ECLI:NL:RBDHA:2017:9289

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 augustus 2017
Publicatiedatum
16 augustus 2017
Zaaknummer
SGR - 17 _ 2534
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing zorgtoeslag aanvraag 2015 wegens te late indiening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 augustus 2017 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een aanvraag voor zorgtoeslag voor het jaar 2015. Eiser had zijn aanvraag niet tijdig ingediend, wat de Belastingdienst/Toeslagen, verweerder in deze zaak, aanleiding gaf om de aanvraag af te wijzen. Eiser had in een brief van 8 december 2014 al te horen gekregen dat zijn zorgtoeslag voor 2015 niet zou worden verlengd, maar heeft desondanks pas op 21 oktober 2016 een aanvraag ingediend. De rechtbank oordeelde dat eiser uit de eerdere communicatie had moeten begrijpen dat hij opnieuw een aanvraag moest indienen en dat de te late indiening voor zijn rekening kwam.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen rechtsmiddelenverwijzing in de brief van 8 december 2014 stond, waardoor de termijnoverschrijding eiser niet kon worden aangerekend. Echter, de rechtbank concludeerde dat de aanvraag om zorgtoeslag niet tijdig was ingediend, aangezien deze pas op 21 oktober 2016 was ontvangen, terwijl de deadline voor indiening 1 september van het jaar volgend op het berekeningsjaar was. De rechtbank heeft ook overwogen dat de argumenten van eiser, dat hij in de veronderstelling verkeerde dat de zorgtoeslag automatisch werd verlengd en dat hij niet op de hoogte was van de noodzaak om opnieuw aan te vragen, niet konden worden gevolgd.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat verweerder de bezwaren van eiser terecht ongegrond had verklaard. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij de Raad van State.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 17/2534

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 augustus 2017 in de zaak tussen

[eiser], wonende te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: [gemachtigde]),
en

de Belastingdienst/Toeslagen, kantoor [plaats], verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft tegen de hierna onder 1 en 3 te noemen besluiten bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft bij beslissing op bezwaar van 25 februari 2017 het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft daartegen op 7 april 2017 beroep bij de rechtbank ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 juli 2017.
Namens eiser is verschenen zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon A].

