ECLI:NL:RBDHA:2017:8918

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 augustus 2017
Publicatiedatum
8 augustus 2017
Zaaknummer
AWB 16/22169
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning regulier voor arbeid als zelfstandige door Turkse vreemdeling zonder geldige mvv

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 8 augustus 2017 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van een Turkse vreemdeling, die een aanvraag had ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘arbeid als zelfstandige bij [bedrijf 1] v.o.f.’. De aanvraag werd afgewezen door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, omdat verzoeker niet beschikte over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en niet in aanmerking kwam voor vrijstelling van het mvv-vereiste. Verzoeker had tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, omdat hij vreesde financieel nadeel te ondervinden als hij Nederland moest verlaten.

De voorzieningenrechter overwoog dat, ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien onverwijlde spoed dat vereist. De rechter stelde vast dat de staatssecretaris de aanvraag had afgewezen op basis van de Vreemdelingenwet 2000 en het Vreemdelingenbesluit 2000, omdat verzoeker niet had aangetoond dat zijn aanwezigheid in Nederland een wezenlijk Nederlands belang diende. De voorzieningenrechter concludeerde dat de staatssecretaris de juiste toetsingsvolgorde had gevolgd en dat het tegenwerpen van het mvv-vereiste niet in strijd was met de standstillbepaling.

Uiteindelijk wees de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat het bezwaar van verzoeker geen redelijke kans van slagen had. De rechter oordeelde dat de overgelegde stukken onvoldoende waren om aan te tonen dat verzoeker met zijn bedrijfsactiviteiten een wezenlijk Nederlands belang diende. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken op 8 augustus 2017. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

REchtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 16/22169
uitspraak van de voorzieningenrechter van 8 augustus 2017 op het verzoek om een voorlopige voorziening van

[verzoeker] , verzoeker, V-nummer [vreemdelingennummer]

(gemachtigde: mr. H. Uzumcu),
tegen

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. J.A. Wieman).

