ECLI:NL:RBDHA:2017:9510

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 augustus 2017
Publicatiedatum
22 augustus 2017
Zaaknummer
C/09/510594 / HA RK 16-240
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van het Nederlanderschap van minderjarigen op basis van Keniaans recht en erkenning van familierechtelijke betrekkingen

In deze tussenbeschikking van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 10 augustus 2017, wordt het verzoek van een Somaliër behandeld die de Nederlandse nationaliteit heeft en het vaderschap over drie minderjarigen wil laten vaststellen. De minderjarigen zijn geboren in Kenia en de verzoeker stelt dat hij de biologische vader is, wat wordt ondersteund door DNA-onderzoek. De rechtbank onderzoekt of de Keniaanse familierechtelijke betrekkingen, die zijn ontstaan op basis van 'parental responsibility', in Nederland erkend kunnen worden. De IND en de ambtenaar van de burgerlijke stand verzetten zich tegen de erkenning, onder andere vanwege gebrekkige geboorteakten en twijfels over de afstamming. De rechtbank concludeert dat de Keniaanse familierechtelijke betrekkingen geen strijd met de Nederlandse openbare orde opleveren, en dat de minderjarigen de Nederlandse nationaliteit bezitten. De rechtbank stelt vast dat de verzoeker sinds 11 september 2015 als vader van de minderjarigen kan worden aangemerkt, en dat de geboorteakten niet kunnen worden ingeschreven in de Nederlandse registers van de burgerlijke stand. De rechtbank geeft de verzoeker de gelegenheid om zijn verzoek aan te vullen met de noodzakelijke gegevens voor het opmaken van een geboorteakte.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige kamer
Rekestnummer: HA RK 16-240
Zaaknummer: C/09/510594
Datum beschikking: 10 augustus 2017

Beschikking op het op 10 mei 2016 ingekomen verzoekschrift van:

[verzoeker] ,

verzoeker,
wonende te [woonplaats] , Verenigd Koninkrijk,
advocaat mr. V. Kidjan te Amsterdam.
tegen

DE STAAT DER NEDERLANDEN,

(Ministerie van Veiligheid en Justitie, Immigratie- en Naturalisatiedienst,
verder te noemen ‘de IND’),
zetelend te ’s-Gravenhage,
belanghebbende,
vertegenwoordigd door mr. drs. [naam] .
Voor zover het verzoek ziet op de verklaring voor recht ten aanzien van de geboorteakten van de minderjarigen wordt als belanghebbende aangemerkt:

de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente 's-Gravenhage,

zetelend te 's-Gravenhage,
verder te noemen ‘de ambtenaar’.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • de brief d.d. 23 juni 2016 van de IND;
  • de brief d.d. 28 september 2016, met bijlagen, van verzoeker;
  • de brief d.d. 1 december 2016, met bijlage, van verzoeker;
  • de brief d.d. 7 februari 2017 van de IND;
  • de conclusie van de officier van justitie d.d. 24 februari 2017.
Op 30 maart 2017 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: verzoeker met zijn advocaat alsmede de heer [naam] namens de IND. De officier van justitie heeft schriftelijk medegedeeld geen behoefte te hebben aan het bijwonen van de mondelinge behandeling.
Na de behandeling ter terechtzitting is nog ontvangen:
  • de brief d.d. 11 april 2017, met als bijlage originele geboorteakten betreffende de hierna met name genoemde kinderen, van de zijde van verzoeker;
  • de brief d.d. 4 mei 2017 van de ambtenaar;
  • de brief d.d. 29 mei 2017 van de IND;
  • de brief d.d. 22 juni 2017, met bijlagen, van verzoeker;
  • de brief d.d. 29 juni 2017 van verzoeker.

