ECLI:NL:RBDHA:2017:8416

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 juli 2017
Publicatiedatum
27 juli 2017
Zaaknummer
C/09/532280 / KG ZA 17/595
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Aanbestedingsrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaren van inschrijvers tegen gunningsbeslissing in aanbesteding voor persoonsgerichte incasso door gerechtsdeurwaarders

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, hebben eiseressen, bestaande uit verschillende besloten vennootschappen, bezwaar gemaakt tegen de gunningsbeslissing van het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) met betrekking tot een aanbesteding voor persoonsgerichte incassoactiviteiten. De rechtbank Den Haag heeft op 26 juli 2017 uitspraak gedaan in deze zaak. De eiseressen vorderden onder andere dat de gunningsbeslissingen van 25 april 2017 zouden worden ingetrokken en dat het CJIB zou worden verplicht om de gunningsbeslissingen deugdelijk te motiveren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gunningsbeslissingen niet in strijd zijn met de Aanbestedingswet 2012 en dat de motivering van de gunningsbeslissingen voldoet aan de eisen van transparantie en rechtsbescherming. De rechtbank heeft de vorderingen van eiseressen afgewezen, omdat de beoordeling van hun inschrijvingen door het CJIB in redelijkheid heeft plaatsgevonden. De rechtbank oordeelde dat de inschrijvingen van eiseressen niet hoog genoeg waren om in aanmerking te komen voor een contract op de percelen waarop zij hadden ingeschreven. De vorderingen van de interveniënten Syncasso en [interv1] werden eveneens afgewezen, omdat zij geen belang meer hadden bij hun vorderingen na de beslissing van de rechtbank.

