ECLI:NL:RBDHA:2017:9502

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 augustus 2017
Publicatiedatum
22 augustus 2017
Zaaknummer
AWB - 17 _ 5081
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van een Iraakse homoseksuele man op grond van ongeloofwaardige seksuele geaardheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 augustus 2017 uitspraak gedaan in het beroep van een Iraakse man die asiel had aangevraagd in Nederland. De man, die homoseksueel is, had zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend, maar deze was door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie afgewezen. De staatssecretaris oordeelde dat de man niet geloofwaardig was in zijn verklaringen over zijn seksuele geaardheid en de daarmee samenhangende vervolging in Irak. De rechtbank heeft het beroep van de man ongegrond verklaard, omdat de man tegenstrijdige en onduidelijke verklaringen had afgelegd over zijn seksuele voorkeur en de gevolgen daarvan in zijn thuisland. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris op basis van de geldende werkinstructies zorgvuldig had gehandeld en dat de man niet had aangetoond dat hij een reëel risico liep op ernstige schade in Irak. De rechtbank concludeerde dat de man niet aannemelijk had gemaakt dat hij verdragsvluchteling was en dat de afwijzing van zijn asielaanvraag terecht was.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/5081

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 augustus 2017 in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M. Woudwijk),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. J.J. Balfoort).

Procesverloop

Bij besluit van 7 februari 2017 heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) afgewezen als ongegrond. Daarbij heeft verweerder aan eiser, ambtshalve toetsend, geen verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend en evenmin uitstel van vertrek.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 augustus 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens verschenen is R. Mouadden-El Haddar, tolk.

Overwegingen

1. Eiser stelt dat hij is geboren op [geboortedatum] 1992 en dat hij de Iraakse nationaliteit bezit. Aan zijn asielaanvraag heeft hij -samengevat- het volgende ten grondslag gelegd. Eiser voelt zich van jongs af aan seksueel aangetrokken tot mannen. Hij heeft één geliefde en veel losse seksuele contacten gehad. Toen eiser zestien was heeft hij zijn moeder over zijn seksuele voorkeur verteld. Op een zeker moment hebben buurtbewoners van eiser gezien dat hij seks had met mannen en dat hij bij hen het huis binnenging en via deze buurtbewoners zijn vervolgens ook eisers neven, ooms, vader en andere stamleden hier achter gekomen. Van zijn moeder hoorde eiser dat hij is verstoten en dat men hem wil vermoorden. Eisers moeder heeft hem daarop geld gegeven om zijn land van herkomst te verlaten. Eind juli 2015 is eiser uit zijn geboorteplaats weggegaan en eind augustus 2015 is hij vanuit Arbil uit Irak vertrokken. Eiser heeft verder verklaard dat hij twee à drie jaar geleden door een aantal onbekende mannen met een scherp voorwerp is geslagen en dat hij daarna naar een ziekenhuis is gebracht, maar dat dit voor hem geen reden was om zijn land te verlaten.
2. Verweerder onderscheidt in de verklaringen van eiser de volgende relevante elementen:
- Eiser heet [naam eiser], is geboren op [geboortedatum] 1992 te [plaats], Irak en heeft de Iraakse nationaliteit.
- Eiser is homoseksueel.
- De vader en ooms van eiser zijn erachter gekomen dat eiser homoseksueel is. De moeder van eiser heeft tegen hem gezegd dat hij moest vluchten, omdat zijn vader en ooms hem wilden doden.
3. Verweerder volgt eiser wel in de door hem opgegeven identiteit, nationaliteit en herkomst. Dat eiser homoseksueel is en als gevolg daarvan de door hem omschreven problemen heeft ondervonden acht verweerder echter ongeloofwaardig. Verweerder heeft eisers aanvraag daarom afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000.
4. Eiser kan zich met het bestreden besluit niet verenigen. Op hetgeen door hem is aangevoerd zal hieronder -voor zover van belang- worden ingegaan.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft in de uitspraak van 15 juni 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1630) geoordeeld dat verweerder aan de hand van de onderzoeksmethode zoals weergegeven in Werkinstructie (WI) 2015/9 op een zorgvuldige manier onderzoek doet naar een gestelde seksuele geaardheid, en dat verweerder met die werkinstructie voldoende inzichtelijk heeft gemaakt op welke wijze de antwoorden op vragen over een seksuele geaardheid worden beoordeeld.
