ECLI:NL:RBDHA:2017:9082

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 juli 2017
Publicatiedatum
11 augustus 2017
Zaaknummer
C/09/509796 / HA ZA 16-482
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot kwijtschelding van restschuld na verkoop woning onder NHG

In deze civiele zaak vorderen eisers, [eiser 1] en [eiser 2], kwijtschelding van hun restschuld na de verkoop van hun woning, waarvoor een hypothecaire lening was afgesloten met Nationale Hypotheek Garantie (NHG). De rechtbank Den Haag heeft op 26 juli 2017 uitspraak gedaan in deze bodemzaak. De eisers stellen dat zij te goeder trouw zijn geweest en volledige medewerking hebben verleend, maar Stichting WEW, de borgsteller, heeft hen niet in aanmerking geacht voor kwijtschelding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de betalingsproblemen van de eisers niet uitsluitend te wijten waren aan ziekte, maar ook aan eerdere loonbeslagen en dat zij niet voldoende hebben bijgedragen aan het onderhoud van de woning, wat heeft geleid tot een aanzienlijke waardedaling. De rechtbank oordeelt dat Stichting WEW terecht heeft geoordeeld dat de eisers niet voldoen aan de voorwaarden voor kwijtschelding. De vorderingen van de eisers worden afgewezen, en zij worden veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/509796 / HA ZA 16-482
Vonnis van 26 juli 2017
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

wonende te [woonplaats 1] ,
2.
[eiser 2],
wonende te [woonplaats 2] ,
eisers,
advocaat mr. B.K.M. Fritz te Haarlem,
tegen
de stichting
STICHTING WAARBORGFONDS EIGEN WONINGEN,
gevestigd te Zoetermeer,
gedaagde,
advocaten mr. A.I.M. van Mierlo en mr. D. Sprecher te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eisers] en Stichting WEW genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 15 april 2016, met producties,
  • de conclusie van antwoord, met producties,
  • het tussenvonnis van 27 juli 2016, waarbij een comparitie van partijen is bepaald,
  • het proces-verbaal van comparitie van 31 maart 2017 en de daarin genoemde stukken,
  • de brief van mr. Sprecher van 13 april 2017 met opmerkingen op het proces-verbaal,
  • de akte wijziging van eis van [eisers] ,
  • de antwoordakte van Stichting WEW.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

Stichting WEW en NHG/Standaardovereenkomst van borgtocht

2.1.
Stichting WEW is op 10 november 1993 opgericht met als statutair doel het bevorderen van een duurzaam gunstig klimaat voor het eigenwoningbezit in Nederland en het hiertoe op financiële markten bevorderen van de financierbaarheid van eigen woningen. Zij heeft met het oog hierop de zogenoemde ‘Nationale Hypotheek Garantie’ (hierna: de NHG) in het leven geroepen. Met de NHG wordt beoogd te bevorderen dat particuliere geldnemers, ook bij veranderende economische omstandigheden, op een veilige en verantwoorde wijze een betaalbare lening kunnen krijgen voor de aanschaf van een eigen woning.
2.2.
De NHG houdt, kort gezegd, in dat Stichting WEW een standaardovereenkomst van borgtocht sluit met geldverstrekkers die hypothecaire geldleningen verstrekken aan particuliere geldnemers voor de aankoop van een woning (tot deze geldverstrekkers behoort onder meer Obvion N.V., hierna: Obvion). Indien aan de geldlening een NHG is verbonden, staat Stichting WEW als borg garant voor de (eventuele) vordering die de geldverstrekker na verkoop van de woning nog heeft op de geldnemer uit hoofde van de geldlening. Meer concreet houdt dit in, dat indien bij een noodgedwongen verkoop van de woning een verlies (dat wil zeggen restanthoofdsom van de lening en bepaalde rente en kosten, hierna ook wel te noemen: restschuld) ontstaat, Stichting WEW onder bepaalde voorwaarden (zie hierna onder 2.3) dit verlies aan de geldverstrekker zal vergoeden en vervolgens, opnieuw onder bepaalde voorwaarden, bereid is om de restschuld niet (in regres) bij de geldnemer te innen, maar aan hem kwijt te schelden.
2.3.
De hiervoor bedoelde voorwaarden voor kwijtschelding zijn opgenomen in de door Stichting WEW opgestelde Voorwaarden en Normen (bestaande uit twee delen, namelijk de Normen en de Algemene Voorwaarden voor Borgtocht). De Voorwaarden en Normen zijn van toepassing op de (standaard)overeenkomst van borgtocht die Stichting WEW met de geldverstrekkers sluit. De Voorwaarden en Normen worden elk halfjaar door Stichting WEW hernieuwd. Op de borgtocht die Stichting WEW heeft verstrekt voor de tussen Obvion en [eisers] gesloten geldlening zijn de Algemene Voorwaarden voor Borgtocht 2011-3 (hierna: de Borgtochtvoorwaarden) en de Normen 2011-3 van toepassing, die luiden, achtereenvolgens en voor zover van belang:
‘ALGEMENE VOORWAARDEN VOOR BORGTOCHT 2011-3
(…)
ARTIKEL A3
Borgtochtbepaling
1. De geldgever dient in de overeenkomst waarin de lening is vastgelegd clausules van de volgende strekking op te nemen:
a. “Voor de terugbetaling van de lening heeft de Stichting Waarborgfonds Eigen Woningen (…), zich borg gesteld. (…)”.
