ECLI:NL:RBDHA:2017:8598

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 augustus 2017
Publicatiedatum
1 augustus 2017
Zaaknummer
NL17.5057 en NL 17.5059
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op grond van ongeloofwaardigheid van bekering tot het christendom en bedreiging door oom

Op 1 augustus 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de asielzaak van twee eisers, een man en een vrouw van Afghaanse nationaliteit, die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd hadden aangevraagd. De aanvraag werd afgewezen door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, omdat deze als kennelijk ongegrond werd beschouwd. De eisers stelden dat zij bekeerd waren tot het christendom en dat zij bij terugkeer naar Afghanistan in gevaar zouden komen vanwege hun geloof en de bedreigingen van de oom van de vrouw. De rechtbank heeft de verklaringen van de eisers over hun bekering en de bedreigingen als ongeloofwaardig beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat de eisers niet voldoende bewijs hadden geleverd voor hun beweringen en dat hun asielrelaas inconsistent was. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de aanvraag niet voldeed aan de vereisten van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank verklaarde het beroep van de eisers ongegrond en wees op het gebrek aan geloofwaardigheid in hun verklaringen, met name over hun bekering en de bedreigingen die zij zouden hebben ontvangen. De uitspraak benadrukt het belang van consistente en geloofwaardige verklaringen in asielprocedures.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Gravenhage
Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.5057 en NL17.5059

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 augustus 2017 in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

[eiseres], eiseres,
hierna ook gezamenlijk te noemen: eisers,
(gemachtigde: mr. M. Luijendijk),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. J.W. Kreumer).