5.2.
In WI 2015/9 wordt aan de hand van vijf thema's (privéleven, huidige en voorgaande relaties, contact met homoseksuelen in Nederland en kennis van de Nederlandse situatie, discriminatie, repressie en vervolging in het land van herkomst en toekomst) beoordeeld of van de geloofwaardigheid van de geaardheid van de vreemdeling uit kan worden gegaan. De thema's worden in samenhang beoordeeld. Het zwaartepunt ligt op de antwoorden op vragen over de eigen ervaringen (onder andere bewustwording en zelfacceptatie) van de vreemdeling met betrekking tot zijn seksuele geaardheid, wat dit voor hem en zijn omgeving heeft betekend, wat de situatie is voor personen met die geaardheid in het land van herkomst van de vreemdeling en hoe diens ervaringen, ook volgens zijn asielrelaas, in het algemene beeld passen. Dit geldt temeer als een vreemdeling afkomstig is uit een land waar homoseksualiteit maatschappelijk onacceptabel is of strafbaar is gesteld.
5.3.
De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat verweerder in het onderhavige geval overeenkomstig de werkinstructie heeft gehoord en beslist. Aan de orde is de vraag of verweerder kan worden gevolgd in zijn standpunt dat de door eiser gestelde seksuele geaardheid ongeloofwaardig is.
5.4.
Naar het oordeel van de rechtbank stelt verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt dat het ongeloofwaardig is dat eiser homoseksueel is, nu eiser ten aanzien van zijn gestelde seksuele geaardheid tegenstrijdige, vage, summiere en ongerijmde verklaringen heeft afgelegd.
5.5.
Zo betoogt verweerder terecht dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard door eerst te verklaren dat hij, toen hij jong was, plots ontdekte dat hij jongens leuker vond dan meisjes, om daarna te verklaren dat hij dit niet heeft ontdekt en dat het normaal is, om uiteindelijk te verklaren dat hij niet weet hoe hij het ontdekte.
5.6.
Eisers standpunt dat hij zijn verklaringen op dit punt in zijn correcties en aanvullingen voldoende heeft aangevuld en verduidelijkt en dat verweerder ten onrechte van hem verlangt dat hij voor de geconstateerde tegenstrijdigheid een verklaring kan geven, nu in dit geval niet meer kan worden nagegaan of de tegenstrijdigheid het gevolg was van een fout van de tolk, de ambtenaar of eiser zelf, slaagt niet. Verweerder betoogt niet ten onrechte dat eiser met de enkele toevoeging in zijn correcties en aanvullingen dat hij op de lagere school ontdekte dat hij jongens leuker vond dan meisjes, de geconstateerde tegenstrijdigheid niet heeft weggenomen en dat van hem wel degelijk een verklaring voor de geconstateerde tegenstrijdigheid mag worden verlangd.
5.7.
Verweerder werpt eiser verder niet ten onrechte tegen dat hij summier heeft verklaard over relaties, gevoelens en wat het voor hem betekent om homoseksueel te zijn, en dat hij zich in dat verband louter heeft geconcentreerd op lichamelijke en seksuele ervaringen. Op de vraag hoe eiser weet dat hij jongens leuker vindt dan meisjes heeft hij geantwoord: “Ik voel mij beter als ik seks heb met jongens. Ik voel mij beter en op mijn gemak als ik seks heb met jongens.” Op de vraag vervolgens wat eiser behalve de seks leuker vindt aan jongens dan aan meisjes, heeft hij slechts geantwoord dat hij zich bij jongens meer en bij meisjes minder op zijn gemak voelt. Aan eiser is vervolgens gevraagd wat hem aantrekt aan jongens, waarop hij slechts heeft geantwoord: “Alles.” Gevraagd naar voorbeelden heeft eiser vervolgens verklaard: “Zijn lichaam en uiterlijk.” Eiser heef voorts verklaard dat hij het prettiger vindt bij een jongen, maar op de vraag wat hij bij jongens prettiger vindt heeft hij weer verklaard: “Dat ik het met hem doe en hij met mij.” Ook ten aanzien van zijn enige geliefde [persoon A] heeft eiser de nadruk gelegd op de lichamelijke, seksuele, kant. Zo heeft eiser desgevraagd verklaard dat hij en [persoon A] maar één gezamenlijke hobby hadden, namelijk seks, en dat er afgezien daarvan niets was wat zij samen leuk vonden om te doen.