(…)
c “Indien de Stichting Waarborgfonds Eigen Woningen als borg een betaling heeft gedaan aan de geldgever, is de stichting in beginsel bereid de vordering ter zake van deze betaling niet bij de geldnemer in te vorderen mits en voor zover naar het oordeel van de stichting is gebleken dat:
1. de geldnemer ten aanzien van het niet kunnen betalen van de lening te goeder trouw is geweest, en;
2. de geldnemer zijn volledige medewerking heeft verleend om tot een zo goed mogelijke terugbetaling van de lening en een zo hoog mogelijke opbrengst van de woning te geraken.
De stichting kan wel tot gehele of gedeeltelijke invordering overgaan als de geldnemer over zodanig inkomen en/of vermogen beschikte dat betaling door de stichting aan de geldgever voorkomen of beperkt had kunnen worden.
(…)
ARTIKEL B12
Indiening verzoek tot betaling verlies
1. De geldgever zal binnen drie maanden na ontvangst van de opbrengst van de voor de terugbetaling van de lening gestelde zekerheden of van de gedwongen onderhandse verkoop van de woning schriftelijk een verzoek tot betaling van het verlies indienen bij de stichting. (…)
(…)
3. De stichting is niet gehouden tot betaling van het (gehele) verlies indien de geldgever de door de stichting vastgestelde Normen, die gelden op het moment van offreren van de lening(en) of de Algemene Voorwaarden voor Borgtocht, niet in acht heeft genomen tenzij niet-betaling onredelijk of onbillijk zou zijn jegens de geldgever.
4. Indien de stichting ten gevolge van een verwijtbaar handelen of nalaten van de geldgever het verlies niet of niet geheel betaalt, is de geldgever verplicht ten aanzien van de inning van de restantvordering uit hoofde van de lening te handelen overeenkomstig de dan geldende gedragslijn van de stichting.
(…)
NORMEN 2011-3
(…)
1.1
Normen
(…)
1.1.3.
Om in aanmerking te komen voor een Nationale Hypotheek Garantie dient:
a. de offerte voor de geldlening op of na 1 juli 2011 te zijn uitgebracht; en
b. op de offertedatum te worden voldaan aan de Normen 2011-3.
1.1.4.
Aan de geldgevers met wie de stichting een standaardovereenkomst van borgtocht heeft afgesloten, verleent de stichting:
a. mandaat om op grond van de Normen 2011-3 namens de stichting beslissingen te nemen op aanvragen voor Nationale Hypotheek Garantie;
(…)
1.1.5.
De geldgever is verantwoordelijk voor de toetsing. (…)
(…)
1.13
BKR-toets
1.13.1
De geldgever dient van elke aanvrager die aansprakelijk wordt (is) voor de lening een opgave van de geregistreerde kredieten op te vragen bij de Stichting Bureau Krediet Registratie (BKR) te Tiel.
(…)’
2.4.
Stichting WEW heeft de in artikel A3 lid 1 sub c van de Borgtochtvoorwaarden opgenomen voorwaarden voor kwijtschelding (hierna ook te noemen: de kwijtscheldingsvoorwaarden) tevens gepubliceerd en toegelicht op de website www.nhg.nl. Volgens een uitdraai, gedateerd 13 juni 2016, staat hierover het volgende op de website:
‘Beoordeling van de kwijtschelding(…).
Er zijn twee voorwaarden om voor kwijtschelding in aanmerking te komen. U moet aan beide voorwaarden voldaan hebben.
U bent te goeder trouw geweest: De eerste voorwaarde om voor kwijtschelding in aanmerking te komen, is dat u ten aanzien van het niet kunnen betalen van de lening te goeder trouw bent geweest. Over het algemeen (uitzonderingen daargelaten) voldoet u aan deze voorwaarde wanneer u de lening niet of niet volledig meer kunt betalen, behoudens bijzondere omstandigheden als gevolg van: relatiebeëindiging, niet verwijtbare werkloosheid, en/of arbeidsongeschiktheid, én u hierdoor uw woning heeft verkocht.
U moet volledige medewerking hebben verleend. De tweede voorwaarde om voor kwijtschelding in aanmerking te komen, is dat u volledig heeft meegewerkt om tot een zo goed mogelijke terugbetaling van de lening te komen. Dit is het geval wanneer:
 de woning onderhands is verkocht,
 er geen schade of achterstallig onderhoud is die negatieve invloed heeft op de waarde van de woning,
 én u volledige medewerking heeft verleend ter vermijding of beperking van het verlies.
(…)’
geldleningsovereenkomst [eisers] /Obvion
2.5.
[eiser 2] heeft in 2003 samen met haar ex-partner, de heer [X] (hierna: [X] ), de woning met schuur, erf en tuin aan de [adres] te [plaats] (hierna: de woning) gekocht. Op 14 november 2011 heeft [X] tegen een prijs van € 111.000,- zijn onverdeelde helft van de woning verkocht aan [eiser 1] .
2.6.
Voor deze aankoop van de woning heeft Obvion een hypothecaire geldlening van € 228.000,- aan [eisers] verstrekt. Aan de geldlening is een NHG verbonden. De geldlening is (alleen) op basis van het jaarinkomen van [eiser 1] afgesloten. Volgens een door [eiser 1] aan Obvion verstrekte werkgeversverklaring genoot [eiser 1] per 7 november 2011 een bruto jaarsalaris van € 26.686,-, vermeerderd met € 2.134,- aan vakantietoeslag, € 2.667,- aan provisie en € 21.164,- aan overwerk.
2.7.