Uitspraak

Rechtbank den haag
Team Handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/532280 / KG ZA 17/595
Vonnis in kort geding van 26 juli 2017
in de zaak van
de combinatie bestaande uit de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid
[eis1] GERECHTSDEURWAARDERS AMSTERDAM B.V.handelende onder de naam
[eis1A], gevestigd te Amsterdam, en
[eis1B] GERECHTSDEURWAARDERS B.V., gevestigd te Heerenveen,
de combinatie bestaande uit de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid
[eis2] GERECHTSDEURWAARDERS B.V., gevestigd te Apeldoorn, en
[eis2A] GERECHTSDEURWAARDERS B.V., gevestigd te Rotterdam,
de combinatie bestaande uit de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid
[eis3] GERECHTSDEURWAARDERS B.V., gevestigd te Apeldoorn, en
[eis3A] GERECHTSDEURWAARDERS B.V., gevestigd te Appingedam,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eis4] GERECHTSDEURWAARDERS B.V., gevestigd te Appingedam,
de combinatie bestaande uit de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid
[eis5] GERECHTSDEURWAARDERS B.V., gevestigd te Bergen op Zoom, en
[eis5A] GERECHTSDEURWAARDERS B.V., gevestigd te Rotterdam,
de combinatie bestaande uit de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid
[eis6] GERECHTSDEURWAARDERS B.V., gevestigd te Den Haag, en
[eis6A] GERECHTSDEURWAARDERS B.V., gevestigd te Rotterdam,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eis7] GERECHTSDEURWAARDERS B.V., gevestigd te Dordrecht,
de combinatie bestaande uit de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid
[eis8] GERECHTSDEURWAARDERS B.V., gevestigd te Driebergen, en
[eis8A] GERECHTSDEURWAARDERS B.V., gevestigd te Rotterdam,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eis9] GERECHTSDEURWAARDERS B.V.,gevestigd te Heerenveen,
de combinatie bestaande uit de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid
[eis10] GERECHTSDEURWAARDERS B.V., gevestigd te Maastricht, en
[eis10A] GERECHTSDEURWAARDERS B.V., gevestigd te Dordrecht,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eis11],gevestigd te Rotterdam,
de combinatie bestaande uit de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid
[eis12] GERECHTSDEURWAARDERS B.V., gevestigd te Tilburg, en
[eis12A] GERECHTSDEURWAARDERS B.V., gevestigd te Dordrecht,
de combinatie bestaande uit de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid
[eis13] GERECHTSDEURWAARDERS VENRAY B.V., handelende onder de naam
[eis13A], gevestigd te Venray, en
[eis13B] GERECHTSDEURWAARDERS B.V., gevestigd te Dordrecht,
eiseressen,
advocaat mr. S.C. Brackmann te Rotterdam,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE STAAT DER NEDERLANDEN,
(het Ministerie van Veiligheid en Justitie, meer in het bijzonder het Centraal Justitieel Incassobureau),
zetelende te Den Haag
gedaagde,
advocaat mr. J.H.C.A. Muller te Den Haag,
waarin zijn tussengekomen:
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[interv1] C.S.,
gevestigd te Eindhoven,
advocaat mr. A. Stellingwerff Beintema te Rijswijk,
en
de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid
2.
SYNCASSO AMSTERDAM B.V.,
statutair gevestigd te Amsterdam,
3.
SYNCASSO GERECHTSDEURWAARDERS B.V.,
statutair gevestigd te Utrecht,
4.
SYNCASSO ROTTERDAM B.V.,
statutair gevestigd te Rotterdam,
5.
SYNCASSO LEEUWARDEN B.V.,
statutair gevestigd te Leeuwarden,
advocaten mrs. P.F.C. Heemskerk en S.J. Driessen te Utrecht,
Naar eiseressen tezamen zal hierna worden verwezen als ‘[eiseressen]’ (in het vrouwelijk enkelvoud). Gedaagde en interveniënt sub 1 zullen hierna respectievelijk worden aangeduid als ‘de Staat’ en ‘[interv1]’. Naar de vier interveniënten sub 2 tot en met 5 tezamen zal hierna worden verwezen als ‘Syncasso’ (in het vrouwelijk enkelvoud).
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties;
- de akte houdende een wijziging van eis;
- de door [eiseressen] nader overgelegde producties;
- de door de Staat overgelegde conclusie van antwoord en producties;
- de door [interv1] overgelegde incidentele conclusie tot tussenkomst dan wel voeging;
- de door Syncasso overgelegde incidentele conclusie tot tussenkomst dan wel voeging;
- de op 6 juli 2017 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door [eiseressen], de Staat en [interv1] pleitnotities zijn overgelegd.
1.2. Ter zitting is vonnis bepaald op heden.
2. Het incident tot tussenkomst dan wel voeging
2.1. Syncasso en [interv1] hebben gevorderd te mogen tussenkomen in de procedure tussen [eiseressen] en de Staat dan wel zich te mogen voegen aan de zijde van de Staat. Ter zitting heeft de Staat geen bezwaren geuit tegen de tussenkomst. [eiseressen] heeft zich op het standpunt gesteld dat Syncasso alleen belang heeft bij interventie voor zover herbeoordeling kan leiden tot verlies van haar positie als een van de winnende inschrijvingen, hetgeen slechts in een aantal percelen het geval is. [interv1] heeft volgens [eiseressen] geen belang bij interventie, nu herbeoordeling haar niet zal deren, nu zij op de percelen waar zij heeft ingeschreven steeds boven Syncasso is geëindigd. Beide standpunten worden verworpen, reeds omdat [eiseressen] onder meer vordert om de Staat te gebieden de gunningsbeslissingen in te trekken. Dat raakt zowel Syncasso als [interv1]. [eiseressen] heeft voorts de gevorderde herbeoordeling niet expliciet beperkt tot haar eigen inschrijvingen. Overigens zou, indien om een bepaalde reden een herbeoordeling van de inschrijvingen van [eiseressen] zou worden gelast, dit ook aanleiding kunnen zijn om andere inschrijvingen opnieuw te beoordelen.
2.2. Syncasso en [interv1] zijn toegelaten als tussenkomende partijen, aangezien zij aannemelijk hebben gemaakt dat zij daarbij voldoende belang hebben. Voorts is niet gebleken dat de toewijzing van de gevorderde tussenkomst in de weg staat aan de vereiste spoed bij dit kort geding en de goede procesorde in het algemeen.
3. De feiten
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
3.1. Het Centraal Justitieel Incassobureau (hierna: het CJIB) – een onderdeel van het ministerie van Veiligheid en Justitie – int vorderingen van verschillende organisaties/onderdelen van de Rijksoverheid. In het kader van het uitvoeringsprogramma Compacte Rijksdienst is besloten om de gerechtsdeurwaarderstrajecten van het Centraal Administratiekantoor (CAK), het Zorginstituut Nederland (ZIN), de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) en het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) centraal bij het CJIB onder te brengen. Beoogd wordt om te gaan werken met een persoonsgerichte incasso, waarbij alle executoriale titels van voornoemde vijf bestuursorganen door het CJIB per debiteur worden aangeboden aan één gerechtsdeurwaarder.
3.2. Om te komen tot persoonsgerichte incasso heeft het CJIB inmiddels drie aanbestedingsprocedures uitgeschreven. De eerste aanbesteding is door het CJIB ingetrokken. De tweede aanbestedingsprocedure is naar aanleiding van vijf afzonderlijke kort gedingen op last van de voorzieningenrechter van deze rechtbank ingetrokken (vonnissen uitgesproken op 3 september 2015).
3.3. Op 15 juli 2016 heeft het CJIB op TenderNed de huidige Europese aanbestedingsprocedure “Gerechtsdeurwaardersdiensten Clustering Rijksincasso” aangekondigd. Deze aanbesteding (hierna: de aanbesteding) wordt uitgevoerd conform het Europese regime voor sociale en andere specifieke diensten als bedoeld in artikel 2.38 van de Aanbestedingswet 2012 (Aw).
3.4. Voor zover hier van belang vermeldt (de laatste versie van) het Beschrijvend Document van 17 januari 2017 (hierna: het BD) het volgende:

