ECLI:NL:RBDHA:2017:8488
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag van staatloze Palestijnse vrouw met verblijf in Saoedi-Arabië
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 juli 2017 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een staatloze Palestijnse vrouw, die samen met haar minderjarige zoon een verblijfsvergunning asiel had aangevraagd. De aanvraag was ingediend op 1 maart 2016, maar werd door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie op 29 juni 2017 afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw in Saoedi-Arabië heeft gewoond en dat haar verblijfsrecht daar was gekoppeld aan de werkvergunning van haar echtgenoot. Na het verlies van deze werkvergunning heeft zij Nederland via Jordanië en Griekenland bereikt.
De rechtbank overwoog dat de vrouw niet als vluchteling kan worden aangemerkt volgens het Vluchtelingenverdrag, omdat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij bij terugkeer naar Saoedi-Arabië een reëel risico loopt op ernstige schade. De rechtbank concludeerde dat de problemen die zij ondervond in Saoedi-Arabië niet voldoende ernstig waren om in aanmerking te komen voor asiel. Bovendien werd vastgesteld dat Saoedi-Arabië haar gebruikelijke verblijfplaats was, en dat de vrouw niet kon terugkeren naar Syrië vanwege de oorlogssituatie daar.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de staatssecretaris terecht had besloten om de asielaanvraag af te wijzen. De vrouw had de mogelijkheid om een reguliere verblijfsvergunning aan te vragen, maar dit viel buiten de huidige asielprocedure. De uitspraak werd gedaan door rechter L.B.M. Klein Tank, in aanwezigheid van griffier H.G. Egter Van Wissekerke, en is openbaar uitgesproken op 27 juli 2017.