In het kader van de geldleningaanvraag is de woning ook getaxeerd. Volgens het taxatierapport van 29 september 2011 heeft de woning per peildatum 12 september 2011 een marktwaarde van € 220.000,- en bedraagt de executiewaarde € 190.000,-. Daarnaast staat in het taxatierapport, voor zover van belang:

I. ONDERHOUDSTOESTAND, NIEUWBOUW, VERBOUWING EN/OF VERBETERING

2.Bestaande bouw

a. In zijn algemeenheid kan de onderhouds- en bouwkundige staat van het object aldus worden omschreven:
- binnenonderhoud: Goed
- buitenonderhoud: Goed
- bouwkundige constructie: Goed
b. De te verwachten kosten voor direct noodzakelijk herstel Nee
van achterstallig onderhoud t b v. de instandhouding van
het object bedragen meer dan 10% van de getaxeerde
marktwaarde
c. De indruk die de taxateur heeft verkregen van het object Nee
geeft aanleiding tot nader (bouwkundig) onderzoek:
d. De volgende van belang zijnde gebreken zijn door de Er zijn door taxateur geen van
taxateur waargenomen belang zijnde gebreken waargenomen’
2.8.
Op 6 januari 2012 is de hypotheekakte gepasseerd. In de hypotheekakte is, in overeenstemming met artikel A3 van de Algemene Voorwaarden voor Borgtocht, het volgende opgenomen:
‘Nationale Hypotheek Garantie
Voor de terugbetaling van de hypothecaire geldlening heeft de Stichting Waarborgfonds Eigen Woningen (..) zich borg gesteld. (…)
(…)
Indien de Stichting Waarborgfonds Eigen Woningen als borg een betaling heeft gedaan aan de geldgever, is de stichting in beginsel bereid de vordering ter zake van deze betaling niet bij geldnemer in te vorderen mits en voor zover naar het oordeel van de stichting is gebleken dat:
- geldnemer ten aanzien van het niet kunnen betalen van de lening te goeder trouw is geweest, en;
- geldnemer zijn volledige medewerking heeft verleend om tot een zo goed mogelijke terugbetaling van de lening en een zo hoog mogelijke opbrengst van de woning te geraken.
De stichting kan wel tot gehele of gedeeltelijke invordering overgaan als de geldnemer over zodanig inkomen en/of vermogen beschikte dat betaling door de stichting aan de geldgever voorkomen of beperkt had kunnen worden.
(…)’
gebeurtenissen na het afsluiten van de geldlening
2.9.
In juni 2012 blijven [eisers] achter met de betaling van hun maandlasten aan Obvion. Ondanks herhaaldelijke verzoeken van Obvion, nemen [eisers] geen contact op met Obvion. Vanaf november 2012 loopt de achterstand op met een bedrag gelijk aan de maandelijkse aflossings- en renteverplichtingen.
2.10.
In januari 2013 heeft [eiser 1] zich volledig ziek gemeld bij zijn werkgever. Het eerste jaar heeft hij 100% van zijn loon doorbetaald gekregen, het tweede jaar (2014) is er 70% doorbetaald.
2.11.
Op 14 mei 2013 heeft [eiser 2] telefonisch contact opgenomen met Obvion. Obvion heeft de inhoud van dit gesprek vastgelegd in een notitie. Daarin staat onder meer:
‘(…) Zij
( [eiser 2] , rechtbank)heeft ziekte van Crohn (…), meneer
( [eiser 1] , rechtbank)heeft hartklachten (…) Reden geen contact is schaamte en de velen onderzoeken die beide (hebben) moeten doorlopen. Negatieve rol in dit verhaal speelt de ex van meneer die LB
(loonbeslag, rechtbank)heeft gelegd omdat er achterstallige alimentatie is. Ook is er nog AS
(achterstand, rechtbank)bij de zorgverzekering (...). Mevrouw heeft een eigen zaak en is mobiele kapster. Deze zaak gaat ze opdoeken omdat de lasten de inkomsten overtreffen. (…)’
2.12.
Op 30 augustus 2013 geven [eisers] aan Stichting WEW, die inmiddels door Obvion op de hoogte is gesteld van de betalingsproblemen, te kennen dat zij akkoord gaan met de verkoop van de woning, omdat zij de maandlasten niet meer kunnen voldoen. Stichting WEW geeft vervolgens opdracht aan een makelaar van het Nationaal Makelaar Collectief (hierna: Namaco) om de woning te taxeren. Op 6 september 2013 heeft Namaco aan Stichting WEW bericht dat de woning in slechte staat verkeert (zo is er sprake van lekkage en moet onder meer het dak vervangen worden) en dat de geschatte renovatiekosten ongeveer € 50.000,- bedragen. Mede op basis de benodigde investering stelt Namaco een vraagprijs van € 119,000,- voor met een verwachte opbrengst vanaf € 100.000,- tot € 110.000, alles vermeerderd met kosten koper.
2.13.
Op 18 september 2013 wordt via Namaco door de Taxatheek een taxatierapport opgesteld. In het rapport wordt de marktwaarde van de woning (in onverhuurde staat) getaxeerd op € 120.000,- de executiewaarde op € 95.000.-. In het taxatierapport staat, voor zover van belang:
‘‘
I. ONDERHOUDSTOESTAND, NIEUWBOUW, VERBOUWING EN/OF VERBETERING
(…)
2. Bestaande bouw
a. In zijn algemeenheid kan de onderhouds- en bouwkundige staat van het object aldus worden omschreven:
- binnenonderhoud: Matig
- buitenonderhoud: Slecht
- bouwkundige constructie: Voldoende
(…)
Algemene bijzonderheden
De woning wordt intensief bewoond. Het object maakt een desolate en verwaarloosde indruk. Er wordt niet geventileerd. Alle ramen, gordijnen en luxaflex zijn de gehele dag dicht. Erg donker binnen.