Voorwoord
(…)
De aanbesteding bestaat uit 20 Percelen. U wordt uitgenodigd om op basis van dit Beschrijvend Document een Inschrijving in te dienen voor 1 tot maximaal 5 Percelen. Per Perceel worden, afhankelijk van de grootte van dat Perceel, 2 tot 14 Opdrachtnemers gecontracteerd. Hoeveel Opdrachtnemers de Opdrachtgever per Perceel voornemens is te contracteren, is vermeld in paragraaf 1.2.5.
(…)
1.1.5
Doelstellingen van de aanbesteding
Het Programma Clustering Rijksincasso wordt gezien als één van de bouwstenen om vanuit de Rijksoverheid een antwoord te kunnen geven op de maatschappelijke ontwikkelingen en schuldenproblematiek in Nederland. Voor een (groeiende) groep Debiteuren van de Rijksoverheid met multi-problematiek dient een passende aanpak te worden gehanteerd, waarbij richting het Gerechtsdeurwaarderstraject meer wordt gekeken naar de persoonlijke omstandigheden van de Debiteur.
(…)
Met deze aanbesteding wil de Opdrachtgever een concrete bijdrage leveren aan persoonsgerichte incasso. Het per Debiteur bundelen en geclusterd aanbieden van openstaande vorderingen is daarbij slechts een middel en dienend aan de doelstellingen van de aanbesteding. Deze doelstellingen zijn afgeleid van de Rijksincassovisie en de doelstellingen van het programma CRI en als volgt geformuleerd:
Schulden niet onnodig laten oplopen bij Debiteuren die geen verhaal (meer) bieden (aanbestedingsdoel 1);
Persoonsgericht incasseren bij Debiteuren die niet direct (het hele bedrag) kunnen betalen (aanbestedingsdoel 2).
De Opdrachtgever zal meerdere Opdrachtnemers contracteren die voldoen aan alle in het Beschrijvend Document gestelde eisen én op grond van hun Inschrijving het beste in staat worden geacht bij te dragen aan het realiseren van bovengenoemde doelstellingen. De gehanteerde Gunningscriteria zijn een vertaling van de doelstellingen van de aanbesteding en gericht op een persoonsgericht en sociaal-maatschappelijk verantwoord incassoproces.
(…)
5. Gunningscriteria
Dit hoofdstuk beschrijft de Gunningscriteria en geeft aan welke informatie een Inschrijver moet opleveren en de wijze waarop de Opdrachtgever deze informatie beoordeelt.
De Inschrijvingen worden op grond van twee Gunningscriteria beoordeeld. Tussen de Gunningscriteria hanteert de Opdrachtgever een weging. De gehanteerde Gunningscriteria en de bijbehorende weging staan in onderstaande tabel:
Nr.
Omschrijving
Gewicht
§
G1
Snelle en betrouwbare herkenning van Debiteuren die geen verhaal (meer) bieden
-
Aangeboden werkwijze en onderbouwing
40%
5.2.1
G2
Persoonsgericht incasseren bij Debiteuren die niet direct (het hele bedrag) kunnen betalen
-
Aangeboden werkwijze en onderbouwing
60%
5.2.2
(…)
5.1
Wijze van beoordelen Gunningscriteria
Om per Inschrijver tot een totaalscore op grond van de Gunningscriteria te komen, worden de volgende twee stappen doorlopen:
Bepalen van de ongewogen score per Gunningscriterium;
Berekenen van de gewogen eindscores.
Deze stappen worden hieronder nader toegelicht:
1.
Bepalen van de ongewogen score per Gunningscriterium
Het doel dat de Opdrachtgever met de beoordeling wil bereiken, is dat Inschrijvers die een hoge kwaliteit bieden daarvoor worden beloond.
Beoordelingsteams
Per Gunningscriterium (in paragraaf 5.2.1 en verder zijn de Gunningscriteria nader uitgewerkt) is er een deskundig beoordelingsteam bestaande uit een voorzitter en ten minste 3 beoordelaars. In totaal zijn er twee beoordelingsteams, één voor G1 en één voor G2. Beide beoordelingsteams hebben een voorzitter die de bijeenkomsten van het beoordelingsteam voorbereidt en voorzit. De samenstelling van het beoordelingsteam verschilt voor de twee Gunningscriteria. Het beoordelingsteam kan ten behoeve van de beoordeling van delen van de ingediende informatie het advies inwinnen van (een) interne en/of externe deskundige(n).
Rapportcijfers
De leden van het beoordelingsteam beoordelen per Gunningscriterium eerst individueel de kwaliteit van de door de Inschrijver bij zijn Inschrijving ingediende informatie voor het betreffende Gunningscriterium. Afhankelijk van de kwaliteit van het aangebodene wordt door elk lid van het beoordelingsteam een rapportcijfer gegeven op een schaal van 1 tot 10:
Rapportcijfer
Omschrijving
10
Uitmuntend
9
Heel goed
8
Goed
7
Ruim voldoende
6
Voldoende
5
Onvoldoende
4
Ruim onvoldoende
3
Zwak
2
Slecht
1
Heel slecht
Tijdens een plenaire beoordelingssessie bespreekt het beoordelingsteam de per beoordelaar toegekende rapportcijfers. De individuele beoordelaars hebben daarbij de mogelijkheid om, op basis van de gevoerde discussie, hun rapportcijfers al dan niet bij te stellen. Vervolgens worden de rapportcijfers per Gunningcriterium gemiddeld, waarbij de beoordeling van elk afzonderlijk beoordelingsteamlid even zwaar weegt. Het gemiddelde rapportcijfer wordt niet afgerond (maar kan om praktische redenen wel afgerond worden weergegeven).
(…)
Inschrijvers dienen in hun Inschrijving concreet en ondubbelzinnig te beschrijven wat zij aanbieden (dus niet "we kunnen..." of "we doen mogelijk...", maar "we zullen..." of "we doen..."). Onduidelijkheden in de Inschrijving kunnen leiden tot een lagere beoordeling op de kwalitatieve Gunningscriteria.
(…)
2.
Berekenen van de eindscore en omgang met gelijke eindscores
Berekenen van de eindscore
Nadat per Perceel en per Inschrijver voor elk Gunningscriterium een gemiddeld niet-afgerond rapportcijfer is berekend, wordt voor elke Inschrijver de eindscore berekend door de gemiddelde rapportcijfers per Gunningscriterium te vermenigvuldigen met het bijbehorende gewicht en vervolgens deze scores bij elkaar op te tellen. Dit resulteert in een niet-afgerond eindrapportcijfer per Inschrijver en per Perceel. Een voorbeeldberekening van een beoordeling is opgenomen in Bijlage G.
Minimaal rapportcijfer
Inschrijvingen die een niet-afgerond eindrapportcijfer (i.e. een eindscore) behalen lager dan een ‘6’ worden terzijde gelegd (knock-out criterium).
(…)
5.2
Gunningscriteria
De Inschrijvingen worden op grond van de Gunningscriteria beoordeeld, zoals in de paragrafen 5.2.1 en 5.2.2 staat omschreven. Per Gunningscriterium wordt een relatie gelegd met de doelstellingen van de aanbesteding en wordt tevens beschreven welke informatie door Inschrijver moet worden aangeleverd en welk beoordelingskader zal worden gehanteerd.
5.2.1
G1: Snelle en betrouwbare herkenning van Debiteuren die geen verhaal (meer) bieden
Doel
Met Gunningscriterium G1 ligt de nadruk op het eerste aanbestedingsdoel (zie paragraaf 1.1.5) van de Opdrachtgever: schulden niet onnodig laten oplopen bij Debiteuren die geen verhaal (meer) bieden.
Uitvraag
In de context van het bovenstaande doel beschrijft en onderbouwt de Inschrijver hoe hij snel en betrouwbaar in staat is te herkennen dat een Debiteur geen verhaal (meer) biedt, met als resultaat dat schuldoploop door onnodige ambtshandelingen wordt voorkomen.
De Inschrijver wordt gevraagd onder vragenlijst 4.1.1 in Negometrix een uitwerking in een Word-bestand van maximaal 3 A4 (inclusief eventuele bijlagen) op te nemen met zijn aanbieding voor Gunningscriterium G1. Deze uitwerking dient in een anoniem en neutraal format aangeleverd te worden (zonder direct herleidbare informatie als een logo, bedrijfsnaam, namen van werknemers, et cetera). (…)
(…)
De Inschrijver wordt gevraagd in zijn uitwerking op de volgende onderwerpen in onderstaande volgorde in te gaan (met onderstaande nummering en paragraaftitels):
1.
Werkwijze voor een snelle en betrouwbare herkenning van Debiteuren die geen verhaal (meer) biedenEen beknopte omschrijving van dewerkwijzewaarmee u bepaalt of een nieuwe of bestaande Debiteur geen verhaal (meer) biedt. Als onderdeel van uw werkwijze wordt u gevraagd in ieder geval aan te geven:
  • Welke kenmerken of criteria voor verhaalbaarheid u hanteert (in aanvulling op de hierboven genoemde kenmerken en criteria),
  • Op welke wijze en volgens welke stappen u de verhaalbaarheid toetst,
  • Op welk moment (of op welke momenten) u deze toets uitvoert,
  • Welke informatie u hierbij gebruikt en welke informatiebronnen u hiervoor raadpleegt,
  • Hoe u ‘oneigenlijke’ niet-kunners die wél kunnen betalen identificeert en
  • In hoeverre Debiteuren de mogelijkheid wordt geboden om zelf aan te tonen dat zij geen verhaal (meer) bieden.