Verzoek en de standpunten van de IND, de officier van justitie en de ambtenaar

Het verzoekschrift strekt ertoe dat de rechtbank:
primair:
  • het Nederlanderschap van de minderjarigen vaststelt;
  • voor recht verklaart dat de Keniaanse geboorteakten met de daarin neergelegde familierechtelijke betrekkingen tussen verzoeker en de minderjarigen overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie zijn opgemaakt en naar hun aard vatbaar zijn voor opneming in een Nederlands register van de burgerlijke stand;
  • de ambtenaar van de burgerlijke stand gelast de Keniaanse geboorteakten van de minderjarigen in te schrijven in het register van de burgerlijke stand;
subsidiair:
- het vaderschap van verzoeker over de minderjarigen vaststelt;
meer subsidiair:
- verzoeker vervangende toestemming als bedoeld in artikel 1:204 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) verleent, opdat hij de minderjarigen kan erkennen.
De IND concludeert tot afwijzing van het verzoek het Nederlanderschap van de minderjarigen vast te stellen.
De officier van justitie heeft bij brief van 24 februari 2017 medegedeeld zich aan te sluiten bij de conclusie van de IND.
De ambtenaar heeft verweer gevoerd tegen de verzoeken die betrekking hebben op de Keniaanse geboorteakten, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Feiten

  • Verzoeker, geboren op [geboortedatum ] te [geboorteplaats ] , Somalië, verkreeg bij Koninklijk Besluit van 2 april 1998 de Nederlandse nationaliteit.
  • Verzoeker is op [huwelijksdatum] te [geboorteplaats ] , Somalië, gehuwd met [echtgenote verzoeker] . Het huwelijk is nog steeds in stand.
  • Volgens daarvan overgelegde
 [1. minderjarige] , geboren op [geboortedatum ] te [geboorteplaats ] Kenia;
 [2. minderjarige] , geboren op [geboortedatum ] te [geboorteplaats ] , Kenia, en
 [3. minderjarige] , geboren op [geboortedatum ] te [geboorteplaats ] , Kenia (hierna: de kinderen).
  • Op deze akten is als moeder vermeld [de moeder van de mj'n] en als vader verzoeker.
  • [de moeder van de mj'n] is [geboortedatum ] te [geboorteplaats ] , Kenia, en overleden op 16 november 2013.
  • Het overlijden van [de moeder van de mj'n] is verlaat geregistreerd op 20 augustus 2014.
- Uit een rapport van DNA-onderzoek blijkt dat verzoeker met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid de biologische vader is van de kinderen.