Overwegingen

Feiten
1. Bij brief van 8 december 2014 heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat zijn zorgtoeslag voor 2015 niet wordt verlengd (de beëindiging).
2. Bij brief, door verweerder ontvangen op 26 september 2016, heeft eiser verzocht om alsnog zijn zaak met betrekking tot de zorgtoeslag 2015 in behandeling te nemen. Eiser heeft op 21 oktober 2016 een aanvraag zorgtoeslag 2015 (de aanvraag) ingediend.
3. Bij besluit van 15 november 2016 heeft verweerder de aanvraag afgewezen.
4. Eiser heeft bij brief met dagtekening 23 december 2016 een bezwaarschrift ingediend tegen de hiervoor onder 1 en 3 genoemde besluiten.
Geschil
5. In geschil is of verweerder de aanvraag van eiser om toekenning van zorgtoeslag voor het berekeningsjaar 2015 terecht heeft afgewezen.
Eiser stelt primair dat de brief van 8 december 2014 een voor bezwaar vatbare beschikking is en dat een eventuele termijnoverschrijding verschoonbaar is nu een rechtsmiddelverwijzing op de brief ontbreekt. Met betrekking tot het besluit van 15 november 2016 stelt eiser dat hem niet kan worden aangerekend dat hij de aanvraag te laat heeft ingediend. Eiser stelt voorts dat hij in de bezwaarfase ten onrechte niet is gehoord.
Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
Beoordeling van het geschil
6. De rechtbank stelt allereerst vast dat tussen partijen niet in geschil is dat in de brief van 8 december 2014 een rechtsmiddelenverwijzing ontbreekt en dat daarom de termijnoverschrijding eiser niet kan worden aangerekend. De rechtbank sluit zich bij die opvatting van partijen aan. Dat hier overigens sprake is van een non-existent besluit zoals eiser subsidiair nog betoogt kan de rechtbank niet volgen. Het besluit is immers - gelet op artikel 15, zesde lid, van de Awir - op rechtsgevolg gericht en het ontbreken van een rechtsmiddelenverwijzing doet daaraan niet af. Het voorgaande betekent dat eiser zowel tegen de beëindiging als ook tegen de afwijzing van de aanvraag tijdig bezwaar heeft ingediend. Verweerder is daar in de beslissing op bezwaar ook van uitgegaan.
7. De vraag die de rechtbank dan moet beantwoorden is of de aanvraag tijdig is ingediend en of de omstandigheden rond de brief van 8 december 2014 daarop invloed hebben.
8. Artikel 15, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) luidt als volgt:
“Een aanvraag om een tegemoetkoming met betrekking tot een berekeningsjaar kan tot 1 september van het jaar volgend op het berekeningsjaar worden ingediend bij de Belastingdienst/Toeslagen.“
9. Uit artikel 15, eerste lid, van de Awir volgt dat een aanvraag om zorgtoeslag uiterlijk vóór 1 september van het jaar volgend op het berekeningsjaar door verweerder moet zijn ontvangen, behoudens hier niet aan de orde zijnde uitzonderingen. Zoals de Raad van State eerder heeft overwogen (11 januari 2017, nr. 201601484/1/A2, ECLI:NL:RVS:2017:51) is het tijdig aanvragen van een zorgtoeslag één van de vereisten om voor die toeslag in aanmerking te kunnen komen. Nu daaraan niet is voldaan - de aanvraag is immers binnengekomen bij verweerder op 21 oktober 2016 - heeft eiser in beginsel geen recht meer op zorgtoeslag over 2015. Dat wordt niet anders indien de brief die op 26 september 2016 is binnengekomen als een dergelijke aanvraag zou worden aangemerkt.
10. Eiser heeft daartegen aangevoerd dat hem de te late aanvraag niet kan worden verweten. Hij voert in dat verband kort en zakelijk weergegeven aan dat verweerder bij de bepaling van het voorschot weliswaar ieder jaar uitgaat van een onjuist toetsingsinkomen, maar dat zijn inkomen dusdanig laag is dat hij ieder jaar bij de definitieve toekenning alsnog zorgtoeslag krijgt. Eiser verkeerde daarom in de veronderstelling dat de zorgtoeslag elk jaar doorliep zonder dat hij daarvoor jaarlijks een nieuwe aanvraag behoefde in te dienen. Overigens was hem niet duidelijk dat naar aanleiding van de brief van 8 december 2014 actie moest worden ondernomen. Voorts stelt eiser dat verweerder bij de beslissing op bezwaar dient uit te gaan van het toetsingsinkomen zoals dat op dat moment voor het jaar 2015 bekend is. De rechtbank kan het standpunt van eiser niet volgen en overweegt daartoe als volgt.
11. De brief van 8 december 2014 (ingevolge artikel 15, zesde lid, van de Awir) is aan eiser geadresseerd en daarin is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
"Wij verlengen uw zorgtoeslag voor 2015 niet. Dit is omdat u over (het laatste deel van) 2014 ook al geen zorgtoeslag meer kreeg. Of omdat u volgens onze informatie vanaf 1 januari 2015 hierop geen recht meer hebt. (…) Denkt u wel recht te hebben op zorgtoeslag in 2015? Dan kunt u deze toeslag opnieuw aanvragen met Mijn toeslagen op www.toeslagen.nl."
12. Vast staat dat eiser de brief heeft ontvangen. Hoewel eiser moet worden toegegeven dat een eenmaal ingediende aanvraag op grond van artikel 15, vijfde lid, van de Awir geacht wordt mede te zijn gedaan voor op het berekeningsjaar volgende berekeningsjaren had eiser naar het oordeel van de rechtbank uit deze brief kunnen en moeten begrijpen dat hij voor het verkrijgen van zorgtoeslag over 2015 - en in afwijking van het vijfde lid – opnieuw een aanvraag moest indienen. Eiser had daarvoor ook voldoende gelegenheid. Dat hij naar aanleiding van de brief geen actie heeft ondernomen komt dan voor zijn rekening.
Ter toelichting aan eiser merkt de rechtbank nog het volgende op. Dat eisers inkomen al jaren lager is dan het toetsingsinkomen waar verweerder bij het voorschot van uitgaat is niet zozeer te wijten aan onzorgvuldigheid van verweerder, maar is het gevolg van het geschat inkomen dat eiser bij de destijds ingediende aanvraag heeft vermeld. Zolang eiser een wijziging van dat inkomen niet zelf doorgeeft blijft verweerder een voorschot verstrekken op basis van dat te hoge inkomen. Dat dat jaarlijks bij de definitieve berekening wordt hersteld is evenmin aan verweerders onzorgvuldigheid te wijten, maar is een gevolg van het feit dat de inspecteur inkomstenbelasting telkens na afloop van het desbetreffende jaar het belastbaar inkomen of belastbaar loon vaststelt en dat opneemt in de zogeheten ‘basisregistratie inkomen’. Aan de hand daarvan (her)berekent verweerder ingevolge artikel 20 van de Awir automatisch het recht op zorgtoeslag. Die (her)berekening stopt echter zodra, zoals hier aan de orde, het recht op toeslag voor 2015 schriftelijk is beëindigd. Verweerder treft daarom ook geen verwijt, noch ten aanzien van de beëindiging, noch ten aanzien van het ten behoeve van het voorschot gebruikte toetsingsinkomen.
Dat verweerder bij de heroverweging bij beslissing op bezwaar zou moeten uitgaan van het op dat moment bekende toetsingsinkomen berust op een onjuiste rechtsopvatting gelet op de systematiek van de Awir en de Wet op de zorgtoeslag. Verweerder dient immers bij de heroverweging te beoordelen of hij in het licht van het destijds geldende inkomen het voorschot terecht heeft toegekend of, zoals hier aan de orde, het recht op toeslag destijds terecht heeft beëindigd. En zulks is het geval. Dat is daarom slechts te herstellen door tijdig een nieuwe aanvraag in te dienen.
13. Verweerder heeft de bezwaren terecht kennelijk ongegrond verklaard, zodat terecht is afgezien van het horen van eiser. Van enig ander handelen in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur is de rechtbank niet gebleken, zodat het beroep ongegrond zal worden verklaard.
Proceskosten
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. de Hek, rechter, in aanwezigheid van
mr. R. Vijverberg, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 augustus 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. (Nadere informatie www.raadvanstate.nl)