ECLI:NL:RBDHA:2017:8498
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- G. van Zeben-de Vries
- Rechtspraak.nl
Weigering visumaanvraag kort verblijf op basis van onvoldoende sociale en economische binding met land van herkomst
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 juli 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Guinese vrouw, en de minister van Buitenlandse Zaken over de weigering van haar visumaanvraag voor kort verblijf in Nederland. Eiseres had op 20 juni 2016 een aanvraag ingediend voor een visum, maar deze werd op 24 juni 2016 door de minister afgewezen. De minister stelde dat eiseres niet voldoende had aangetoond dat zij voornemens was om Nederland te verlaten voor het verstrijken van het visum, en dat er onvoldoende sociale en economische binding met haar land van herkomst was.
Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat zij wel degelijk het voornemen had om terug te keren naar Guinee, onderbouwd met vluchtgegevens en de aanwezigheid van haar zoontje in Guinee. De rechtbank oordeelde echter dat de minister terecht had geconcludeerd dat eiseres niet voldoende bewijs had geleverd van haar sociale en economische binding met Guinee. De rechtbank wees erop dat eiseres geen betaald werk of bezittingen had en dat haar huwelijk met een in Nederland wonende referent niet voldoende was om aan te tonen dat zij een sterke binding met Guinee had.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de minister op goede gronden de visumaanvraag had geweigerd. De rechtbank vond ook dat het niet houden van een hoorzitting in bezwaar gerechtvaardigd was, omdat er geen redelijke twijfel bestond over de uitkomst van het bezwaar. De uitspraak benadrukt het belang van het aantonen van sociale en economische binding met het land van herkomst bij visumaanvragen.