Beoordeling

De rechtbank stelt vast dat de IND alleen belanghebbende is ten aanzien van het verzoek tot vaststelling van het Nederlanderschap van de minderjarigen en niet ten aanzien van de verzoeken met betrekking tot de buitenlandse geboorteakten, terwijl de ambtenaar slechts belanghebbende is ten aanzien van de verzoeken met betrekking tot de buitenlandse geboorteakten en niet ten aanzien van het verzoek tot vaststelling van het Nederlanderschap van de minderjarigen. De rechtbank betrekt – naar zij begrijpt met instemming van alle partijen – gelet op de onderlinge samenhang de standpunten van een ieder bij de beoordeling van alle verzoeken.
Verzoeker verzoekt vast te stellen dat de kinderen de Nederlandse nationaliteit bezitten. Hij legt aan zijn verzoek verkort weergegeven de volgende stellingen ten grondslag.
Uit zijn huwelijk met [echtgenote verzoeker] zijn zeven kinderen geboren, die allen de Nederlandse nationaliteit bezitten.
Vanaf 2005 heeft verzoeker, naast zijn huwelijk met [echtgenote verzoeker] , een affectieve relatie gehad met [de moeder van de mj'n] . Zij was niet gehuwd en is nooit gehuwd geweest.
Verzoeker heeft met [de moeder van de mj'n] drie kinderen gekregen, te weten de hiervoor onder de feiten genoemde kinderen [1. minderjarige] , [2. minderjarige] en [3. minderjarige] .
Naar Keniaans recht is er sinds de geboorte sprake van een familierechtelijke betrekking tussen verzoeker en de kinderen op grond van ‘parental responsibility’ zoals bepaald in artikel 25 van de Keniaanse Children Act, in combinatie met zijn vermelding als vader in de geboorteakten van de minderjarigen.
Deze familierechtelijke betrekkingen moeten worden erkend in Nederland, ten gevolge waarvan de minderjarigen de Nederlandse nationaliteit bezitten op grond van artikel 3 Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN). Het feit dat de man was gehuwd met een andere vrouw dan de moeder van de minderjarigen is niet meer relevant, nu per 1 april 2014 een huwelijk met een andere vrouw dan de moeder niet meer aan erkenning in de weg staat.
Subsidiair doet verzoeker een beroep op het bezit van Nederlanderschap van de kinderen door bezit van staat.
De IND stelt zich op het standpunt dat vaststelling van het Nederlanderschap van de kinderen niet mogelijk is en voert daartoe, zakelijk weergegeven, het volgende aan. Er bestaat twijfel over de identiteit en afstamming van de kinderen. Er is geen sprake van een huwelijk of van toestemming van de moeder c.q. een gezamenlijke geboorteaangifte van de ouders, noch van een ‘parental responsibility agreement’ of een rechterlijke beslissing op grond waarvan een afstammingsrelatie kan worden aangenomen. Verzoeker heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat is voldaan aan de voorwaarden voor het aannemen van ‘parental responsibility’ zoals bedoeld in artikel 25 van de Children Act. Verzoeker verbleef immers – naar zijn zeggen – maar een deel van het jaar in Kenia en het is niet duidelijk of de bedragen die verzoeker overmaakte naar de gestelde moeder ook echt bij de kinderen terecht kwamen, zodat niet vast staat dat verzoeker de minderjarigen heeft onderhouden en verzorgd. Voorts is alleen ‘parental responsibility’ onvoldoende om van een familierechtelijke betrekking te spreken. Er moet dan sprake zijn van een familierechtelijke betrekking die ook is neergelegd in een geboorteakte. In Kenia is echter niet de wettelijk voorgeschreven procedure gevolgd bij het opmaken van de verlate geboorteakten van de minderjarigen. Niet is gebleken van schriftelijke toestemming van de Principal Registrar, die volgens artikel 8 Births and Deaths Registration Act nodig is om een geboorte verlaat te registreren. Ook is niet voldaan aan de eisen van artikel 12 voor registratie van verzoeker als vader van de kinderen. Er is onvoldoende onderzoek gedaan naar de juistheid van de inhoud van de betreffende akten. Zo zijn de overgelegde ziekenhuisbriefjes ongetekend en allemaal op dezelfde dag opgemaakt, is ook overigens niet gebleken dat de ambtenaar ter plaatse onderzoek heeft gedaan naar het moederschap van de in de akte genoemde (toen al overleden) moeder en het vaderschap van de vader en is bij het opmaken van de geboorteakte niet gecontroleerd of de moeder gehuwd was geweest. Gelet hierop kan niet worden uitgegaan van de inhoudelijke juistheid van de tardieve geboorteakten. Voorts is gelet hierop de vermelding van verzoeker in de geboorteakten en de registratie van de minderjarigen met de naam [1. minderjarige] onvoldoende om een naar Keniaans recht ontstane afstamming aan te nemen. Er is daarom geen sprake van een rechtsgeldige Keniaanse afstammingsrelatie die gelijk kan worden gesteld met een Nederlandse erkenning.