Buitenonderhoud:
  • schilderwerk voor en achter is slecht met name bij de dakkapellen,
  • de draaiende delen van de kozijnen zijn aan vervanging toe,
  • in de voorgevel zijn de openingen van de oude gevelkachels nog zichtbaar. Dit moet dichtgemetseld worden ivm eventuele vochtschade,
  • de schuur is geheel vervallen en dient gesloopt te worden en het asbest dak afvoeren,
  • de nokvorsten dienen aangesmeerd te worden en pannen rechtgelegd,
  • tuin fatsoeneren
Binnenonderhoud:
  • binnenschilderwerk van de hal bij de voordeur,
  • lekkage sporen op plafond (van lekkage vorige cv-ketel) gehele plafond saucen,
  • onderplinten van de keuken herstellen en achterwand van de keuken netjes afwerken (nu half afgetegeld),
  • wastafelmeubel badkamer vervangen,
  • draaiende delen kozijnen sluiten niet (zie buitenonderhoud)
  • schilderwerk binnenkozijnen,
  • slaapkamer voorzijde deels de wand afwerken met gipsplaat,
De geraamde kosten voor herstel van de bovengenoemde werkzaamheden bedraagt ± € 7.500,- excl. BTW.
(…)
De reden dat de getaxeerde waarde meer dan 10% afwijkt van de modelmatige bepalingen komt vanwege het achterstallig onderhoud en de intensieve bewoning van het object’
2.14.
De woning is op 9 oktober 2013 tegen een vraagprijs van € 119.000,- te koop aangeboden, waarna er meerdere bezichtigingen van potentiële kopers zijn geweest, die echter niet tot een verkoop hebben geleid. Op advies van Namaco heeft de Taxatheek op 18 februari 2014 een nieuw taxatierapport uitgebracht. In dit rapport wordt de marktwaarde van de woning, in afwijking van de vorige taxatie, getaxeerd op € 95.000,-. In het rapport wordt voor een groot herhaald wat in het rapport van 18 september 2013 staat over het onderhoud. Daarnaast staat in het rapport, in aanvulling op het eerdere rapport:
‘De reden dat de waarde een stuk lager is dan het eerder door ondergetekende uitgebrachte taxatierapport komt omdat nu de woning zo goed als leeg staat er nieuwe zaken m.b.t. het onderhoud aan het licht zijn gekomen die bij de vorige opname niet visueel waarneembaar waren. Tevens zijn er betere referentieobjecten gevonden die aangeven dat de eerdere waarde te rooskleurig was en in de huidige toestand niet haalbaar.
(…)
Het object maakt een desolate en zeer verwaarloosde indruk en er is een hoop schade aan de woning waarvan niet alles bij de vorige opname waarneembaar was. (…)
Buitenonderhoud:
(…)
  • de bedekking komt los van de dakkapel,
  • de achterdeur klemt, sluit niet goed
Binnenonderhoud:
(…)
  • onderkant van de wand in de hal is ernstig beschadigd tevens vocht. (bij vorige opname niet zichtbaar)
  • lekkage sporen op plafond blijken actueel te zijn (bij vorige opname was dit niet actueel volgens eigenaar)
  • vocht in woning scheidende wand (is actuele lekkage van cv-ketel)
  • onderplinten van de keuken herstellen en zij- achterwand van de keuken dient vervangen te worden (bij vorige opname niet geheel zichtbaar)
(…)
Constructief:
Er zijn twee grote lekkages. 1 t.p.v. de keuken hier staat water op de vloer. (…) Het plafond dient hier vervangen te worden.
1. t.p.v. de cv-ketel. (…) Ook hier dient het plafond te worden vervangen.
De geraamde kosten voor herstel van het direct noodzakelijk onderhoud om vervolgschade te voorkomen bedraagt minstens ± €10.000 excl. BTW. (…)’
2.15.
De woning is vervolgens met instemming van Stichting WEW en Obvion tegen een bedrag van € 93.500,- verkocht.
2.16.
Na verkoop bleef een restschuld over van € 148.426,48 van [eisers] aan Obvion. Obvion heeft hiervoor een verliesdeclaratie bij Stichting WEW ingediend.
2.17.
Bij brief van 12 september 2014 heeft Stichting WEW aan [eisers] medegedeeld dat [eisers] op grond van de kwijtscheldingsvoorwaarden niet voor kwijtschelding in aanmerking komen. Volgens Stichting WEW hebben [eisers] niet aan de criteria van goede trouw en volledige medewerking voldaan. [eisers] hebben tegen dit besluit bezwaar aangetekend.
2.18.
Bij brief van 8 oktober 2014 heeft Stichting WEW aan Obvion medegedeeld dat het verzoek tot vergoeding van het gedeclareerde verlies wordt afgewezen. Stichting WEW schrijft, voor zover van belang:
‘Conform artikel 1.13 van de van toepassing zijnde Voorwaarden en Normen 2011 dient de geldgever van elke aanvrager die aansprakelijk is voor de lening een opgave van de geregistreerde kredieten op te vragen bij de Stichting Bureau Krediet Registratie.
‘Uit het door u overgelegde dossier en uit uw aanvullend schrijven van 6 oktober 2014 blijkt dat u niet beschikt over een juiste BKR-toetsuitslag ten tijde van offreren van de heer [eiser 1] . De stichting is van mening dat een juiste BKR-toetsuitslag ten tijde van offreren nodig is in het belang van een correcte beoordeling van het dossier en derhalve wijst de stichting uw verliesdeclaratie af.
(…)
Op basis van de door u aangeleverde stukken is de stichting van oordeel dat de ex-eigenaar-bewoner niet heeft voldaan aan het gestelde in artikel A3 lid 1 onder c van de Algemene Voorwaarden voor Borgtocht. Dit betekent dat u wel gerechtigd bent tot invordering. (…)’
2.19.
Obvion heeft niet tegen dit afwijzende besluit van Stichting WEW geprotesteerd.
2.20.