2.Onderbouwing van de effecten van de aangeboden werkwijzeDe onderbouwingdie u ons kunt overleggen om ons ervan te overtuigen dat de door u aangeboden werkwijze zal leiden tot een snelle en betrouwbare herkenning van Debiteuren die geen verhaal (meer) bieden, met als resultaat dat onnodige schuldoploop bij deze Debiteuren wordt voorkomen. U kunt dit bijvoorbeeld aantonen door middel van een logische onderbouwing, gebruik van relevante (regionale) kennis, voorbeelden van best practices en soortgelijke opdrachten en/of metingen en onderzoeksresultaten waaruit blijkt dat uw werkwijze het beoogde effect heeft.

(…)
5.2.2
G2: Persoonsgericht incasseren bij Debiteuren die niet direct (het hele bedrag) kunnen betalen
Doel
Met Gunningscriterium G2 ligt de nadruk op het tweede aanbestedingsdoel (zie paragraaf 1.1.5) van de Opdrachtgever: persoonsgericht incasseren bij Debiteuren die niet direct (het hele bedrag) kunnen betalen.
Deze doelstelling richt zich op de lastige doelgroep van Debiteuren die niet kwalificeren als ‘niet-kunner’ (die vallen immers onder G1), maar die ook niet beschikken over de middelen om de vorderingen van de Bestuursorganen - en mogelijk ook van andere schuldeisers - direct (helemaal) te betalen. De mate waarin een Gerechtsdeurwaarder deze doelgroep effectief weet te motiveren om te betalen en Debiteuren daar waar nodig ook weet te ondersteunen, acht de Opdrachtgever een belangrijk kwaliteitscriterium. Dit vereist een persoonsgerichte aanpak waarin de belangen van de Opdrachtgever, de Debiteur en de Gerechtsdeurwaarder zorgvuldig worden gewogen.
Uitvraag
In de context van het bovenstaande doel en de daarop gegeven toelichting wordt de Inschrijver gevraagd om onder vragenlijst 4.1.2 in Negometrix een uitwerking in een Word-bestand van maximaal 4 A4 (inclusief eventuele bijlagen) op te nemen met zijn aanbieding voor Gunningscriterium G2. Deze uitwerking dient in een anoniem en neutraal format aangeleverd te worden (zonder direct herleidbare informatie als een logo, bedrijfsnaam, namen van werknemers, et cetera). (…)
De Inschrijver wordt gevraagd in zijn uitwerking op de volgende onderwerpen in onderstaande volgorde in te gaan (met onderstaande nummering en paragraaftitels):
1.
Werkwijze voor persoonsgericht incasseren bij Debiteuren die niet direct (het hele bedrag) kunnen betalenEen beknopte omschrijving van dewerkwijzevan incasseren waarmee u voor Debiteuren die niet direct (het hele bedrag) kunnen betalen, toch een effectief incassoproces weet vorm te geven op basis van een persoonsgerichte aanpak. Als onderdeel van uw werkwijze wordt u gevraagd om in ieder geval aan te geven:
  • Welkepersoonsgerichtehandelingen u in welke volgorde verricht (bijvoorbeeld bezoek aan huis, schriftelijke communicatie op passend taalniveau, sms-diensten),
  • Welke technieken of competenties u hierbij inzet (bijvoorbeeld nudging, motiverende gespreksvoering),
  • Welke maatwerkproducten u aan Debiteuren kunt bieden (bijvoorbeeld diverse betalingsregelingen),
  • In welke gevallen c.q. voor welke doelgroep(en) deze maatwerkproducten effectief zijn en
  • Hoe u omgaat met onvoorziene omstandigheden bij de Debiteur (dit kan tot uiting komen als een Debiteur niet voldoet aan de voorwaarden van een met u overeengekomen betalingsregeling, bijvoorbeeld door één of meerdere termijnen niet te betalen omdat de Debiteur een onverwacht grote uitgave moet doen).
Daarnaast vragen wij u een beschrijving te geven van dealgemene dienstverleningdie u aan Debiteuren biedt (bijvoorbeeld budgetcoaching, betaalgemak, bereikbaarheid) voor zover deze ondersteunend is aan de persoonsgerichte handelingen, technieken en producten die u als onderdeel van uw werkwijze heeft benoemd.