Voorts is er geen bezit van staat conform de geboorteakten, aangezien het gezin waarvan de minderjarigen op dit moment deel uitmaken niet overeenstemt met de oudergegevens in hun geboorteakten.
De ambtenaar heeft ten aanzien van de geboorteakten het volgende opgemerkt. De akten zijn allen ruim na de respectieve geboorten van de minderjarigen opgemaakt zodat sprake is van tardief opgemaakte geboorteakten. Hiervoor gelden naar Keniaans recht speciale regels en is toestemming van de
Principal Registrarvereist. Verzoeker heeft hiertoe gesteld dat sprake is van toestemming van de
Principal Registrar, welke een interne handeling zou betreffen en daarom ook niet is aan te tonen. Dit komt de ambtenaar niet onaannemelijk voor. De documenten die als bewijs voor het opmaken van de geboorteakten zouden hebben gediend, zijn echter, gelet op de geldende Keniaanse wet- en regelgeving, naar de mening van de ambtenaar niet als voldoende bewijs te beschouwen voor het opmaken van de geboorteakten in de staat zoals deze voorliggen. Zo is de overlijdensakte van de moeder een bewijs van overlijden, maar geen bewijs ervan dat deze overleden persoon de moeder van de minderjarigen is. Ziekenhuisverklaringen zouden wel aanknopingspunten kunnen bieden ten aanzien van de geboorte van de kinderen uit de moeder en ten aanzien van de afstamming. Deze verklaringen zijn echter niet aangetroffen. De wel overgelegde verklaringen omtrent de geboorte (
‘Acknowledgement of birth’) van de kinderen zijn niet voorzien van een ondertekening of een datum, waardoor niet kan worden vastgesteld door welke instantie en wanneer deze zijn opgemaakt en/of afgegeven. Daardoor kan niet worden vastgesteld dat de documenten als bewijs voor het opmaken van de geboorteakten hebben gediend. Daarnaast ontbreekt een expliciete vermelding van de vadergegevens, waardoor het lijkt dat dit niet de ziekenhuisverklaringen betreffen waar in het verzoekschrift op wordt gedoeld, omdat die verklaringen zouden zijn opgemaakt op aangifte van verzoeker en de moeder gezamenlijk.
De rechtbank stelt voorop dat zij de IND en de ambtenaar volgt in hun standpunten dat er aanleiding is om de juistheid/authenticiteit van een aantal in het geding gebrachte producties in twijfel te trekken. Niet is gebleken of, en zo ja, hoe de ambtenaar ter plaatse in Kenia die de geboorteakten heeft opgemaakt, daarbij onderzoek heeft gedaan naar de juistheid van de gegevens die verzoeker over zichzelf als vader en over de moeder heeft opgegeven. Ook is niet aannemelijk dat de in het geding gebrachte ziekenhuisbriefjes daadwerkelijk ten tijde van de respectieve geboorten van de kinderen en op aangifte van de vader en [de moeder van de mj'n] zijn opgemaakt, zoals in het verzoekschrift is gesteld; zij zijn, gelet op het handschrift en de volgnummers, kennelijk allemaal kort na elkaar opgemaakt, niet gedateerd en niet ondertekend. Toch acht de rechtbank voldoende aannemelijk geworden dat [de moeder van de mj'n] de moeder van de kinderen is, zoals verzoeker stelt, dat hij na het overlijden van de moeder aangifte van hun geboorte heeft gedaan, dat hij hen financieel heeft ondersteund en mede de zorg voor hen op zich heeft genomen. Hierbij heeft de rechtbank in het bijzonder gewicht toegekend aan het feit dat verzoeker de biologische vader is van de minderjarigen, zoals is gebleken uit DNA-onderzoek. Deze omstandigheid maakt dat de overige door verzoeker aangeleverde stukken – hoewel dit overwegend geen door officiële instanties opgemaakte stukken zijn – als sterke ondersteuning van zijn stellingen kunnen worden aangemerkt. De rechtbank doelt hierbij op de getuigenverklaringen omtrent de band tussen verzoeker en de minderjarigen, op de inentingsbewijzen waarop de naam van de minderjarigen met de geslachtsnaam van verzoeker staan vermeld en waarop de naam van [de moeder van de mj'n] als moeder staat vermeld, alsmede de ziekenhuisbriefjes. Ten aanzien van de aanname door de rechtbank dat verzoeker de kinderen financieel heeft ondersteund, geldt daarbij dat de rechtbank aannemelijk acht dat het geld dat door [de moeder van de mj'n] van de gezamenlijke rekening van haar en verzoeker is opgenomen, in ieder geval mede aan de verzorging en opvoeding van de kinderen ten goede is gekomen.
Bij voornoemd oordeel betrekt de rechtbank dat er tegenover de aanwijzingen dat [de moeder van de mj'n] de moeder is van de kinderen en dat verzoeker de kinderen (mede) heeft onderhouden, geen aanwijzingen zijn dat deze feiten en omstandigheden niet kloppen.
