ECLI:NL:RBDHA:2017:8822

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 augustus 2017
Publicatiedatum
3 augustus 2017
Zaaknummer
5939514
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen beslissing officier van justitie inzake verzekering bromfiets na diefstal

Op 3 augustus 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin betrokkene, vertegenwoordigd door gemachtigde N.G.A. Voorbach, in beroep ging tegen een beslissing van de officier van justitie. Het beroep was ingesteld naar aanleiding van een sanctie die was opgelegd wegens het niet hebben van een verzekering voor een bromfiets met kenteken [kenteken] op 26 mei 2016. Betrokkene stelde dat de bromfiets gestolen was en dat hij deze niet in zijn bezit had, waardoor hij geen verzekering kon afsluiten. Tijdens de zitting op 7 juni 2017 werd duidelijk dat de officier van justitie de hoorplicht had geschonden, wat door beide partijen werd erkend. De kantonrechter besloot de zaak aan te houden om beide partijen de gelegenheid te geven schriftelijk te reageren op de argumenten die naar voren waren gebracht.

De kantonrechter oordeelde uiteindelijk dat de beslissing van de officier van justitie vernietigd moest worden, omdat betrokkene niet in de gelegenheid was gesteld om te worden gehoord, in strijd met artikel 7:16 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank concludeerde dat de sanctie, opgelegd op basis van artikel 2 van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen, niet terecht was, omdat de officier van justitie niet had mogen afzien van het horen van betrokkene. De overige gronden van beroep werden niet meer besproken, omdat de vernietiging van de beslissing al voldoende was.

De rechtbank kende betrokkene een proceskostenvergoeding toe van € 495,-, omdat de beslissing van de officier van justitie was vernietigd. De kantonrechter benadrukte dat de verplichting tot verzekering van een motorrijtuig rust op de kentekenhouder, en dat betrokkene in dit geval had moeten zorgen voor een verzekering of schorsing van het voertuig, ook al was het gestolen. De zaak werd als zeer licht gekwalificeerd, wat resulteerde in een lage proceskostenvergoeding. De uitspraak werd gedaan ter openbare zitting op 4 augustus 2017.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Zittingsplaats ’s-Gravenhage
CJIB-nummer: [CJIB-nummer]
Registratienummer kanton: 5939514 MB VERZ 17-1435
PROCES-VERBAALvan de in het openbaar gehouden zitting van 7 juni 2017, tevens houdende
BESLISSINGop het beroep
.
Door mr. C.M. Derijks, kantonrechter, bijgestaan door mr. A.J.J. Noordhoek als griffier, is overgegaan tot de mondelinge behandeling van het beroep dat is ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie met bovengenoemd CJIB-nummer.
Het beroepschrift is ingediend door:

[betrokkene]