2.Onderbouwing van de effecten van de aangeboden werkwijzeDe onderbouwingdie u ons kunt overleggen om ons ervan te overtuigen dat uw werkwijze, bestaande uit zowel persoonsgerichte handelingen en technieken als algemene dienstverlening, zal leiden tot een effectief incassoproces voor Debiteuren die niet direct (het hele bedrag) kunnen betalen op basis van een persoonsgerichte aanpak. U kunt dit bijvoorbeeld aantonen door middel van een logische onderbouwing, relevante certificering, opleiding en/of ervaring van personeel, voorbeelden van best practices en soortgelijke opdrachten en/of metingen en onderzoeksresultaten waaruit blijkt dat uw werkwijze het beoogde effect heeft.

(…)

(…)”
3.5.
Tegen de opzet van de aanbesteding zijn twee kort gedingen aanhangig gemaakt. In beide gedingen zijn bij vonnis van 12 januari 2017 de bezwaren van de eiseres(sen) van de hand gewezen en de ingestelde vorderingen afgewezen. Tegen deze vonnissen is geen hoger beroep ingesteld. In de zevende Nota van Inlichtingen heeft het CJIB de inschrijftermijn gesteld op 1 februari 2017.
3.6.
[eiseressen] heeft tijdig inschrijvingen ingediend voor de opdracht van de aanbesteding (hierna: de opdracht) voor diverse percelen.
3.7.
Bij brieven van 25 april 2017 heeft het CJIB het volgende bericht aan de diverse vennootschappen/combinaties, waaruit [eiseressen] bestaat, met uitzondering van eiseres sub 11 (die wel in aanmerking komt voor een contract op perceel 1):
“Vervolgens is uw inschrijving beoordeeld aan de hand van de in het Beschrijvend Document opgenomen gunningscriteria. U heeft een eindscore behaald hoger of gelijk aan een '6', echter was uw eindscore niet hoog genoeg om in aanmerking te komen voor een contract op één of meer van de percelen waarop u heeft ingeschreven. In de bijlage vindt u een overzicht van de winnaars van de percelen waarop u heeft ingeschreven met de door hen behaalde scores, alsmede een toelichting op uw eigen scores. Hierbij gelden de volgende aanvullende opmerkingen:

Het beoordelingsteam heeft alle in het beschrijvend document genoemde (sub)elementen bij de beoordeling betrokken;

De voorbeelden die bij de beoordelingsresultaten worden genoemd dienen ter illustratie van het desbetreffende punt en zijn derhalve niet limitatief;

De manier waarop de scores zijn berekend, is niet herhaald in de bijlage. Hiervoor wordt verwezen naar het beschrijvend document, waarin de wijze van berekenen in detail is beschreven.
(…)”
In de bijgevoegde toelichting op de beoordeling van de gunningsbeslissingen betreffende de percelen waarop [eiseressen] is afgewezen, staat het volgende vermeld:
“Onderstaand zijn achtereenvolgens weergegeven :
  • De eindscore van de Inschrijver;
  • Een toelichting op de score voor Gunningscriterium 1;
  • Een toelichting op de score voor Gunningscriterium 2;
  • De winnaars op de voor de Inschrijver relevante Percelen.
Eindscore van de Inschrijver
Inschrijver heeft een eindscore behaald van 7,28 (dit cijfer is afgrond op 2 decimalen).
(…)
Gunningscriterium 1
Met name de volgende factoren worden als positief beoordeeld gezien het uitgevraagde in paragraaf 5.2.1 van het beschrijvend document:

De inschrijver hanteert een digitale wijze van toetsing op de verhaalbaarheid en geeft duidelijk aan dat persoonlijk contact van belang is voor het herkennen van niet-kunners. Een goed voorbeeld hiervan is de inzet van een gespecialiseerde incassomedewerker voorafgaand aan executiehandelingen. Dit kan bijdragen aan snelle en betrouwbare herkenning van niet-kunners.

De inschrijver toetst de verhaalbaarheid op verschillende momenten tijdens de behandeling van de opdracht.

Automatische screening van debiteuren vindt plaats na het ontvangen van de opdracht. Een automatiseringssysteem koppelt dossiers aan elkaar. Dit kan bijdragen aan snelle en betrouwbare herkenning van verhaalbaarheid.

Indien de inschrijver tijdens betekening een niet-kunner herkent, kan hij er dan nog voor kiezen om niet te betekenen. Hiermee kan onnodige schuldoploop worden voorkomen.

De criteria/kenmerken voor verhaalbaarheid worden duidelijk beschreven.

De onderbouwing is relevant en wordt mede aan de hand van best practices gedaan.

De inschrijver beschikt over een veelheid van relevante en betrouwbare data en heeft ervaring met soortgelijke opdrachten, wat bij kan dragen aan snelle en betrouwbare herkenning van verhaalbaarheid.

