ECLI:NL:RBDHA:2017:8932

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 augustus 2017
Publicatiedatum
8 augustus 2017
Zaaknummer
AWB - 17 _ 10490
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om herziening van een eerdere uitspraak in vreemdelingenrechtelijke zaak

Op 8 augustus 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een verzoek om herziening van een eerdere uitspraak van 23 januari 2002. Verzoeker, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. G.E.M. Later, heeft op 5 mei 2017 verzocht om herziening, waarbij hij nieuwe documenten heeft overgelegd die hij eerder niet had. Deze documenten omvatten verklaringen van de ambassade, een geboorteakte, en een 'Certificate of clearance' van de nationale politie van Liberia. De rechtbank heeft de openbare behandeling van het verzoek op 19 juli 2017 gehouden, waarbij ook mr. J.J. Balfoort namens de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie aanwezig was.

De rechtbank overweegt dat de nieuwe stukken, indien eerder bekend, mogelijk tot een andere uitspraak hadden geleid. Verzoeker heeft echter zijn herzieningsverzoek meer dan vier jaar na ontvangst van het 'Certificate of clearance' ingediend, wat de rechtbank als onredelijk laat beschouwt. De rechtbank verwijst naar jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die stelt dat een verzoek om herziening in de regel binnen een jaar na bekendheid met nieuwe feiten moet worden ingediend. De rechtbank concludeert dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat het verzoek niet eerder kon worden ingediend.

Daarom verklaart de rechtbank het verzoek om herziening niet-ontvankelijk. De rechtbank ziet geen aanleiding om de proceskosten te vergoeden. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken op 8 augustus 2017, en tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.

Uitspraak

Rechtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/10490

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 augustus 2017 in de zaak

[verzoeker] , verzoeker, V-nummer [vreemdelingennummer]

(gemachtigde: mr. G.E.M. Later),

Procesverloop

Bij brief van 5 mei 2017 heeft verzoeker verzocht de uitspraak van deze rechtbank van 23 januari 2002 (AWB 00/77209) te herzien.
De openbare behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 19 juli 2017. Verzoeker heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Voor de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie is verschenen mr. J.J. Balfoort.

Overwegingen

1. Verzoeker heeft in het verzoek om herziening -kort samengevat- aangevoerd dat er onder andere op 1 oktober 2002 documenten zijn overgelegd waar hij eerder niet over beschikte, namelijk een verklaring van de ambassade over de werkzaamheden van verzoeker tijdens de burgeroorlog. Voorts zijn als bijlagen bijgevoegd een geboorteakte met foto, een verklaring van General Services Agency waarin onder meer wordt verklaard dat verzoeker nooit betrokken was bij enige misdaden en een verklaring van registratie van de Division of Domestic Trade met betrekking tot zijn registratie op 10 februari 1993, een tweede verklaring van deze afdeling van registratie op 5 maart 1994 en een brief van getuige Abraham Sesay van 21 februari 2002 met betrekking tot de situatie in Liberia. Op 4 juli 2006 heeft de Nationale Recherche verweerder laten weten dat geen opsporingsverzoek en/of strafvervolging zal worden aangevangen. Op 22 januari 2013 heeft verzoeker een 'Certificate of clearance' ontvangen waarin wordt verklaard dat de documenten van de nationale politie van Liberia geen criminele informatie over verzoeker bevatten.
Als deze stukken eerder bij de rechtbank bekend waren geweest had dat tot een andere uitspraak kunnen leiden.
Verzoeker draagt het Hepatitis B-virus bij zich en heeft een posttraumatische stress stoornis waarvoor hij niet in Liberia kan worden behandeld.
2. De rechtbank overweegt als volgt.
2.1.
Nu verzoeker herziening verzoekt van een uitspraak die op 23 januari 2002 bekend is gemaakt is ingevolge de Wet aanpassing bestuursprocesrecht van 2012 het artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zoals dit luidde vóór 1 januari 2013 van toepassing.
2.2.
Ingevolge artikel 8:88, eerste lid, Awb (oud) kan de rechtbank op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten en omstandigheden die:
a hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak;
b bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c waren zij bij de rechtbank eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat hoofdstuk 6 en de titels 8.2 en 8.3 voor zover nodig van overeenkomstige toepassing zijn.
2.3.
Bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 28 juni 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1722) is onder meer het volgende overwogen:
Hoewel het indienen van een verzoek om herziening niet aan enige wettelijke termijn is gebonden, hanteert de Afdeling bij de beoordeling van een dergelijk verzoek als uitgangspunt dat het verzoek niet onredelijk laat mag zijn ingediend. Zoals de grote kamer van de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraken van 28 januari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:308 en ECLI:NL:RVS:2015:310, wordt bij de invulling van het "onredelijk laat"-criterium in de regel uitgegaan van een termijn van één jaar. Dit betekent dat de indiening van een verzoek om herziening als onredelijk laat wordt aangemerkt indien het verzoek is ingediend meer dan een jaar na het bekend worden met de daarin gestelde nova dan wel, indien geen nova zijn gesteld, na de datum van openbaarmaking van de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht.
Een uitzondering op die regel wordt gemaakt voor die uitzonderlijke gevallen waarin het belang van de rechtszekerheid van andere belanghebbenden en bestuursorganen dermate betrokken is, dat het hanteren van een zo lange termijn niet aanvaardbaar zou zijn. Dit laatste kan zich eerder in meerpartijengeschillen dan in tweepartijengeschillen voordoen, en eerder indien bij de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht, een besluit in stand is gebleven waarbij aan een of meer belanghebbenden toestemming is verleend om bepaalde activiteiten te verrichten. In dergelijke uitzonderlijke gevallen waarin de termijn van één jaar niet wordt gehanteerd, zal een termijn gelden van drie maal zes weken.
2.4.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of het verzoek om herziening onredelijk laat is ingediend. De rechtbank zal dit beoordelen naar aanleiding van het meest recente document dat verzoeker aan zijn herzieningsverzoek ten grondslag heeft gelegd, een 'Certificate of clearance' uit 2013. Verzoeker heeft verklaard dat hij dit op 22 januari 2013 heeft ontvangen.
De rechtbank stelt vast dat het herzieningsverzoek is ingediend meer dan 4 jaar nadat hij dit document heeft ontvangen, namelijk op 5 mei 2017.
In lijn met bovengenoemde jurisprudentie van de Afdeling acht de rechtbank het verzoek dan ook onredelijk laat ingediend. De stelling van de gemachtigde dat bovengenoemde jurisprudentie niet van toepassing zou zijn op uitspraken inzake vreemdelingenrecht slaagt niet. De rechtbank verwijst in dit kader naar de uitspraak van de Afdeling van 13 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1907.
2.5.
De rechtbank overweegt voorts dat er geen bijzondere omstandigheden zijn gesteld die tot het oordeel leiden dat de indiening redelijkerwijs niet eerder kon worden gedaan. Het feit dat verzoeker de procedures die liepen met betrekking tot zijn verblijfsstatus wilde afwachten komt voor zijn risico en vormt geen bijzondere omstandigheid. Ook de omstandigheid dat verzoeker stelt medische problemen te hebben waarvoor hij niet in Liberia kan worden behandeld is geen bijzondere omstandigheid die tot een ander oordeel kan leiden.
3. Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank geen aanleiding om het herzieningsverzoek inhoudelijk te behandelen. Het verzoek om herziening is niet-ontvankelijk.
4. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de gemaakte proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzoek niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Ghrib, rechter, in aanwezigheid van drs. F.J.M. van den Berg, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 augustus 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.