wonende te: 2551 XL [woonplaats]
Hector Berliozstraat 8, nader ook te noemen: betrokkene.
Gemachtigde: N.G.A. Voorbach
Namens de officier van justitie is verschenen, mr. M. Fransen.
De gemachtigde van betrokkene is ter zitting verschenen.
Aan betrokkene wordt het verwijt gemaakt dat op 26 mei 2016 voor de bromfiets met het kenteken [kenteken] niet de vereiste verzekering was afgesloten en in stand gehouden, terwijl betrokkene toen de kentekenhouder van dit voertuig was.
Betrokkene heeft beroep ingesteld en daartoe aangevoerd dat de officier van justitie de hoorplicht heeft geschonden en zijn beslissing met een standaard motivering heeft afgedaan. De beslissing van de officier van justitie moet volgens betrokkene dan ook vernietigd worden. Ten aanzien van de inleidende beschikking heeft betrokkene aangevoerd dat de bromfiets gestolen en later in het bezit van de politie was, daardoor niet in het bezit van betrokkene was waardoor er geen reden was om een verzekering af te sluiten.
Ter zitting heeft de gemachtigde medegedeeld de gronden van het beroep te handhaven en er nog aan toegevoegd dat tussen gemachtigde en de officier van justitie niet in geschil is dat de hoorplicht is geschonden en dat de beslissing van de officier van justitie daarom vernietigd moet worden.
Ten aanzien van de inleidende administratieve sanctie heeft de gemachtigde nog naar voren gebracht dat de scooter gestolen was en dat deze later teruggevonden is. Omdat er echter aan de scooter geknutseld was, heeft de politie nader onderzoek willen doen. Gedurende het onderzoek was het onduidelijk of betrokkene de scooter terug zou krijgen. Op het moment dat betrokkene een brief had gekregen van de domeinen dat hij de scooter kon komen halen heeft hij het voertuig direct verzekerd. Vlak daarna heeft betrokkene de administratieve sanctie ontvangen. Betrokkene erkent dat op het moment van de controle de scooter niet verzekerd was maar doet een beroep op de bijzondere omstandigheden. Op 1 juni 2016 is betrokkene toegezegd door [K] dat hij de scooter terug zou krijgen. Dat is ook het moment dat hij hem heeft geschorst. Uiteindelijk heeft hij op 5 juli 2016 de brief van de domeinen ontvangen.
Aanvullend heeft de gemachtigde nog naar voren gebracht dat uit het door hem overgelegde proces-verbaal van beëdiging niet is gebleken dat [AB] bevoegd was. De gemachtigde verwijst daaromtrent naar de uitspraak van 6 maart 2017 met kenmerk ECLI:NL:GHARL:2017:1843.
De vertegenwoordiger van de officier van justitie heeft als reactie naar voren gebracht dat de beslissing van de officier van justitie inderdaad vernietigd moet worden. Het CVOM verzet zich in dat kader ook niet tegen een proceskostenvergoeding. Het door gemachtigde genoemde arrest kent de vertegenwoordiger van de officier van justitie niet. Zij verzoekt dan ook om de zaak aan te houden zodat zij dit arrest kan raadplegen en onderzoek kan doen naar de bevoegdheid van de verbalisant.
De kantonrechter heeft hierop besloten dat de zaak zal worden aangehouden. De vertegenwoordiger van de officier van justitie en de gemachtigde zullen beiden in de gelegenheid gesteld worden om nog schriftelijk te reageren. Proceseconomisch is het beroep verder wel inhoudelijk besproken.
De vertegenwoordiger van de officier van justitie brengt voorts naar voren dat de gemachtigde zijn stelling heeft onderbouwd met een brief die betrokkene van de domeinen ontvangen zou hebben. Bij zijn stukken zit echter niet de tweede pagina van die brief zodat niet te verifiëren is om welk voertuig het gaat in de betreffende brief.
De gemachtigde heeft desgevraagd verklaard dat hij de originele brief van de Domeinen Roerende Zaken niet bij zich heeft. De officier van justitie had echter onderzoek moeten en kunnen doen of het om het onderhavige voertuig gaat in de betreffende brief.
De kantonrechter stelt vast dat de tweede pagina van de brief zich niet in het dossier bevindt. De gemachtigde heeft aangegeven deze wel te hebben en zal in de gelegenheid gesteld worden om deze alsnog in het geding te brengen.