De inschrijver geeft aan dat persoonlijk contact met de debiteur aantoonbaar maakt dat het aantal ambtshandelingen in de afgelopen drie jaar met 10% is gedaald, terwijl het aantal opdrachten van de inschrijver met 25% is gestegen. Hierbij is het incassoresultaat gelijk gebleven (70%).

Door een goede informatiepositie kan de inschrijver in l2% van de gevallen snel een niet-kunner identificeren, waardoor onnodige kosten worden voorkomen.

De inschrijver onderbouwt onderdelen van de werkwijze met persoonlijk contact, bijvoorbeeld door aan te geven dat medewerkers voortdurend worden getraind in de herkenning van debiteuren met problematische schulden.

De inschrijver onderbouwt dat de werkwijze met VISH, door een proactieve samenwerking met onder ander gemeenten, bij kan dragen aan snelle en betrouwbare herkenning.
Met name de volgende factoren worden als minder positief of niet-positief beoordeeld gezien het uitgevraagde in paragraaf 5.2.1 van het beschrijvend document:

Hoewel de werkwijze concreet genoeg is om tot een voldoende te komen, gaat de inschrijver minder duidelijk en concreet in op de werkwijze voor een snelle herkenning van debiteuren die geen verhaal (meer) bieden door bijvoorbeeld geen doorlooptijden van de te volgen stappen te noemen.

Het onderdeel de mogelijkheden voor de debiteur om aan te tonen een niet-kunner te zijn is summier uitgewerkt en is daardoor minder duidelijk en concreet.

De werkwijze is niet altijd concreet beschreven. Er staat bijvoorbeeld in de inschrijving: “stelt al het mogelijke in het werk om [...] in contact te komen” of ‘de gerechtsdeurwaarder beoordeelt op basis van de aan de deur verkregen informatie”.

De inschrijver beschrijft tweemaal een moment van persoonlijk contact met debiteur. De stelling van de inschrijver dat “persoonlijk contact van wezenlijk belang is voor het bepalen van de verhaalbaarheid”, wordt hiermee niet voldoende onderbouwd. De onderbouwing is daarmee niet consistent met de werkwijze op dit onderdeel.

De onderbouwing is niet verrijkt met onafhankelijke onderzoeken.

De onderbouwing had duidelijker gekund door een referentiekader voor de cijfermatige onderbouwing toe te voegen, in zoverre dat het duidelijker gemaakt had kunnen worden hoe de door de inschrijver genoemde cijfers die relevant zijn voor snelle en betrouwbare herkenning zich verhouden tot vergelijkbare cijfers in de regio en of dit goed of minder goed is, bijvoorbeeld het is onduidelijk of de genoemde 12% een hoog of laag percentage is.
Score: 8 (dit cijfer is niet afgerond)
Toelichting op de score voor Gunningscriterium 2
(…)
Gunningscriterium 2
Met name de volgende factoren worden als positief beoordeeld gezien het uitgevraagde in paragraaf 5.2.2 van het beschrijvend document:

De omschrijving van de werkwijze behandelt voldoende alle gevraagde onderwerpen.

De volgorde van de handelingen is voldoende concreet en duidelijk uitgewerkt.
Met name de volgende factoren worden als minder positief of niet-positief beoordeeld gezien het uitgevraagde in paragraaf 5.2.2 van het beschrijvend document:

Een aantal onderdelen van de werkwijze is beperkt beschreven en minder concreet voor de doelgroep van G2, bijvoorbeeld de persoonsgerichte handelingen op basis van debiteurprofielen.

De onderbouwing verwijst naar onderdelen van de werkwijze, maar is daarin minder specifiek en gepresenteerde cijfers uit intern onderzoek zijn ten dele lastig te duiden.

