschrift.

Beslissing

De rechtbank :
Ten aanzien van zaaknummer SGR 15/8235:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 6 oktober 2015;
  • herroept het primaire besluit van 31 maart 2015;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,-, aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1980,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.G.J. Dop, voorzitter, en mr. E.S.G. Jongeneel en mr. G. van Zeben -de Vries, leden, in aanwezigheid van mr. H.G. Egter van Wissekerke, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 augustus 2017.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen de uitspraak op het beroep kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
---------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Ten aanzien van zaaknummer SGR 16/5055:
De rechtbank:
Heropent het onderzoek en bepaalt dat partijen handelen zoals hierbover in rechtsoverweging 5 van de uitspraak in SGR 15/8235 is aangegeven.
griffier voorzitter