Procesverloop

Bij besluit van 2 september 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘arbeid als zelfstandige bij [bedrijf 1] v.o.f.’ afgewezen.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit een bezwaarschrift ingediend. Tevens heeft hij de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De openbare behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 16 juni 2017. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens verschenen is M. Sivridag, tolk.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Verzoeker is geboren op [geboortedatum] 1988 en in het bezit van de Turkse nationaliteit. Op 27 mei 2016 heeft hij een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘arbeid als zelfstandige bij [bedrijf 1] v.o.f.’. Verzoeker heeft in de aanvraagfase onder andere een ondernemingsplan opgesteld door Crossing Limits Business Planning overgelegd.
3. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) en artikel 3.71, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), omdat verzoeker niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en omdat hij niet in aanmerking komt voor vrijstelling van het mvv-vereiste. Verweerder stelt dat niet kan worden vastgesteld of verzoeker met zijn bedrijfsactiviteiten een wezenlijk Nederlands belang dient, nu het door hem overgelegde ondernemingsplan algemeen van aard en onvoldoende is, omissies, tekortkomingen en tegenstrijdigheden bevat en niet specifiek toeziet op verzoekers onderneming. Verweerder heeft de aanvraag van verzoeker daarom niet ter advisering voorgelegd aan de minister van Economische Zaken (EZ). Verweerder stelt zich verder op het standpunt dat het op 24 april 2014 tegen verzoeker uitgevaardigde terugkeerbesluit nog geldt, aangezien hij niet aan de daaruit voortvloeiende terugkeerverplichting heeft voldaan.
4. Verzoeker stelt dat sprake is van spoedeisend belang. Omdat het bestreden besluit geen schorsende werking heeft wordt hij gehinderd bij het volgen en voorbereiden van zijn procedure. Daarbij zal hij financieel nadeel ondervinden als hij uit Nederland moet vertrekken, omdat hij dan de heenreis en bij gegrondverklaring van zijn bezwaar ook de terugreis zal moeten betalen. Verzoeker stelt verder dat ‘het inreisverbod’ in strijd is met het Associatieverdrag omdat het staken van zijn werkzaamheden zware gevolgen zal hebben voor zijn onderneming. Verzoeker verwijst verder naar zijn bezwaargronden van 13 oktober 2016. In bezwaar heeft verzoeker ter aanvulling nadere stukken overgelegd en een brief van 30 september 2016 waarin drs. A.S. Akin van Crossing Limits Business Planning aanvoert -samengevat- dat het ondernemingsplan van april 2016 wel aan de door verweerder gestelde eisen voldoet. Volgens verzoeker is met zijn arbeid voorts wel degelijk een wezenlijk Nederlands belang gediend en is dit met de door hem overgelegde stukken wel degelijk aangetoond. Gezien de veelheid aan ingediende stukken is verweerder volgens verzoeker onvoldoende deskundig om de aanvraag zelf af te kunnen doen en dient hij deze wel voor advies naar de minister van EZ door te zenden.
5. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
5.1.
Ingevolge vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) kan, met inachtneming van de standstillbepaling, aan Turkse vreemdelingen die een aanvraag hebben ingediend voor verblijf voor het verrichten van arbeid als zelfstandige niet de mvv-eis worden tegengeworpen, zonder voorafgaand onderzoek naar de vraag of overigens aan de vereisten voor verlening van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wordt voldaan (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 6 maart 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BC6595 en van 31 januari 2013, zaaknummer 201205761/1/V1, www.raadvanstate.nl). Uit het bestreden besluit blijkt dat het mvv-vereiste niet aan verzoeker is tegengeworpen dan nadat eerst inhoudelijk is beoordeeld of hij als Turkse zelfstandige in aanmerking kwam voor toelating in Nederland. Omdat verweerder heeft geconcludeerd dat niet is voldaan aan de voorwaarde dat verzoekers aanwezigheid hier te lande een wezenlijk Nederlands economisch belang dient -en verzoeker dus niet wordt toegelaten- heeft verweerder vervolgens terecht overeenkomstig het systeem van de Vw 2000 vastgesteld dat daarmee evenmin is voldaan aan de voorwaarde om te worden vrijgesteld van het mvv-vereiste. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder in lijn met voornoemde jurisprudentie de juiste toetsingsvolgorde heeft gevolgd en dat het tegenwerpen van het mvv-vereiste dan ook niet in strijd is met de standstillbepaling.
5.2.
De voorzieningenrechter is verder van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat niet kan worden vastgesteld of verzoeker met zijn bedrijfsactiviteiten een wezenlijk Nederlands belang dient en dat verzoeker niet althans onvoldoende bewijsmiddelen ten behoeve van een adviesaanvraag bij het Ministerie van EZ heeft overgelegd. De voorzieningenrechter overweegt dat verweerder niet ten onrechte de overgelegde stukken onvoldoende heeft geacht nu het ondernemingsplan geen op het eigen product of dienst toegespitste marktanalyse bevat, verzoeker geen referenties van handelspartners, opdrachtgevers en klanten heeft overgelegd, zijn gestelde opleiding en werkervaring niet is toegelicht of met stukken is onderbouwd, de overgelegde prognoses van het financieel plan niet zijn onderbouwd met stukken, geen contacten met verzekeringsmaatschappijen zijn overgelegd en evenmin aangiften, afdracht inkomstenbelasting en premies volksverzekering van de werknemer zijn overgelegd zodat de stukken onvoldoende inzicht bieden in de financiële stromen van de onderneming. Ook is niet gebleken van een regelmatige salarisontvangst van verzoeker vanuit de onderneming en zijn geen althans geen objectieve stukken overgelegd waaruit blijkt wat verzoekers rol een toegevoegde waarde is in de onderneming. De bij bezwaar overgelegde aanvullende stukken acht de voorzieningenrechter onvoldoende om tot een andere conclusie te komen.
5.3.
Verweerder werpt verzoeker voorts niet ten onrechte tegen dat de door verzoeker overgelegde stukken onjuist dan wel onvolledig zijn, nu in het door hem overgelegde ondernemingsplan staat dat hij in de periode 2013-2015 eigenaar was van ‘ [bedrijf 2] ’, terwijl uit zijn dossier blijkt dat hij in die periode tweemaal een aanvraag heeft ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel arbeid als zelfstandige bij respectievelijk ‘ [bedrijf 3] ’ en ‘ [bedrijf 4] ’ (en niet bij ‘ [bedrijf 2] ’). Eisers standpunt dat het feit dat hij in zijn CV niet alle werkzaamheden heeft opgenomen, het CV nog niet onjuist of onvolledig maakt en dat de vermelding van relevante werkervaring aan hemzelf is, slaagt niet. Verweerder mag verzoeker aanrekenen dat hij in het ondernemingsplan dat hij heeft overgelegd ter staving van zijn huidige aanvraag, geen melding heeft gemaakt van zijn eerdere werkzaamheden als zelfstandige. Dat de eerdere aanvragen van eiser in dit verband niet relevant zijn volgt de voorzieningenrechter dan ook niet.
5.4.
Aan de brief van 30 september 2016 van drs. A.S. Akin, bedrijfskundig adviseur bij Crossing Limits Business Planning, komt naar het oordeel van de voorzieningenrechter voorts geen bewijskracht toe. Het ondernemingsplan is door Crossing Limits Business Planning opgesteld en drs. A.S. Akin kan dan ook niet worden gelijkgesteld met een onafhankelijke deskundige.
5.5.
De op 15 juni 2017 door verzoeker ingebrachte nadere stukken laat de voorzieningenrechter wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing. Deze stukken zijn één dag voor de zitting overgelegd. De voorzieningenrechter en verweerder hebben vanwege deze korte termijn geen kennis kunnen nemen van deze stukken.
5.6.
Bij deze stand van zaken is de voorzieningenrechter van oordeel dat het bezwaar thans geen redelijk kans van slagen heeft. De voorzieningenrechter zal het verzoek dan ook afwijzen. Omdat verzoeker wel aanvullende -financiële- gegevens heeft overgelegd, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 78 van de Vw 2000.
6. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
De uitspraak is gedaan door mr. J.M. Ghrib, rechter, in aanwezigheid van mr. D.D. van Loopik, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 augustus 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.