Het aangehaalde benchmarkonderzoek is niet concreet uitgewerkt.
Score: 6,8 (dit cijfer is niet afgerond)
Winnaars op de voor Inschrijver relevante Percelen
Perceel
(…)
Scores
G1
G2
Eindscore
Winaars
(…)
(…)
(…)
(…)
4. Het geschil
4.1.
[eiseressen] vordert, zakelijk weergegeven, na wijziging van eis:
Primair:
het CJIB te gebieden de gunningsbeslissingen van 25 april 2017 in te trekken en ingetrokken te houden, althans daaraan geen (verdere) uitvoering te geven;
het CJIB te gebieden om de gunningsbeslissingen deugdelijk te motiveren met inachtneming van hetgeen de wet, de jurisprudentie en dit vonnis daarover voorschrijven, alsmede het CJIB te veroordelen om een termijn te stellen van twintig kalenderdagen na dagtekening van iedere nieuwe gunningsbeslissing waarin formeel bezwaar gemaakt kan worden op de wijze als voorgeschreven in de aanbestedingsstukken;
3. het CJIB te gebieden om tot herbeoordeling over te gaan voor wat betreft gunningscriterium 1 (hierna: G1), met inachtneming van dit vonnis, door een team van deskundige beoordelaars, en op basis daarvan een nieuwe gunningsbeslissing te nemen, mits het CJIB de opdracht nog wenst te verstrekken;
Subsidiair:
het CJIB te gebieden om de gunningsbeslissingen van 25 april 2017 in te trekken en ingetrokken te houden althans daaraan geen (verdere) uitvoering te geven;
het CJIB te gebieden om tot herbeoordeling over gaan voor wat betreft gunningscriterium 2 (hierna: G2), met inachtneming van dit vonnis, door een team van deskundige beoordelaars, en op basis daarvan een nieuwe gunningsbeslissing te nemen, mits het CJIB de opdracht nog wenst te verstrekken;
dan wel een andere redelijke beslissing te nemen, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 50.000,- per dag, met een maximum van € 1.000.000,-, met veroordeling van het CJIB in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.2.
Daartoe voert [eiseressen] – samengevat – het volgende aan. De motivering door het CJIB van de gunningsbeslissingen voldoet niet aan de daaraan te stellen eisen. Deze bevat niet de relevante redenen voor die beslissingen. Onder meer de kenmerken en voordelen van de uitgekozen inschrijving ontbreken. Bovendien bevat de motivering voor wat betreft G1 inhoudelijke fouten en feitelijke onjuistheden. De motivering voor wat betreft G2 is zo summier en inhoudsloos dat [eiseressen] aan de hand hiervan niet kan toetsen of de beoordeling correct is uitgevoerd. Indien zou worden geoordeeld dat de beslissing ten aanzien van G2 wel voldoende is gemotiveerd, dan heeft subsidiair te gelden dat de motivering inhoudelijk tegenstrijdig en onjuist is.
4.3.
De Staat, Syncasso en [interv1] voeren gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
4.4.
Syncasso vordert, zakelijk weergegeven, de Staat te gebieden om, voor zover hij de opdracht nog wenst te vergeven, de opdracht overeenkomst de beslissing van 25 april 2017 te gunnen aan Syncasso en over te gaan tot het sluiten van de overeenkomsten ter zake van de opdracht, met veroordeling van [eiseressen] in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.5.
[interv1] vordert, zakelijk weergegeven, de Staat te gebieden om, voor zover hij de opdracht nog wenst te vergeven, de opdracht overeenkomstig de beslissing van 25 april 2017 te gunnen aan [interv1], met veroordeling van [eiseressen] in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.6.
Verkort weergegeven stellen Syncasso en [interv1] daartoe dat zij er belang bij hebben dat de opdracht definitief aan hen gegund wordt en derhalve bij afwijzing van de vorderingen van [eiseressen], nu die definitieve gunning daardoor in gevaar kan komen.
4.7.
Voor zover nodig zullen de standpunten van [eiseressen] en de Staat met betrekking tot de vorderingen van Syncasso en [interv1] hierna worden besproken.
5. De beoordeling van het geschil
De motivering
5.1.
[eiseressen] heeft (uitvoerig) betoogd dat en waarom artikel 2.130 Aw in dit geval
formeelvan toepassing is, maar dat betoog kan niet als juist worden aanvaard. In artikel 2.39, lid 2, Aw staat vermeld dat bij toepassing van de procedure voor B-diensten, zoals hier het geval is, uitsluitend de paragrafen 2.3.3.1 en 2.3.8.9 van hoofdstuk 2.3 van toepassing zijn. Artikel 2.130 Aw is niet in een van die paragrafen opgenomen en is dus (formeel) niet van toepassing. Vorenstaande oordeel laat echter onverlet dat het CJIB ook in dit geval (net als in de gevallen waarin artikel 2.130 Aw wel van toepassing is) gehouden is de inschrijvers te informeren over alle relevante redenen voor de gunningsbeslissing, waaronder in ieder geval dienen te worden verstaan de kenmerken en voordelen van de uitgekozen inschrijving (zoals ook is overwogen in één van de onder 3.5 bedoelde kort gedingen met kenmerk ECLI:NL:RBDHA:2017:4856). Dit is immers noodzakelijk om een doeltreffende rechtsbescherming van de betrokken inschrijvers tegen het gunningsbesluit mogelijk te maken. Dat op het CJIB voormelde verplichting rust is overigens tussen partijen in dit geding niet in geschil. Wel verschillen zij met elkaar van mening over de vraag of de door het CJIB gegeven motivering daaraan voldoet. Het CJIB beantwoordt die vraag bevestigend, maar [eiseressen] ontkennend.
5.2.
De voorzieningenrechter stelt vast dat het CJIB in (de separate toelichting op) de gunningsbeslissing de volgende elementen heeft opgenomen: (i) de scores van [eiseressen] op beide gunningscriteria, alsmede haar eindscore, (ii) een toelichting op de door [eiseressen] op beide criteria behaalde scores, waarbij zowel positieve als minder-positieve, dan wel niet-positieve aspecten zijn opgenomen, een en ander gerelateerd aan hetgeen in het BD is gevraagd en (iii) de winnaars van de betreffende percelen, alsmede hun scores op beide gunningscriteria en hun eindscores.