Bij brief van 6 november 2014 heeft Stichting WEW geantwoord op het bezwaar van [eisers] tegen de beslissing van 12 september 2014. Stichting WEW schrijft, voor zover van belang:
‘(…) Het WEW heeft in uw geval het ontstane verlies niet aan uw geldverstrekker uitbetaald. Dit houdt in dat we geen vordering op u hebben. Door de Algemene wet bestuursrecht (Awb, artikel 1:3) wordt het oordeel van het WEW in dat geval niet als besluit gezien. Als gevolg hiervan is uw bezwaarschrift niet ontvankelijk verklaard.
(..)
Hoewel u formeel niet ontvankelijk bent, heeft WEW uw bezwaren wel beoordeeld. (…) Wij blijven echter van oordeel dat de schuld niet wordt kwijtgescholden. Dit oordeel en de onderbouwing treft u aan in de bijlage.’
In de genoemde bijlage staat, voor zover van belang:
‘(…) Het WEW heeft [de restschuld] niet van uw geldverstrekker overgenomen. De geldverstrekker mag de restschuld alleen bij u invorderen, als u niet voldoet aan de criteria voor kwijtschelding. Dit is vastgelegd in onze Gedragslijn restantvorderingen. Daarom geven we aanvullend een inhoudelijk oordeel.
Tegen dit oordeel is geen beroep mogelijk op grond van de Awb. Indien u dit inhoudelijke oordeel wilt voorleggen aan een rechterlijke instantie, kunt u zich wenden tot de burgerlijke rechter.
Beoordeling criterium te goeder trouw
(…)
Het WEW acht aannemelijk dat de heer [eiser 1] door zijn ziekte minder inkomsten had. Het WEW acht dit echter niet de hoofdoorzaak van het niet meer kunnen betalen van de lening. Er ontstonden immers halverwege 2012, voordat u minder inkomsten had vanwege uw ziekte, al achterstanden in de betalingen van de hypotheekrente. Eind 2012 volgden loonbeslagen door zowel de geldverstrekker als andere schuldeisers. Door de beslagen op het loon van de heer [eiser 1] werd de mogelijkheid tot betaling belemmerd. Het WEW acht u echter zelf verantwoordelijk en aansprakelijk voor de ontstane situatie van beslagen.
(…)
Gelet op voorgaande aspecten stelt het WEW vast dat niet aan het criterium te goeder trouw is voldaan.
Beoordeling criterium volledige medewerking
(…)
Pas in november 2012 heeft u voor het eerst contact met de geldverstrekker opgenomen. Op dat moment had de geldverstrekker echter al een deurwaarder ingeschakeld waarvoor kosten zijn gemaakt door de geldverstrekker. Het WEW stelt zich daarom op het standpunt dat u niet voldoende inspanningen heeft verricht om het verlies te beperken.
Daarnaast was ten tijde van de verkoop van uw woning sprake van een zeer intensief bewoonde woning, die een desolate en zeer verwaarloosde indruk op de taxateur maakte. (…) Dit terwijl de woning ten tijde van offreren in 2011 in goede staat van onderhoud verkeerde. In de tijd dat u de woning in eigendom had, is de staat van de woning aanzienlijk achteruit gegaan.
Gelet op voorgaande aspecten stelt het WEW vast dat niet aan het criterium volledige medewerking is voldaan.
(…)
Aangezien u niet aan de gestelde criteria voldoet, krijgt u geen kwijtschelding. (…) Uw geldverstrekker is gerechtigd het verlies bij u in te vorderen en zal u verder informeren over de terugbetaling.’

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vorderen - na wijziging van eis - dat de rechtbank, voor zover mogelijk bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
primair
Stichting WEW veroordeelt tot kwijtschelding van de restschuld;
subsidiair
Stichting WEW veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 148.191,90, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding;
meer subsidiair
voor recht verklaart dat Stichting WEW toerekenbaar te kort is geschoten jegens [eisers] door bij diens belangenbehartiging en advisering niet de vereiste zorg in acht te nemen;
uiterst subsidiair
voor recht verklaart dat Stichting WEW onrechtmatig heeft gehandeld en dat Stichting WEW aansprakelijk is voor de daarvoor door [eisers] geleden schade en deze schade aan [eisers] moet vergoeden;
in alle gevallen met veroordeling van Stichting WEW in de proceskosten.
3.2.
[eisers] baseren hun vorderingen op onrechtmatige daad (artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek, BW). [eisers] stellen dat Stichting WEW onzorgvuldig tegenover hen heeft gehandeld door ten onrechte het standpunt in te nemen dat [eisers] op grond van de kwijtscheldingsvoorwaarden niet voor kwijtschelding in aanmerking komen. Volgens [eisers] zijn zij wel te goeder trouw ten aanzien van het niet kunnen betalen van de geldlening. Aan [eisers] mag niet worden verweten dat door hun ziekte hun inkomsten zijn teruggevallen. Daarnaast hebben [eisers] voldoende medewerking verleend om tot een zo goed mogelijke terugbetaling van de lening en verkoop van de woning te komen. Mede door het loonbeslag werden [eisers] gedwongen om zo snel mogelijk mee te werken aan de verkoop van de woning. Dat het pand niet in optimale staat te koop werd aangeboden kwam mede door hun ziekte en kan hun niet worden verweten. [eisers] hebben aan beide criteria voor kwijtschelding voldaan. [eisers] hebben door het onrechtmatig handelen van Stichting WEW (de onjuiste beoordeling) schade geleden, omdat zij hierdoor geen kwijtschelding van de restschuld hebben gekregen. De door het handelen van Stichting WEW veroorzaakte schade bestaat dan ook uit het bedrag van de niet kwijtgescholden restschuld.
3.3.
