ECLI:NL:RBDHA:2017:9094

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 juli 2017
Publicatiedatum
14 augustus 2017
Zaaknummer
17_401 IBPVV
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingheffing van uitkering uit ongevallenverzekering en gelijkheidsbeginsel

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 17 juli 2017 uitspraak gedaan in een belastingkwestie waarbij eiseres, wiens echtgenoot bij een ongeval om het leven is gekomen, een uitkering van € 90.800 heeft ontvangen uit een ongevallenverzekering. De Belastingdienst heeft dit bedrag tot het belastbare inkomen van eiseres gerekend, wat leidde tot een geschil over de rechtmatigheid van deze belastingheffing. Eiseres stelde dat een vergelijkbare uitkering aan een andere overlevende van het ongeval onbelast is gebleven, en beriep zich op het gelijkheidsbeginsel. De rechtbank oordeelde echter dat er geen sprake was van gelijke gevallen, aangezien de andere overlevende een lange medische behandeling en revalidatie had ondergaan, wat de onbelastbaarheid van diens uitkering verklaarde. De rechtbank concludeerde dat er geen begunstigend beleid of oogmerk van begunstiging was aangetoond en dat de Belastingdienst in dit geval correct had gehandeld. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 17/401
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 juli 2017 in de zaak tussen

[eiseres] , wonende te [woonplaats] , eiseres(gemachtigde: [gemachtigde] ),

en
de inspecteur van de Belastingdienst/Particulieren, dienstverlening en bezwaar, kantoor [plaats], verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 20 december 2016 op het bezwaar van eiseres tegen de voor het jaar 2013 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juli 2017.
Namens eiseres is verschenen de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon A] en [persoon B] .

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. De echtgenote van eiseres is bij een [ongeval] om het leven gekomen. Naar aanleiding daarvan is in 2013 aan eiseres uit een ongevallenverzekering een bedrag van € 90.800 uitgekeerd.
2. Bij het vaststellen van de aanslag IB/PVV heeft verweerder het uitgekeerde bedrag tot het belastbare inkomen uit werk en woning gerekend. Het geschil beperkt zich tot de vraag of verweerder aldus heeft gehandeld in strijd het gelijkheidsbeginsel.
3. Volgens eiseres is de uitkering die is gedaan aan een overlevende van het [ongeval] onbelast gebleven.
4. De rechtbank overweegt dat van schending van het gelijkheidsbeginsel sprake kan zijn als een bestuursorgaan, zonder dat daarvoor een afdoende rechtvaardiging bestaat, gelijke gevallen ongelijk of ongelijke gevallen niet naar de mate van hun ongelijkheid, ongelijk behandelt. De ongelijke behandeling kan voortvloeien uit een door het bestuursorgaan gevoerd begunstigend beleid of uit een oogmerk van begunstiging. Ook als er van een begunstigend beleid of een oogmerk van begunstiging geen sprake is, kan een bestuursorgaan in strijd met het gelijkheidsbeginsel handelen. Dit doet zich voor als het bestuursorgaan, wederom zonder afdoende rechtvaardiging, in de meerderheid van gelijke gevallen een juiste wetstoepassing achterwege laat terwijl het de wet wel toepast ten aanzien van de belanghebbende die zich op het gelijkheidsbeginsel beroept (meerderheidsregel).
5. Tussen partijen is niet in geschil dat de overlevende van het ongeluk – die naar gemachtigde heeft verklaard, anoniem wenst te blijven – een lange medische behandeling en revalidatie heeft moeten ondergaan die veel kosten meebracht en waarmee de uitkering kennelijk verband hield. Verweerder heeft – zonder de details van het geval te kennen – in dat verband gesteld en de rechtbank acht aannemelijk, dat deze achtergrond de onbelastbaarheid verklaart van de uitkering aan de overlevende. Daarvan uitgaande is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van gelijke gevallen en evenmin van ongelijke gevallen die niet naar de mate van hun ongelijkheid ongelijk zijn behandeld. Voor zover wel sprake zou zijn van een gelijk geval, is de rechtbank verder niet gebleken van begunstigend beleid of een oogmerk van begunstiging. Daarbij vormt de omstandigheid dat een uitkering in één ander geval onbelast is gebleven onvoldoende grond om te kunnen concluderen dat in een meerderheid van de gelijke gevallen anders is gehandeld dan in het geval van eiseres. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel kan derhalve niet slagen.
6. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond verklaard.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C.H.M. Lips, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Blauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 juli 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20302,
2500 EH Den Haag.