5.8.
Eisers standpunt in beroep dat hij seks belangrijk vindt en als identificerend gebruikt voor zijn homoseksualiteit, en dat dit geen afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van zijn seksuele geaardheid, slaagt niet. Verweerder betoogt niet ten onrechte op het standpunt dat de seksuele identiteit niet alleen seks omvat, maar ook gevoelens als verliefdheid en genegenheid.
5.9.
Verweerder werpt eiser voorts niet ten onrechte tegen dat hij er in het geheel geen blijk van heeft gegeven enig proces van bewustwording of acceptatie te hebben doorgemaakt, terwijl dit wel van hem mag worden verwacht. Op de vraag of eiser het goed vond om te ontdekken dat hij jongens leuker vindt dan meisjes of dat hij hierover verdrietig of boos was, heeft hij slechts geantwoord: “Dat stemt mij goed. Dat stelt mij op mijn gemak.” De vraag vervolgens wat het met hem deed om niet aan de man-vrouw-verwachting te kunnen voldoen, beantwoordde hij met een summier: “Zo ben ik.” Op de vraag of hij het moeilijk vond om zijn ouders te moeten teleurstellen heeft eiser voorts geantwoord: “Dat is mijn vrijheid. Ik vertrok toen ze het merkte.” Op de vraag of hij nooit heeft gewenst heteroseksueel te zijn en geen problemen in verband met zijn geaardheid te ondervinden heeft eiser voorts geantwoord: “Nee, dat gevoel ken ik niet. Ik heb mijn aard geaccepteerd.” Verder heeft eiser desgevraagd verklaard dat het voor hem normaal is dat hij op jongens valt en dat hij dit meteen heeft geaccepteerd toen hij hierachter kwam. Nu eiser naar eigen zeggen afkomstig is uit een islamitisch land en een islamitische familie en omgeving, waar homoseksualiteit niet wordt geaccepteerd, had een proces van bewustwording of acceptatie in de rede gelegen.
5.10.
Eisers standpunt in beroep dat verweerder te gemakkelijk ervan uitgaat dat eenieder een bepaald proces of worsteling moet hebben doorlopen en hierover moet kunnen vertellen, dat hijzelf er echter geen moeite mee heeft gehad, dat hij misschien anders in elkaar zit dan een doorsnee iemand, maar dat dit geen reden kan zijn om zijn seksuele geaardheid ongeloofwaardig te achten, slaagt niet. Hoewel verweerder blijkens WI 2015/9 bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van de seksuele geaardheid niet als uitgangspunt hanteert dat in alle gevallen een interne worsteling moet hebben plaatsgevonden, blijkt uit de werkinstructie ook dat van een vreemdeling die afkomstig is uit een land waar men LHBT-gerichtheid niet accepteert en waar dit mogelijk strafbaar is gesteld, een proces van bewustwording mag worden verwacht, en dat het proces van ontdekking van de geaardheid en de wijze waarop de vreemdeling stelt daarmee te zijn omgegaan zwaarder weegt als de vreemdeling uit een land afkomstig is waar LHBT-gerichtheid niet geaccepteerd wordt.
5.11.
Verweerder stelt zich naar het oordeel van de rechtbank voorts niet ten onrechte op het standpunt dat eiser ook vaag en summier heeft verklaard over hoe zijn relatie met [persoon A] tot stand zou zijn gekomen. Eiser heeft in dit verband niet veel meer verklaard dan: “We gingen praten en hebben het gedaan. Langzamerhand werd het meer.” Eisers standpunt in beroep dat hij wel degelijk heeft verteld over de manier waarop hij een relatie kreeg met [persoon A], dat hij alles zo goed mogelijk heeft verteld en dat hij waar nodig nog correcties heeft gemaakt, doet hieraan niet af.
5.12.