De vertegenwoordiger van de officier van justitie heeft tenslotte betoogd dat als al blijkt dat het voertuig op 5 juli 2016 is vrijgegeven er alsnog een plicht op betrokkene rust om tijdens de periode van beslag een voertuig te verzekeren of schorsen. De sanctie is dan ook terecht opgelegd en er is geen reden om die te matigen.
Op 28 juni 2017 heeft de gemachtigde de kantonrechter laten weten dat de tweede pagina van de brief van de Domeinen Roerende Zaken niet meer voorhanden is. Wel zou uit de afstandsverklaring blijken dat het om het onderhavige voertuig gaat.
Op 12 juli 2017 heeft de vertegenwoordiger van de officier van justitie schriftelijk op de gronden van de gemachtigde gereageerd.
Op 17 juli 2017 heeft de gemachtigde daar nog schriftelijk op gereageerd.
De kantonrechter heeft vervolgens op grond van de navolgende overwegingen een beslissing genomen, welke beslissing is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 augustus 2017.
Het beroep is tijdig ingediend en er is zekerheid gesteld voor de betaling van de sanctie dus het beroep is ontvankelijk.
De kantonrechter is van oordeel dat de officier van justitie in dit geval niet heeft mogen afzien van het horen van betrokkene omdat er, gelet op wat in het administratief beroepschrift is aangevoerd, op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk was dat de beroepsgronden niet hadden kunnen leiden tot een andersluidend besluit. De officier van justitie heeft betrokkene dan ook in strijd met artikel 7:16 van de Awb in verbinding met artikel 7, tweede lid, van de WAHV niet in de gelegenheid stellen te worden gehoord. Dit brengt met zich mee dat het beroep gegrond is en dat de bestreden beslissing moet worden vernietigd. De overige tegen die beslissing gerichte gronden behoeven geen bespreking meer.
De sanctie is opgelegd wegens het handelen in strijd met artikel 2 van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen. In het eerste lid van dit artikel is bepaald:
“De bezitter van een motorrijtuig en degene aan wie het kenteken voor een motorrijtuig is opgegeven, zijn verplicht voor het motorrijtuig een verzekering te sluiten en in stand te houden welke aan de bij en krachtens deze wet gestelde bepalingen voldoet, indien dat motorrijtuig op een weg wordt geplaatst of daarmee op een weg wordt gereden, indien buiten een weg met dat motorrijtuig op een terrein aan het verkeer wordt deelgenomen of indien voor dat motorrijtuig een kentekenbewijs is afgegeven.”
In lid 3 van dit artikel is vervolgens bepaald :
“De verplichting tot verzekering met betrekking tot een motorrijtuig waarvoor een kentekenbewijs is afgegeven, wordt opgeheven, indien het motorrijtuig buiten gebruik wordt gesteld en gehouden door plaatsing daarvan buiten een weg, gevolgd door een door de verzekeraar overeenkomstig artikel 13 aan de Dienst Wegverkeer, bedoeld in artikel 4a van de Wegenverkeerswet 1994, gedane kennisgeving van schorsing van de verzekering wegens buitengebruikstelling van het motorrijtuig.”
De verplichting een motorrijtuig te laten verzekeren is gekoppeld aan de tenaamstelling. Het is de verantwoordelijkheid van de kentekenhouder om ervoor te zorgen dat een motorrijtuig verzekerd dan wel geschorst is. Het niet hebben van de juiste verzekering voor het motorrijtuig komt dan ook geheel voor rekening en risico voor de kentekenhouder. Op het moment dat betrokkene tot de ontdekking kwam dat de bromfiets gestolen was evenals gedurende de periode dat de bromfiets bij de politie heeft gestaan had betrokkene de bromfiets moeten schorsen. Het beroep op de bijzondere omstandigheden houdt dan ook geen stand.
Vast staat dat het voertuig op de pleegdatum niet verzekerd was.
De gemachtigde heeft naar voren gebracht dat de verbalisant die de sanctie heeft opgelegd niet bevoegd zou zijn daartoe en heeft in dat kader verwezen naar het arrest van 6 maart 2017 met kenmerk ECLI:NL:GHARL:2017:1843.