Stichting WEW voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De rechtbank stelt vast dat zij als civiele rechter bevoegd is om kennis te nemen van dit geschil, omdat het eind 2014 gegeven oordeel van Stichting WEW, waartegen [eisers] opkomen, geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (vgl. de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 27 februari 2013, ECLI:RVS:2013:BZ2494).
4.2.
In essentie draait het geschil tussen partijen om de vraag of Stichting WEW terecht heeft geoordeeld dat [eisers] op grond van de kwijtscheldingsvoorwaarden niet voor kwijtschelding van hun restschuld in aanmerking komen.
4.3.
[eisers] stellen dat dit niet het geval is en dat Stichting WEW aldus onrechtmatig tegenover [eisers] heeft gehandeld. [eisers] lichten dit als volgt toe. Stichting WEW heeft zich in de borgtochtovereenkomst ertoe verbonden om onder bepaalde omstandigheden de restschuld van Obvion over te nemen en te beoordelen of de geldnemers (hier: [eisers] ) op grond van de kwijtscheldingsvoorwaarden voor kwijtschelding in aanmerking komen. Door over dit laatste een onjuist standpunt in te nemen en de belangen van [eisers] onvoldoende mee te wegen, heeft Stichting WEW een ongeschreven zorgvuldigheidsnorm geschonden, die strekt tot bescherming van [eisers] De kwijtscheldingsregeling is immers opgesteld in het belang van particuliere geldnemers, zoals [eisers] In aanvulling daarop hebben [eisers] in hun laatste akte van wijziging van eis nog gesteld dat Stichting WEW een instelling is die gelijk te stellen is aan een bank en derhalve, analoog aan de zorgplicht van de bank, als borg een extra zorgplicht heeft richting de betrokken geldnemers, voor wie de NHG een belangrijke rol heeft gespeeld bij hun beslissing om een geldlening aan te gaan.
4.4.
Stichting WEW betwist dat zij onrechtmatig heeft gehandeld. Stichting WEW voert daartoe in de eerste plaats aan dat haar (afwijzende) oordeel met betrekking tot de kwijtschelding inhoudelijk juist en zorgvuldig is, maar ook los daarvan is volgens Stichting WEW geen sprake van een onrechtmatige daad van Stichting WEW jegens [eisers] Tussen [eisers] en Stichting WEW bestaat slechts een verbintenisrechtelijke verhouding die wordt beheerst door de redelijkheid en billijkheid van artikel 6:2 BW. [eisers] beroepen zich kennelijk op een tekortschieten van Stichting WEW tegenover Obvion (die een onrechtmatige daad tegenover [eisers] zou opleveren), maar [eisers] miskennen daarmee dat Stichting WEW in haar contractuele verhouding tot Obvion niet beoordeelt of aan de kwijtscheldingsvoorwaarden is voldaan. Stichting WEW is niet als borg opgetreden, omdat Obvion bij het verstrekken van de geldlening in strijd met de Normen geen BKR-toets had uitgevoerd. Aangezien Stichting WEW de restschuld niet heeft vergoed heeft zij ook geen regresvordering op [eisers] verkregen en kan zij geen kwijtschelding verlenen; dat kan alleen Obvion doen, waarbij Obvion aan dezelfde kwijtscheldingsregeling gebonden is. Volgens Stichting WEW hebben [eisers] dan ook de verkeerde partij gedagvaard en moeten zij zich tot Obvion wenden.
4.5.
Mede in het licht van het vorenstaande, is niet alleen de inhoudelijke juistheid van het oordeel van Stichting WEW aan de orde, maar ook de onderlinge rechtsverhouding tussen [eisers] , Obvion en Stichting WEW en of de vorderingen van [eisers] toewijsbaar zijn op de gestelde juridische grondslag (onrechtmatige daad). De rechtbank zal daarom hierna eerst ingaan op de rechtsverhouding tussen partijen, alvorens over te gaan tot nadere bespreking van het geschil.
4.6.
Voorop staat dat er geen directe contractuele relatie bestaat tussen [eisers] en Stichting WEW. [eisers] hebben een overeenkomst van geldlening gesloten met Obvion, waarbij Stichting WEW geen partij is. Obvion heeft op haar beurt een (standaard)overeenkomst van borgtocht gesloten met Stichting WEW, waarbij [eisers] geen partij zijn. Met die borgtochtovereenkomst staat Stichting WEW tegenover Obvion garant voor het eventuele restbedrag (de restschuld) die [eisers] na verkoop van de woning nog uit hoofde van de geldlening aan Obvion verschuldigd zijn.
4.7.
Aan de borgtocht van Stichting WEW zijn voorwaarden verbonden, die zijn neergelegd in de Voorwaarden en Normen 2011-3, die op de borgtochtovereenkomst tussen Obvion en Stichting WEW van toepassing zijn. Een van die voorwaarden is, dat Stichting WEW mag besluiten om een restschuld niet aan Obvion te vergoeden, indien komt vast te staan dat Obvion – die gerechtigd is om bij een aanvraag voor een hypothecaire geldlening namens Stichting WEW te beslissen of de aanvrager in aanmerking komt voor een NHG - bij het uitbrengen van de offerte voor de geldlening de door Stichting WEW opgestelde normen (hier: de Normen 2011-3) niet in acht heeft genomen. Dit laatste volgt uit artikel B12 lid 3 van de Borgtochtvoorwaarden.
4.8.