De rechtbank neemt tot slot ook aan dat [de moeder van de mj'n] niet gehuwd was – hoewel dit niet door een officieel document wordt gestaafd – gezien de stelling van verzoeker op dit punt en gezien de islamitische achtergrond van verzoeker en de moeder, waardoor het niet waarschijnlijk is dat de moeder met een andere man was gehuwd, terwijl zij drie kinderen heeft gekregen van verzoeker.
Aan de hand van deze door de rechtbank als vaststaand aangenomen feiten en omstandigheden zal de rechtbank hierna de verzoeken beoordelen.
Nu het door verzoeker gestelde Nederlanderschap van de minderjarigen is gebaseerd op het (juridische) vaderschap van verzoeker over de minderjarigen moet allereerst worden beoordeeld of verzoeker als de juridische vader van de minderjarigen kan worden aangemerkt. Hiertoe moet ten eerste worden beoordeeld of er naar Keniaans recht vaderschap is ontstaan van verzoeker over de minderjarigen.
Vast staat dat er geen vaderschap is ontstaan op grond van een huwelijk, nu verzoeker en de moeder niet getrouwd waren. Voorts staat vast dat het Keniaanse recht niet de rechtsfiguur van de erkenning kent zoals het Nederlandse recht. Naar Keniaans recht kan een relatie tussen een vader en de kinderen van een vrouw met wie hij niet is getrouwd wel formeel worden bevestigd door middel van het opmaken van een ‘parental responsibility agreement’. Ook hiervan is geen sprake. Als er niet een dergelijke overeenkomst is, kan vaderschap ontstaan door ‘parental responsibility’. Het ontstaan daarvan is geregeld in artikel 25 van de Keniaanse Children Act.
Lid 1 van dit artikel bepaalt – vertaald en zakelijk weergegeven – dat de vader ‘parental responsibility’ kan verkrijgen wanneer de ouders niet met elkaar getrouwd zijn door:
een rechterlijke beslissing, op verzoek van de vader;
op grond van een ‘parental responsibility agreement’ opgesteld door de ouders.
Lid 2 van dit artikel bepaalt, eveneens vertaald en zakelijk weergegeven: als de ouders niet met elkaar getrouwd zijn maar wel volgend op de geboorte van het kind voor een periode of perioden van bij elkaar niet minder dan twaalf maanden hebben samengeleefd, of als de vader het vaderschap over het kind heeft erkend of het kind heeft onderhouden, dan zal de vader ‘parental responsibility’ over het kind hebben verkregen, ondanks dat geen ‘parental responsibility agreement’ tussen de ouders is gesloten.
De rechtbank is van oordeel dat het financieel bijdragen door verzoeker aan het levensonderhoud van de minderjarigen, alsmede het doen van geboorteaangifte door verzoeker van de drie minderjarigen op 11 september 2015, in onderlinge samenhang bezien, ‘parental responsibility’ en daarmee ook vaderschap naar Keniaans recht hebben doen ontstaan per 11 september 2015. Daarbij kent de rechtbank met name gewicht toe aan de verklaring van verzoeker, afgelegd ten overstaan van de ambtenaar van de burgerlijke stand in Kenia inhoudende dat hij de vader is van de minderjarigen. De door verzoeker aangevoerde omstandigheden van vóór die periode, in onderlinge samenhang bezien, acht de rechtbank onvoldoende om te kunnen concluderen dat er al eerder dan voormelde datum vaderschap naar Keniaans recht is ontstaan. Daarbij is van belang dat de rechtbank uit de tekst van artikel 25 lid 2 “
subsequent to his birth”opmaakt dat er vanaf de geboorte sprake moet zijn van een zekere duurzame/substantiële (onderhouds)relatie om op grond daarvan te kunnen spreken van ‘parental responsibility’. Hoewel aannemelijk is dat verzoeker financiële ondersteuning heeft geboden aan [de moeder van de mj'n] en dat daarvan bedragen aan de kinderen zijn besteed, en hoewel eveneens aangenomen kan worden dat verzoeker ook een bijdrage heeft geleverd in de verzorging van de kinderen en dat hij [de moeder van de mj'n] en de kinderen tijdens zijn bezoeken aan Kenia heeft bezocht, heeft verzoeker naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd dat er vóór 11 september 2015 sprake was van een dusdanige onderhouds- of verzorgingsrelatie tussen verzoeker en de kinderen dat er al voor die datum gesproken kon worden van ‘parental responsibility’.
Nu de rechtbank ‘parental responsibility’ aanneemt vanaf 11 september 2015, kan ook in het midden blijven of, zoals de IND stelt, er pas sprake kan zijn van vaderschap naar Keniaans recht als er tevens geboorteakten zijn opgemaakt. De rechtbank passeert met voorgaand oordeel de stelling van verzoeker, dat het vaderschap, ontstaan op grond van artikel 25 Children Act, terugwerkende kracht heeft. Voor de stelling dat het vaderschap vanaf de geboorte – dus met terugwerkende kracht – geacht wordt te hebben bestaan, ziet de rechtbank in de bepaling van artikel 25 Children Act onvoldoende aanknopingspunten. Uit het algemene beginsel van artikel 53 van de Keniaanse grondwet dat een kind recht heeft op twee ouders valt dit evenmin af te leiden.