Het boa-bestel vormt het kader waarbinnen deze professionalisering van de boa plaatsvindt. Deze Beleidsregels Buitengewoon Opsporingsambtenaar maken onderdeel uit van dit boa-bestel en treden in werking per 1 juli 2015. Op deze datum vervallen de Circulaire Buitengewoon Opsporingsambtenaar (Stcrt. 2011, 929, laatstelijk gewijzigd bij Stcrt. 2014, 36844) en de Circulaire Bekwaamheid Buitengewoon Opsporingsambtenaar (Stcrt. 2012, 26957, laatstelijk gewijzigd bij Stcrt. 2013, 35671). Deze Beleidsregels Buitengewoon Opsporingsambtenaar vormen een samenvoeging van voornoemde Circulaires, wat de hanteerbaarheid en leesbaarheid ten goede komt. Tevens is van de gelegenheid gebruikt gemaakt om de inhoud van voornoemde Circulaires waar mogelijk te actualiseren.
De Minister van Veiligheid en Justitie verleent een titel van opsporingsbevoegdheid als bedoeld in hoofdstuk 2 van het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar (hierna: BBO) indien de noodzaak voor (extra) opsporingsbevoegdheid is aangetoond en de betreffende persoon heeft voldaan aan de betrouwbaarheidseis en bekwaamheidseis. Deze toekenning geschiedt formeel tijdens de beëdiging van een persoon als boa door of namens de Minister van Veiligheid en Justitie. Een titel van opsporingsbevoegdheid kan ook afgeleid worden ex artikel 142, eerste lid, onderdeel c, van het Wetboek van Strafvordering.
Anders dan gemachtigde heeft betoogd met vermelding van voornoemd arrest is in het onderhavige wel duidelijk door wie de verbalisant is beëdigd. Op het proces-verbaal is immers te zien dat het gaat om [AB] die hoofdinspecteur van politie is, met dienstnummer 0374 van de Landelijke Eenheid. Nu er in tegenstelling tot de casus in het genoemde arrest geen reden is om te twijfelen aan de bevoegdheid van verbalisant 100010 is de sanctie conform de regels opgelegd.
Op grond van artikel 2, derde lid, van de WAHV is de hoogte van de sanctie voor elke gedraging vastgesteld in de bij de wet behorende bijlage. Deze in hoge mate tariefs-matige afdoening van gedragingen brengt mee dat de omstandigheden van het concrete geval niet licht van invloed zullen zijn op de hoogte van de opgelegde sanctie. Slechts bijzondere omstandigheden kunnen aanleiding geven om van de vastgestelde tarieven af te wijken. Van dergelijke bijzondere omstandigheden is in dit geval niet gebleken
Het voorgaande leidt ertoe dat het beroep voor het overige ongegrond zal worden verklaard. Nu de beslissing van de officier van justitie is vernietigd, is op grond van artikel 13a van de WAHV plaats voor de door betrokkene verzochte proceskostenvergoeding. De inleidende beschikking is echter in stand gebleven, zodat slechts een vergoeding zal worden toegekend voor het indienen van het beroepschrift bij de kantonrechter en het bijwonen van de zitting. Omdat gemachtigde pas ter zitting naar voren heeft gebracht dat de verbalisant niet bevoegd zou zijn en dit een nieuwe grond was die aan beide zijden een schriftelijke reactie behoefte ziet de kantonrechter stukken niet als re- en dupliek. De gemachtigde had de extra schriftelijke ronde immer kunnen voorkomen door deze grond voor de zitting kenbaar te maken. Er zal voor dit stuk dan ook geen punt worden toegekend. Dit resulteert in een toekenning van 2 punten. Het gewicht van de zaak wordt gewaardeerd op zeer licht. Dit resulteert in de wegingsfactor 0,5. Het bedrag dat zal worden toegekend komt dan uit op € 495,-.

De kantonrechter beslist als volgt:

Vernietigt de beslissing waarvan beroep.
Verklaart het beroep ongegrond.
Veroordeelt de officier van justitie tot het vergoeden van de proceskosten, ter hoogte van € 495,-, aan gemachtigde van betrokkene.
Waarvan proces-verbaal,
de griffier, de kantonrechter,
Bent u het met de beslissing op uw beroep niet eens, dan kunt u binnen 6 weken na toezending van deze beslissing hoger beroep instellen bij het
gerechtshof Arnhem- Leeuwarden, doch alleen indien:
a de bij deze beslissing opgelegde sanctie meer dan € 70,-- bedraagt of
b het beroep niet ontvankelijk is verklaard omdat de zekerheid niet (tijdig) is gesteld.
Het beroepschrift moet worden ingediend bij de rechtbank Den Haag, Team Kanton –
Den Haag en dient door degene die het beroep heeft ingesteld of door zijn gemachtigde te zijn ondertekend.