Eisers verklaringen over de vele losse seksuele contacten die hij naast [persoon A] zou hebben gehad acht verweerder ook niet ten onrechte vaag en summier en terecht tegenstrijdig. Zo heeft eiser niet kunnen duiden wie de andere personen waren waarmee hij seksueel contact heeft gehad en enkel verklaard dat het om mensen uit de buurt of van elders ging en dat hij veel vrienden had. Verder heeft eiser verklaard dat hij deze contacten vond in zijn eigen buurt, dat hij met iedereen omgaat, dat hij meestal degene was die het contact legde, door te zeggen “ik wil seks met jou” en dat niemand het doorhad. Deze verklaringen getuigen er niet van dat eiser enige terughoudendheid heeft betracht bij het benaderen van mannen voor seksueel contact, hetgeen niet te rijmen valt met zijn verklaring dat hij uit een islamitisch land en een islamitische omgeving en familie komt waar homoseksualiteit niet wordt geaccepteerd. Ook eiser leek zich hiervan bewust te zijn, want later tijdens het nader gehoor heeft hij alsnog verklaard dat hij niet iedereen benaderde en dat hij mannen pas benaderde nadat hij over hen informatie had ingewonnen of had horen praten, en uiteindelijk heeft eiser zelfs verklaard dat het uiting geven aan de homoseksuele geaardheid vanzelfsprekend in het geheim gebeurt. Verweerder acht deze verklaringen terecht in strijd met hetgeen eiser eerder hierover heeft verklaard.
5.13.
Eisers verklaringen over zijn contact met homoseksuelen in Nederland en kennis van de Nederlandse situatie acht verweerder ook niet ten onrechte vaag en summier. Zo heeft eiser tijdens het nader gehoor desgevraagd aangegeven nooit iets te hebben gehoord over belangenverenigingen voor homoseksuelen in Nederland, hetgeen niet te rijmen valt met het feit dat hij vanuit een land, omgeving en familie waar homoseksualiteit niet geaccepteerd wordt terecht is gekomen in een land waar dat wel het geval is.
5.14.
Bij zijn zienswijze heeft eiser een verklaring van 30 januari 2017 overgelegd, waarin [persoon B] van COC Deventer onder meer aangeeft dat eiser naar zijn overtuiging wel degelijk homoseksueel is en is doorverwezen naar het maatjesproject Cocktail. In beroep heeft eiser voorts overgelegd een ongedateerde verklaring van [persoon C] van COC Deventer, waarin onder meer staat dat eiser voortdurend gezelschap zoekt van andere homomannen, dat hij zoveel mogelijk LHBT-bijeenkomsten bezoekt, dat hij een tijd een relatie heeft gehad met een man in Amsterdam, dat hij er zichtbaar van geniet om door mannen gekust en aangeraakt te worden en dat hij erg bezig is met seks. Verder heeft eiser in beroep overgelegd een verklaring van 9 augustus 2017, waarin [persoon D], Cocktail-/COC-medewerker aangeeft dat hij eiser vaak heeft meegemaakt en tot geen andere conclusie kan komen dan dat eiser homoseksueel is.
5.15.
Verweerder hecht naar het oordeel van de rechtbank aan voornoemde stukken niet ten onrechte niet de waarde die eiser daaraan gehecht wenst te zien. Uit vaste afdelingsjurisprudentie (zie onder meer ECLI:NL:RVS:2017:1256) volgt dat dergelijke stukken weliswaar kunnen dienen als ondersteuning van een gestelde seksuele gerichtheid, maar dat dit onverlet laat de verantwoordelijkheid van een vreemdeling om (ook) zelf tegenover verweerder aan de hand van zijn verklaringen zijn seksuele gerichtheid aannemelijk te maken. Hierin is eiser, gelet op alle door verweerder geconstateerde tegenstrijdige, vage, summiere en ongerijmde verklaringen niet geslaagd.
5.16.
Gelet op het voorgaande en het feit dat [persoon C] zijn bevindingen ten aanzien van eiser al op schrift heeft gesteld heeft de rechtbank geen aanleiding gezien hem ter zitting als getuige te horen.
5.17.