De rechtbank acht voormelde rechtsfiguur van ‘parental responsibility’, waarbij naar Keniaans recht ouderlijke verantwoordelijkheid en vaderschap is ontstaan, in het kader van de beoordeling van het Nederlanderschap op grond van de RWN, gelijk te stellen aan de Nederlandse rechtsfiguur erkenning. Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of deze familierechtelijke betrekking in Nederland kan worden erkend. Op grond van het toepasselijke artikel 10:101 lid 1 BW in samenhang met artikel 10:100 leden 1, onder b en c, 2 en 3 BW wordt – voor zover hier aan de orde – erkend een in het buitenland tot stand gekomen rechtsfeit of rechtshandeling waarbij familierechtelijke betrekkingen zijn vastgesteld of gewijzigd, welke zijn neergelegd in een door een bevoegde instantie overeenkomstig de plaatselijke voorschriften opgemaakte akte, tenzij
  • aan de rechtshandeling geen behoorlijk onderzoek of behoorlijke rechtspleging is voorafgegaan, of
  • de erkenning van de rechtshandeling onverenigbaar is met de openbare orde.
In artikel 10:101, lid 2, BW wordt met betrekking tot de erkenning een drietal gevallen geconcretiseerd die in strijd met onze openbare orde worden geacht te zijn:
indien deze is verricht door een Nederlander die naar Nederlands recht niet bevoegd zou zijn het kind te erkennen;
indien, wat de toestemming van de moeder van het kind betreft, niet is voldaan aan de vereisten van het recht dat ingevolge artikel 10:95 lid 3 BW toepasselijk is, of
indien de akte kennelijk op een schijnhandeling betrekking heeft.
De rechtbank is van oordeel dat erkenning van de Keniaanse familierechtelijke betrekking geen strijd met de Nederlandse openbare orde oplevert. Het feit dat verzoeker gehuwd was met een andere vrouw dan de moeder van de minderjarigen levert geen strijd met de openbare orde op, nu de familierechtelijke betrekking pas na de wetswijziging van 1 april 2014 tot stand is gekomen. Dit vormt dus geen beletsel (meer) voor erkenning van een kind.
De IND en de ambtenaar stellen dat er sprake is van strijd met de openbare orde, omdat er sprake is van gebrekkige geboorteakten, omdat aan het opmaken daarvan onvoldoende onderzoek vooraf is gegaan. De rechtbank volgt hen niet in dit verweer. Voor zover de akten niet rechtsgeldig zijn opgemaakt of gebrekkig zouden zijn, kan dit ertoe leiden dat de akten niet kunnen worden ingeschreven in de Nederlandse registers van de burgerlijke stand. Het is echter niet van belang voor de te beoordelen vraag of de familierechtelijke betrekking in Nederland kan worden erkend.
Het vorenstaande leidt ertoe dat de rechtbank van oordeel is dat er sinds 11 september 2015 sprake is van een familierechtelijke betrekking tussen verzoeker en de minderjarigen, welke in Nederland dient te worden erkend. Nu de wijze waarop naar Keniaans recht vaderschap is ontstaan gelijk te stellen is aan een Nederlandse erkenning en uit DNA-onderzoek blijkt dat verzoeker de biologische vader is van de minderjarigen, betekent dit dat de minderjarigen de Nederlandse nationaliteit bezitten.
Het vorenstaande leidt ertoe dat het verzoek om vast te stellen dat de minderjarigen de Nederlandse nationaliteit bezitten, zal worden toegewezen.
Verklaring voor recht en inschrijving akten
Verzoeker staat op de geboorteakten van de minderjarigen vermeld als vader vanaf de geboorte. Nu uit voorgaande overwegingen blijkt dat dit niet het geval is en verzoeker eerst sinds 11 september 2015 als vader van de minderjarigen kan worden aangemerkt, kunnen reeds om die reden de geboorteakten van de minderjarigen niet worden ingeschreven in de Nederlandse registers van de burgerlijke stand. Daarom moet worden overgegaan tot vaststelling van de geboortegegevens van de minderjarigen. De rechtbank zal verzoeker in de gelegenheid stellen zijn verzoek aan te vullen en verzoeker en de ambtenaar in de gelegenheid stellen zich erover uit te laten hoe deze gegevens zouden moeten luiden. Daarbij overweegt de rechtbank reeds nu, in lijn met hetgeen hiervoor is overwogen, dat de rechtbank voorshands aannemelijk acht dat de gegevens zoals die op de akten vermeld staan, behalve die van de vader, juist zijn.
Afstamming
Nu de rechtbank hiervoor heeft vastgesteld dat verzoeker sinds 11 september 2015 heeft te gelden als vader van de minderjarigen, komt de rechtbank niet toe aan het subsidiaire en meer subsidiaire verzoek.