ProcesverloopBij besluit van 13 juli 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 juli 2017. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Als tolk is verschenen mevrouw N. Vakili. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum 1] 1967. Eiseres stelt te zijn geboren op [geboortedatum 2] 1990. Beiden stellen de Afghaanse nationaliteit te hebben.
2. Eisers hebben op 29 september 2015 een eerste asielaanvraag ingediend. Deze aanvraag is op 22 augustus 2016 afgewezen. Het door hen ingestelde beroep daartegen is door de rechtbank Den Haag, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch op 13 januari 2017 ongegrond verklaard. Het hoger beroep is door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) op 20 februari 2017 kennelijk ongegrond verklaard.
3. Eisers hebben op 16 februari 2017 opnieuw een asielaanvraag ingediend. Zij hebben aan deze aanvraag – zakelijk weergegeven – het volgende ten grondslag gelegd. Eisers stellen dat zij zijn bekeerd tot het christendom. Eiseres was bezeten door een boze geest en is genezen door een wonder van Jezus in Griekenland. Daarna zijn zij bekeerd tot het christendom. Als eisers terug zouden moeten naar Afghanistan zouden zij in de problemen komen, omdat zij dan worden gezien als afvalligen. . Verder vreest eiser voor de oom van eiseres. Eiser heeft eiseres zonder toestemming van haar familie heeft meegenomen naar Turkije en is daar met haar getrouwd. Eiseres is telefonisch door haar oom bedreigd.
3. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31 juncto artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder e, f en g, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). In het asielrelaas heeft verweerder de volgende relevante elementen onderscheiden: 1. Identiteit en nationaliteit van eisers; 2. Oom van eiseres bedreigt eisers; 3. Bekering tot het christendom. De identiteit en nationaliteit van eisers worden door verweerder geloofwaardig bevonden. Verweerder acht het niet geloofwaardig dat de oom van eiseres eisers bedreigt. Ook acht verweerder het niet geloofwaardig dat eisers oprecht zijn bekeerd tot het christendom.
4. Eisers kunnen zich niet verenigen met het bestreden besluit en hebben daartoe het volgende – samengevat weergegeven – aangevoerd. Eisers hebben hun zoon Isa genoemd, dit betekent ‘gewijd aan God’ in het christendom. Deze naam wordt niet gebruikt door de moslims. Bij terugkeer naar Afghanistan zullen eisers hierdoor groot gevaar lopen. Eisers verwijzen naar een brief van de kerk [de kerk] waaruit blijkt dat eisers zich op 15 februari 2017 al bezig hielden met het christendom. Ook de nieuwe kerk van eisers in de gemeente Balk is ervan overtuigd dat eisers het christelijke geloof willen belijden en dat eisers zullen worden gedoopt. Er is onvoldoende rekening gehouden met het feit dat eisers ongeschoold en analfabeet zijn. Van eisers kan niet worden verwacht om hun gevoelens over de betekenis van het christendom en het proces van bekering te verwoorden op een manier die verweerder van asielzoekers verlangt.
5. Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 afgewezen als ongegrond in de zin van artikel 32, eerste lid, van de Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming (Procedurerichtlijn), indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
6.1
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het asielrelaas van eisers ongeloofwaardig is. Verweerder heeft hierbij het volgende van belang mogen achten.
6.2
Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 24 mei 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:CA0955) past verweerder bij de door een vreemdeling aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegde geloofsovertuiging een vaste gedragslijn toe. Deze vaste gedragslijn houdt in dat verweerder een vreemdeling vragen stelt die, voor zover toepasselijk in het concrete geval, grofweg kunnen worden onderverdeeld in vragen over de motieven voor en het proces van bekering, waaronder de betekenis en praktische uitvoering van een eventuele doop en doopplechtigheid, en over de persoonlijke betekenis van een bekering of de geloofsovertuiging voor een vreemdeling. Voorts betreft het vragen die betrekking hebben op algemene, basale kennis van de geloofsleer en de geloofspraktijk. Ten slotte verwacht verweerder dat een vreemdeling die stelt dat kerkgang onderdeel is van zijn geloofsovertuiging, daarover vragen weet te beantwoorden, bijvoorbeeld waar de kerk zich bevindt die hij bezoekt, op welk tijdstip de dienst of de mis plaatsvindt en hoe deze verloopt. Soortgelijke vragen stelt verweerder ook over andere door een vreemdeling genoemde uitingen van zijn gestelde geloofsovertuiging, zoals evangeliseringsactiviteiten. Uit deze uitspraak volgt voorts dat verweerder ervan uitgaat dat aan een bekering steeds een welbewuste en weloverwogen keuze van de vreemdeling vooraf gaat en dat hij om die reden bijzondere waarde hecht aan de beantwoording door een vreemdeling van vragen over die motieven voor en het proces van bekering. Dit geldt temeer als een vreemdeling afkomstig is uit een land waar men overwegend een andere geloofsovertuiging heeft, dan wel waar de eerdere geloofsovertuiging van een vreemdeling de enige maatschappelijk aanvaarde godsdienst of de staatsgodsdienst is en het zich bekeren tot een andere geloofsovertuiging maatschappelijk onacceptabel of strafbaar is.
6.3
Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt kunnen stellen de verklaringen die eisers hebben afgelegd over hun bekering tot het christendom niet geloofwaardig zijn. Zo hebben eisers in het eerste gehoor van 16 augustus 2016 van de eerste asielprocedure anders verklaard dat zij sjiitische moslim zijn. In het gehoor opvolgende aanvraag van 18 februari 2017 verklaren eisers in Griekenland al te zijn bekeerd tot het christendom, derhalve voor hun aankomst in Nederland. Ook hebben eisers bij de aanmelding in AC Ter Apel aangegeven moslims te zijn. Het had van eisers verwacht mogen worden dat zij hun bekering bij de eerste aanvraag hadden aangevoerd, te meer nu eisers goed op de hoogte zijn van de gevaren bij terugkeer naar Afghanistan. De verklaring van eisers dat de daadwerkelijke overtuiging van het christendom pas in Nederland kwam heeft verweerder terecht niet gevolgd, nu deze verklaring niet valt te rijmen met de eerdere verklaring van eisers waarin zij aangeven dat de wonderbaarlijke genezing van eiseres in Griekenland de reden was van hun bekering. Er is niet gebleken van een deugdelijke reden waarom eisers hun bekering tot het christendom niet eerder hebben kunnen inbrengen. De stelling van eisers dat zij uit angst hun bekering tot het christendom eerst hebben verzwegen, heeft verweerder niet afdoende mogen achten. Niet valt in te zien dat een dergelijk belangrijk aspect op geen enkel moment in de asielprocedure aan de orde is gesteld. Het feit dat eisers eerst melding van maken van hun bekering als zij zich in vreemdelingenbewaring bevinden en de voorgenomen uitzetting naar Afghanistan is aangekondigd, doet zoveel afbreuk aan de geloofwaardigheid van hun asielrelaas, dat verweerder dit element niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft mogen achten.
Daarbij komt dat eisers niet kunnen zeggen welke kerken zij zouden hebben bezocht in Nederland, hoe zij deze kerken hebben kunnen bereiken en door wie zij naar de kerk zijn gebracht. De rechtbank volgt verweerder ook in het standpunt dat eisers vaag en summier hebben verklaard over hun keuze voor het protestantisme. De stelling van eisers dat zij geen of onvoldoende informatie over het christendom hebben kunnen geven gelegen is in de reden dat zij stellen analfabeet te zijn, heeft verweerder als onvoldoende van de hand mogen wijzen.
6.4
De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder de bedreiging van de oom van eiseres niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft mogen achten. De verklaringen eiseres betreffen vermoedens en wisselende verklaringen zonder concrete onderbouwing. Daarnaast komen de verklaringen van eiseres over hetgeen haar oom zou hebben gezegd niet overeen met hetgeen eiser heeft verklaard.
6.5
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op goede gronden op het standpunt mogen stellen dat het motief van eisers om zich tot het christendom te bekeren ongeloofwaardig is. Gelet op het bovenstaande het verweerder alle relevante aspecten meegewogen in zijn afweging en is verweerder niet ten onrechte tot de conclusie gekomen dat eisers met hun verklaringen het proces dat heeft geleid tot hun bekering niet inzichtelijk hebben gemaakt en zij tevens niet aannemelijk hebben gemaakt dat er sprake is van een diepgewortelde geloofsovertuiging. Eisers komen niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000.
7. Het beroep zal ongegrond worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Soffers, rechter, in aanwezigheid van mr. L.M. Verwilligen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 augustus 2017.

Rechtsmiddel