Tussen partijen is niet in geschil dat Obvion in het onderhavige geval de Normen 2011-3 niet in acht heeft genomen. Vast staat immers dat Obvion, in strijd met artikel 1.13 van de Normen 2011-3, voorafgaand aan het verstrekken van een geldlening met NHG geen BKR-toets heeft uitgevoerd. Daarom heeft Stichting WEW bij besluit van 8 oktober 2014 de
verliesdeclaratie van Obvion afgewezen. Obvion is niet opgekomen tegen dit besluit, en ook [eisers] hebben in deze procedure niet bestreden dat deze beslissing van Stichting WEW, gezien artikel B12 lid 3 van de Borgtochtvoorwaarden, terecht was.
4.9.
Aldus staat vast dat Stichting WEW op juiste gronden heeft geweigerd om niet tegenover Obvion als borg op te treden. Die weigering heeft tot gevolg dat de restschuld van [eisers] niet door Stichting WEW is overgenomen en dat Obvion zodoende nog steeds een vordering tot betaling van deze restschuld op [eisers] heeft. [eisers] zijn overigens niet door deze tekortkoming van Obvion benadeeld. Tussen partijen is immers niet geschil dat Obvion in dit geval op grond van artikel B12 lid 4 van de Borgtochtvoorwaarden verplicht is om bij de invordering van de restschuld overeenkomstig de geldende gedragslijn van Stichting WEW te handelen, omdat Stichting WEW door een nalaten van Obvion niet tot betaling is overgegaan. Meer concreet betekent dit dat Obvion de restschuld niet bij [eisers] mag invorderen, indien [eisers] op grond van de kwijtscheldingsvoorwaarden voor kwijtschelding in aanmerking komen. In zoverre verkeren [eisers] dus niet in een wezenlijk andere positie, dan wanneer Stichting WEW wel borg zou hebben gestaan. In dat geval zou namelijk dezelfde beoordeling hebben plaatsgevonden, zij het dat alsdan niet Obvion, maar Stichting WEW de invorderende partij zou zijn geweest.
4.10.
Aangezien Obvion over de invordering moet beslissen, is het in beginsel ook aan Obvion om te beslissen of aan de kwijtscheldingsvoorwaarden is voldaan. Stichting WEW heeft ter comparitie echter toegelicht dat Stichting WEW ook in gevallen als deze, waarbij de restschuld vanwege het niet voldoen aan de Normen niet aan de geldverstrekker wordt vergoed, ten behoeve van de geldverstrekker toetst of aan de kwijtscheldingsvoorwaarden is voldaan. Volgens Stichting WEW dient de geldverstrekker het oordeel van Stichting WEW op dit punt te volgen, ook als de verliesdeclaratie niet is voldaan. Indien Stichting WEW van oordeel is dat de geldnemer op grond van de kwijtscheldingsvoorwaarden voor kwijtschelding in aanmerking komt, mag de geldverstrekker niet tot invordering overgaan.
4.11.
Het is dit ten behoeve van Obvion gegeven oordeel van Stichting WEW, waartegen de pijlen van [eisers] zich richten. Volgens [eisers] is dit oordeel (door hen ook wel als advies aangeduid) onjuist; volgens Stichting WEW is haar oordeel juist, ook gelet op het bestendige beleid dat Stichting WEW ter zake hanteert. De rechtbank zal nu dit inhoudelijke geschilpunt beoordelen.
4.12.
Uit de kwijtscheldingsvoorwaarden volgt dat een geldnemer in aanmerking komt voor kwijtschelding indien aan twee criteria is voldaan, die inhouden dat de geldnemer:
(i) te goeder trouw is geweest ten aanzien van het niet kunnen betalen van de lening, en
(ii) zijn volledige medewerking heeft verleend om tot een zo goed mogelijke terugbetaling van de lening en een zo hoog mogelijke opbrengst van de woning te komen.
Stichting WEW heeft bij de nadere invulling van deze beide criteria tot op heden een vaste gedragslijn gehanteerd, die zij ook publiekelijk kenbaar heeft gemaakt via onder meer de website www.nhg.nl. [eisers] bestrijden niet dat de wijze waarop Stichting WEW de criteria in deze bestendige en kenbare gedragslijn invult redelijk is, en dat deze criteria dus ook mede aan de hand van de invulling van dit vaste beleid moeten worden uitgelegd.
4.13.
Tussen partijen is dan ook niet in geschil dat het eerstgenoemde goeder trouw criterium moet worden uitgelegd in lijn met de invulling die Stichting WEW daaraan in haar bestendige en kenbare gedragslijn heeft gegeven, te weten dat de geldnemer te goeder trouw is indien (1) de geldnemer de lening niet meer (volledig) kan betalen als gevolg van
relatiebeëindiging, niet-verwijtbare werkloosheid en/of arbeidsongeschiktheid en (2) een verkoop van de woning hierdoor onvermijdelijk was.
4.14.
Volgens [eisers] is in hun situatie aan dit criterium voldaan, omdat de betalingsproblemen zijn terug te voeren op de ziekte van [eiser 1] . De rechtbank stelt echter met Stichting WEW vast dat de eerste betalingsachterstand al in juni 2012 is ontstaan terwijl [eiser 1] zich pas op 1 januari 2013 heeft ziek gemeld en het (basis)loon tijdens het eerste jaar van zijn ziekte bovendien volledig is doorbetaald. Daarnaast staat vast dat al in 2012 - dus eveneens nog voor de ziekmelding - beslagen op het loon van [eiser 1] zijn gelegd in verband met achterstallige alimentatieverplichtingen en een schuld aan de zorgverzekeraar. Naar het oordeel van de rechtbank heeft Stichting WEW in het licht van deze vaststaande feiten in beginsel terecht tot het oordeel mogen komen dat niet de ziekte van [eiser 1] , maar de loonbeslagen de oorzaak zijn van de betalingsachterstanden. Eveneens heeft Stichting WEW terecht geoordeeld dat de gevolgen van die loonbeslagen in dit verband voor rekening en risico van [eisers] komen en niet op Stichting WEW kunnen worden afgewenteld.