Beslissing

De rechtbank:
stelt vast dat de minderjarigen:
  • [1. minderjarige] , geboren op [geboortedatum ] te [geboorteplaats ] , Kenia,
  • [2. minderjarige] , geboren op [geboortedatum ] te [geboorteplaats ] , Kenia, en
  • [3. minderjarige] , geboren op [geboortedatum ] te [geboorteplaats ] , [geboorteplaats ] , Kenia,
de Nederlandse nationaliteit bezitten, en verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
stelt verzoeker in de gelegenheid zijn verzoek uiterlijk
15 september 2017aan te vullen met een verzoek tot vaststelling van de voor het opmaken van een geboorteakte van de minderjarigen noodzakelijke gegevens;
stelt verzoeker en de ambtenaar in de gelegenheid zich uiterlijk
15 september 2017uit te laten over de wijze waarop de geboortegegevens van de minderjarigen dienen te worden vastgesteld;
stelt verzoeker en de ambtenaar in de gelegenheid binnen twee weken na ontvangst te reageren op elkaars uitlatingen;
houdt iedere verdere beslissing met betrekking tot de geboorteakten c.q. vaststelling van de geboortegegevens van de minderjarigen aan tot
1 oktober 2017 pro forma.
Deze beschikking is gegeven door mrs. S.M. Westerhuis-Evers, N.B. Verkleij en M.P. Verloop, bijgestaan door P. Hillebrand als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 augustus 2017.