Op 3 augustus 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin betrokkene, vertegenwoordigd door gemachtigde N.G.A. Voorbach, in beroep ging tegen een beslissing van de officier van justitie. Het beroep was ingesteld naar aanleiding van een sanctie die was opgelegd wegens het niet hebben van een verzekering voor een bromfiets met kenteken [kenteken] op 26 mei 2016. Betrokkene stelde dat de bromfiets gestolen was en dat hij deze niet in zijn bezit had, waardoor hij geen verzekering kon afsluiten. Tijdens de zitting op 7 juni 2017 werd duidelijk dat de officier van justitie de hoorplicht had geschonden, wat door beide partijen werd erkend. De kantonrechter besloot de zaak aan te houden om beide partijen de gelegenheid te geven schriftelijk te reageren op de argumenten die naar voren waren gebracht.
De kantonrechter oordeelde uiteindelijk dat de beslissing van de officier van justitie vernietigd moest worden, omdat betrokkene niet in de gelegenheid was gesteld om te worden gehoord, in strijd met artikel 7:16 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank concludeerde dat de sanctie, opgelegd op basis van artikel 2 van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen, niet terecht was, omdat de officier van justitie niet had mogen afzien van het horen van betrokkene. De overige gronden van beroep werden niet meer besproken, omdat de vernietiging van de beslissing al voldoende was.
De rechtbank kende betrokkene een proceskostenvergoeding toe van € 495,-, omdat de beslissing van de officier van justitie was vernietigd. De kantonrechter benadrukte dat de verplichting tot verzekering van een motorrijtuig rust op de kentekenhouder, en dat betrokkene in dit geval had moeten zorgen voor een verzekering of schorsing van het voertuig, ook al was het gestolen. De zaak werd als zeer licht gekwalificeerd, wat resulteerde in een lage proceskostenvergoeding. De uitspraak werd gedaan ter openbare zitting op 4 augustus 2017.