4.15.
Het is dan aan [eisers] om voldoende gemotiveerd te stellen dat deze conclusie van Stichting WEW onjuist is en dat de ziekte van [eiser 1] de reden is van hun betalingsonmacht, maar dat hebben zij niet gedaan. [eisers] zijn in dit geding verder niet concreet ingegaan op de vaststaande, en aan hen tegengeworpen, feiten dat de eerste betalingsachterstand al in juni 2012 is ontstaan en dat er ook al voor de ziekmelding van [eiser 1] door derden loonbeslagen zijn gelegd. Derhalve staat vast dat Stichting WEW terecht heeft geoordeeld dat niet is voldaan aan de eis dat de betalingsonmacht van [eisers] is veroorzaakt door relatiebeëindiging, niet-verwijtbare werkloosheid en/of arbeidsongeschiktheid en dat [eisers] zodoende niet te goeder trouw zijn geweest aan het niet kunnen betalen van de geldlening.
4.16.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft Stichting WEW eveneens terecht tot het oordeel kunnen komen dat [eisers] naast het ontbreken van goeder trouw ook niet hebben voldaan het criterium van volledige medewerking. Tussen partijen is niet in geschil dat het criterium van volledige medewerking volgens de vaste en kenbare gedragslijn van Stichting WEW onder meer met zich brengt dat er geen sprake mag zijn van schade aan de woning of van achterstallig onderhoud die de verkoopwaarde daarvan negatief beïnvloedt. In dat verband is relevant dat mede op basis van de taxatierapporten uit 2011, 2013 en 2014 als onvoldoende weersproken vaststaat dat de marktwaarde van de woning ten opzichte van de datum van aankoop, in een tijdsbestek van twee en een half jaar, met meer dan 50% is gedaald, van € 220.000,- naar € 95.000,-. Ongetwijfeld zal ook de daling op de woningmarkt aan die waardedaling hebben bijgedragen, maar op basis van de genoemde taxatierapporten kan als vaststaand worden aangenomen dat de waardedaling eveneens voor een belangrijk deel is te wijten aan de slechte (onderhoud)staat van de woning. Uit de taxatierapporten van 2013 en 2014 blijkt dat de staat van het binnen- en buitenonderhoud ten opzichte van het tijdstip van aankoop is achteruitgegaan van ‘goed’ naar respectievelijk ‘matig’ en ‘slecht’. In het taxatierapport van 18 februari 2014 valt te lezen dat de woning een desolate en zeer verwaarloosde indruk maakt, dat (naast veel andere herstelpunten) onder meer de schuur en delen van de kozijnen moeten worden vervangen en dat er op twee plekken grote lekkages zijn opgetreden die onmiddellijk moeten worden hersteld. Uit die mate van achteruitgang en de aard en omvang van het achterstallig onderhoud volgt dat [eisers] niet hebben voldaan aan hun inspanningsverplichting om de woning voldoende te onderhouden en geen schade te laten ontstaan die de verkoopwaarde verlaagt. De rechtbank volgt [eisers] niet in hun stelling dat het achterstallig onderhoud is te wijten aan hun ziekte en daarom niet aan hen mag worden tegengeworpen. Zonder nadere motivering, die ontbreekt, valt niet in te zien dat [eisers] door hun ziekte niets aan onderhoud aan hun woning hadden kunnen (laten) verrichten, te minder nu vaststaat dat zij zich pas in 2013 hebben ziekgemeld en [eiser 1] bovendien in 2013 zijn (basis)loon volledig doorbetaald heeft gekregen. Ook hier geldt dat [eisers] zich niet erop kunnen beroepen dat zij door de loonbeslagen onvoldoende financiële middelen hadden om onderhoud te laten uitvoeren, omdat dat een omstandigheid is die in dit verband voor hun rekening en risico komt.
4.17.
Aangezien op grond van het bovenstaande al vaststaat dat [eisers] niet aan het criterium van volledige medewerking hebben voldaan, hoeft verder niet besproken te worden of [eisers] eveneens onvoldoende hebben meegewerkt door gedurende lange tijd niet op oproepen en aanmaningen van Obvion en Stichting WEW te reageren.
4.18.
De slotsom luidt dan ook dat Stichting WEW zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [eisers] op grond van de kwijtscheldingsvoorwaarden niet voor kwijtschelding van de restschuld in aanmerking komen. Nu de vorderingen van [eisers] al daarom moeten worden afgewezen, kan in het midden blijven of de door [eisers] op grond van onrechtmatige daad gevorderde verklaring voor recht en schadevergoeding van Stichting WEW vatbaar zijn voor toewijzing.
4.19.
Als de in het ongelijk gestelde partij worden [eisers] veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van Stichting WEW, die worden begroot op € 3.903,- aan griffierecht en € 3.552,50 aan salaris advocaat (2,5 punt x liquidatietarief € 1.421,-), in totaal: € 7.455,50. De proceskosten zullen worden vermeerderd met de wettelijke rente, indien zij niet uiterlijk binnen de hierna in het dictum te noemen termijn zijn betaald.
4.20.
Voor veroordeling in de gevorderde nakosten bestaat geen grond, nu de kostenveroordeling ook voor deze nakosten een executoriale titel oplevert (vgl. HR 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1116).

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eisers] - hoofdelijk - in de proceskosten, aan de zijde van Stichting WEW begroot op € 7.455,50, met bepaling, dat de proceskosten zullen worden vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis, indien deze niet uiterlijk binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis zijn betaald;
5.3.
verklaart de bovenstaande kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. Ritsema van Eck-van Drempt en in het openbaar uitgesproken op 26 juli 2017.