5.2Verder volgt uit artikel 51, eerste lid, van de Pw dat bijzondere bijstand voor kosten van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen kan worden verleend in de vorm van een geldlening of borgtocht, dan wel in de vorm van een bedrag om niet.
6. De rechtbank stelt voorop dat het, omdat het in onderhavig geval gaat om een aanvraagsituatie, naar vaste rechtspraak van de CRvB op de weg van de aanvrager ligt om feiten en omstandigheden aannemelijk te maken die nopen tot inwilliging van die aanvraag.
7. Niet in geschil is dat de kosten van inrichting waarvoor eiser bijzondere bijstand heeft aangevraagd zich voordoen, dat deze in de situatie van eiser noodzakelijk zijn en dat deze kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. In geschil is of verweerder de hoogte van de gevraagde bijzondere bijstand heeft kunnen vaststellen op € 1.500,- en of verweerder dit heeft kunnen toekennen in de vorm van een lening.
Hoogte van de bijzondere bijstand
8. Het betoog van eiser dat verweerder een bedrag van € 3.000,- aan bijzondere bijstand conform de beleidsregels had dienen te verstrekken, slaagt niet. Uit de brief van verhuurder [verhuurder] van 20 september 2016 volgt dat eiser over de periode juli tot en met september 2016 een bedrag van € 1.272,68 heeft ontvangen omdat hij vanaf 24 juli 2016, de datum van de brand in zijn woning, niet woonachtig was op zijn woonadres. Voorts is gebleken dat eiser over de maand oktober 2016 geen huur heeft betaald. De rechtbank stelt dan ook vast dat eiser een bedrag van ongeveer € 1.800,- heeft uitgespaard in de periode dat hij niet in zijn eigen woning verbleef. Verweerder heeft, gelet op deze besparing, een bedrag van € 1.500,- in mindering gebracht op het maximale toe te kennen bedrag aan bijzondere bijstand voor woninginrichting van € 3.000,-, zoals dat is opgenomen in de normenlijst onder 6.2.5 van de Leidraad Individuele Bijzondere Bijstand 2016 van de gemeente Den Haag (de Leidraad). Eiser heeft in beroep gesteld dat hij niet heeft kunnen reserveren, omdat hij bij iemand in huis verbleef en extra kosten moest maken om diegene te vriend te houden. Uit het verslag van de hoorzitting in bezwaar blijkt dat eiser heeft verklaard dat hij iedere dag voor € 6,- aan alcohol moest kopen voor de persoon bij wie hij verbleef, maar dat hij verder geen huur hoefde te betalen. Uit het door eiser in beroep overgelegde woonkostenoverzicht volgt dat hij voor noodverblijf gedurende drie maanden iedere dag € 10,- heeft betaald. Nu eiser in de loop van de procedure wisselende verklaringen heeft afgelegd over de hoogte van de door hem gemaakte kosten voor zijn verblijf en deze niet heeft onderbouwd met objectieve en verifieerbare gegevens, is het de rechtbank onduidelijk gebleven welke kosten hij daadwerkelijk heeft gemaakt. Voorts heeft de rechtbank niet kunnen vaststellen dat eiser deze kosten voor levensonderhoud niet kon bestrijden met de door hem in deze periode ontvangen bijstandsuitkering. Om die reden is eiser er naar het oordeel van de rechtbank niet in geslaagd aannemelijk te maken dat het voor hem niet mogelijk was een bedrag van ongeveer € 1.500,- te reserveren voor zijn woninginrichting. Het bestreden besluit houdt derhalve stand, voor zover het de hoogte van de te verstrekken bijzondere bijstand betreft.
Vorm van de bijzondere bijstand