Eiser heeft in beroep voorts overgelegd een verslag van psycho-diagnostisch onderzoek van 27 juni 2017 van stichting MEE, waarin staat -samengevat- dat bij mensen in de omgeving van eiser het vermoeden bestaat dat eiser de vragen tijdens de gehoren van de IND onvoldoende begrepen heeft, dat daarom een intelligentieonderzoek is gedaan waaruit is gebleken dat eiser cognitief functioneert op licht verstandelijk beperkt niveau en dat hij mogelijk niet aangeboren hersenletsel heeft, en dat wordt geadviseerd om contact op te nemen met een arts om te onderzoeken of een consult en/of onderzoek bij een neuroloog meer duidelijkheid kan verschaffen. Daarnaast heeft eiser in beroep overgelegd een brief van 27 juni 2017 van stichting De Kern, waarin staat -samengevat- dat eiser mogelijk niet aangeboren hersenletsel heeft en dat hij een traumatisch verleden heeft. Gelet op het voorgaande dient verweerder volgens eiser ofwel te beoordelen of eiser opnieuw gehoord moet worden ofwel door Bureau Medische Advisering of door de Forensisch Medische Maatschappij Utrecht (FMMU) te laten onderzoeken of eiser in staat is om te worden gehoord. Omdat er blijkens het verslag van psycho-diagnostisch onderzoek van 27 juni 2017 meer onderzoek nodig is verzoekt eiser voorts om aanhouding van de behandeling van het beroep.
5.18.
Verweerder stelt zich naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte op het standpunt dat het voorgaande geen aanleiding geeft om aan te nemen dat het bestreden besluit op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Noch in zijn correcties en aanvullingen op de rapporten van eerste en nader gehoor, noch in zijn beide zienswijzes van 30 januari 2017 en 6 februari 2017 heeft eiser naar voren gebracht dat hij niet in staat is om compleet, coherent en consistent te verklaren. Dat dit het geval is blijkt voorts ook niet uit de rapporten van gehoor zelf. Daarbij is eiser voorafgaand aan de gehoren op 23 februari 2017 al door FMMU gezien, waarbij evenmin is gebleken dat eiser niet compleet, coherent en consistent kan verklaren. Gelet hierop en op het feit dat uit de in beroep overgelegde stukken niet blijkt op welke wijze eisers gestelde lichte verstandelijke beperking en mogelijke niet aangeboren hersenletsel hem hinderen in zijn vermogen om compleet, coherent en consistent te verklaren, heeft verweerder aan deze stukken voorbij mogen gaan en bestaat er geen aanleiding voor de rechtbank om de behandeling van het beroep aan te houden.
5.19.
Eiser heeft in beroep voorts overgelegd een verklaring van zijn in Nederland wonende oom van juli 2017. Eisers oom stelt in deze verklaring dat hij een paar maanden tevoren in Irak was, dat de vader van eiser toen nog steeds woedend op eiser was vanwege zijn homoseksuele handelingen die publiekelijk bekend zijn geworden, en dat eiser bij terugkeer naar Irak geweld zal worden aangedaan omdat de familie-eer moet worden hersteld. Daarnaast heeft eiser een dag voor zitting nog overgelegd een verklaring inclusief vertaling van 6 augustus 2015, waarin staat -samengevat- dat eiser door zijn stam vogelvrij is verklaard vanwege overtredingen jegens het gewoonterecht en de tradities van de stam.
5.20.
Aan de verklaring van eisers oom komt geen waarde toe nu een familielid al op voorhand niet als een te verifiëren objectieve bron kan worden aangemerkt. De één dag voor de zitting overgelegde vogelvrijverklaring laat de rechtbank eveneens buiten beschouwing. Nog daargelaten dat verweerder gelet op de late indiening van dit stuk geen kennis daarvan heeft kunnen nemen, stelt de rechtbank vast dat het een kopie betreft, waarvan de authenticiteit niet kan worden vastgesteld.
5.21.
De overweging van verweerder dat gelet op de ongeloofwaardigheid van eisers homoseksuele geaardheid evenmin geloofwaardig is dat hij daardoor de omschreven problemen heeft ondervonden, is in beroep niet bestreden.
5.22.
Gelet op al het voorgaande heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij verdragsvluchteling is dan wel dat hij in Irak een reëel risico loopt op ernstige schade. Verweerder heeft zijn aanvraag derhalve op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 mogen afwijzen.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. D.D. van Loopik, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 augustus 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.