5.3.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter wordt daarmee voldaan aan de onder 5.1 vermelde motiveringsvereisten en rusten op het CJIB geen verdergaande verplichtingen in dat verband (zie ook: Kamerstukken II 2008-2009, 32 027, nr. 3, p. 7 en de door de Staat in zijn antwoordakte, onder 4.14, vermelde jurisprudentie). Dat klemt in de onderhavige aanbestedingsprocedure te meer, nu blijkens de aanbestedingsstukken iedere inschrijving wordt beoordeeld op zijn eigen merites en dus geen sprake is van een relatieve beoordelingswijze (zie bijv. vraag 234 in de tweede Nota van Inlichtingen). Bovendien betreft het een integrale beoordeling, zodat aan een onderlinge vergelijking van de inschrijvingen van de “winnaars” en “verliezers” op de afzonderlijke in de beoordeling aangeduide punten een beperkte waarde kan worden toegekend. Ten slotte bevat de uitwerking van de aangeboden werkwijze en onderbouwing bedrijfsvertrouwelijke informatie (hetgeen ook blijkt uit de handelwijze van [eiseressen] zelf tijdens deze procedure, die om die reden niet de volledige dagvaarding en alle producties aan alle partijen heeft overgelegd). Dit beperkt de mogelijkheid om inhoudelijke informatie te verstrekken over de bieding van de “winnaars”.
5.4.
De Staat heeft verder gemotiveerd weersproken dat slechts een samenvattende beschrijving van de relevante redenen is verstrekt. De woorden ‘met name’ in de motivering duiden er volgens de Staat op dat alleen de redenen zijn vermeld die bepalend zijn geweest voor het toekennen van de score(s). Dat komt de voorzieningenrechter aannemelijk voor en sluit ook aan bij de eis dat alle
relevanteredenen moeten worden vermeld. [interv1] heeft er in dit kader terecht op gewezen dat de enkele omstandigheid dat bij de gegeven redenen verder kan worden doorgevraagd, nog niet maakt dat er onvoldoende informatie is verstrekt.
5.5.
Verder valt niet in te zien dat en waarom de motivering betreffende G2 zodanig summier en inhoudsloos is, dat een beoordeling hiervan niet mogelijk is, zoals [eiseressen] heeft betoogd. Er zijn twee positieve en drie minder positieve punten genoemd, die bepalend zijn geweest voor de score. Dat zijn weliswaar minder punten dan bij G1, maar dat enkele feit maakt nog niet dat deze motivering niet aan de eisen voldoet. Dat deze punten inhoudsloos zijn, kan ook niet worden gevolgd. In de minder positieve punten, waarop [eiseressen] zich met name heeft gericht, wordt immers verwezen naar de specifieke aspecten waaraan in de inschrijving aandacht besteed moest worden, te weten de werkwijze – waarbij ook een voorbeeld wordt genoemd – en de onderbouwing, alsmede aan zaken die ten behoeve van de onderbouwing gebruikt konden worden, namelijk cijfers en onderzoeken. De daarbij gebruikte termen als “beperkt beschreven”, “minder concreet”, “minder specifiek” en “niet concreet uitgewerkt” sluiten voorts aan bij hetgeen in de gestelde eisen wordt benadrukt omtrent het belang dat wordt gehecht aan het geven van volledig, duidelijk en concreet inzicht in de werkwijze, aan een duidelijk onderbouwing, met een specifieke uitwerking hoe de onderdelen van de werkwijze bijdragen aan het resultaat, alsmede aan verifieerbare voorbeelden, metingen of resultaten.
5.6.
Nu uit het vorenstaande volgt dat van motiveringsgebreken geen sprake is, zal de voorzieningenrechter hierna het (wat betreft G1 primaire en wat betreft G2 subsidiaire) standpunt van [eiseressen] beoordelen dat het CJIB haar inschrijvingen onjuist heeft beoordeeld.
De beoordeling
5.7.
Vooropgesteld wordt dat enige mate van subjectiviteit inherent is aan de beoordeling van een kwalitatief gunningscriterium, zoals hier aan de orde. Weliswaar staat dat enigszins op gespannen voet met de objectieve beoordelingssystematiek van het aanbestedingsrecht en de daarop toepasselijke beginselen van transparantie en gelijke behandeling, maar het behoeft als zodanig nog niet mee te brengen dat ook daadwerkelijk sprake is van strijd met dat recht en/of die beginselen. Van belang is dat (i) het voor een potentiële inschrijver volstrekt duidelijk is wat er van hem wordt verwacht, (ii) de inschrijvingen aan de hand van een zo objectief mogelijk systeem worden beoordeeld en (iii) de gunningsbeslissing zodanig inzichtelijk wordt gemotiveerd dat het voor een afgewezen inschrijver mogelijk is om de wijze waarop de beoordeling heeft plaatsgevonden te toetsen. Voor het overige komt aan de voorzieningenrechter slechts een beperkte toetsingsvrijheid toe wanneer het aankomt op de beoordeling van een kwalitatief criterium. Aan de aangewezen beoordelingscommissie, waarvan de deskundigheid in beginsel moet worden aangenomen, moet dienaangaande de nodige vrijheid worden gegund, mede waar van een rechter niet kan worden verlangd dat deze specifieke deskundigheid bezit op het gebied van het onderwerp van de opdracht. Slechts wanneer sprake is van procedurele dan wel inhoudelijke onjuistheden en/of onduidelijkheden, die zouden kunnen meebrengen dat de gunningsbeslissing niet deugt, is plaats voor ingrijpen door de rechter. Dat klemt te meer nu een ‘volle toetsing’ er toe zou kunnen leiden, dat vertrouwelijke en/of concurrentiegevoelige informatie van de winnaar(s) van de aanbestedingsprocedure openbaar moet worden gemaakt, wat de rechtmatige commerciële belangen van die winnaar(s) kan schaden en/of afbreuk kan doen aan de eerlijke mededinging.
5.8.
Verder is van belang dat – in geval van een beoordelingssystematiek zoals hier aan de orde – van een inschrijver mag worden verwacht dat hij in eigen bewoordingen aangeeft op welke wijze hij de verlangde kwaliteit gaat leveren. Daarmee wordt hij in de gelegenheid gesteld zich te onderscheiden van de andere inschrijvers en aldus zijn meerwaarde aan te tonen. Mede gelet hierop behoeft een aanbestedende dienst dan ook niet aan te geven wat nodig is om een maximale score op een criterium te behalen. Alsdan zou iedere innovatie, creativiteit of ieder zelfstandig denkproces bij de inschrijvers worden geëcarteerd. Daaraan is inherent dat een inschrijvende partij de ruimte wordt geboden om op eigen wijze aan te geven hoe hij de gewenste kwaliteit invult. Daardoor wordt hij optimaal gestimuleerd om inventief in te schrijven en kenbaar te maken begrip en inzicht te hebben voor c.q. in die aspecten van de opdracht die volgens hem relevant zijn voor de aanbestedende dienst.
5.9.
Voorts moet als uitgangspunt worden genomen dat er in beginsel op mag worden vertrouwd dat de inschrijvingen correct en zorgvuldig worden getoetst door de aangewezen beoordelaars.
5.10.
Met inachtneming van het voorgaande zal hierna worden getoetst of de beoordeling van de inschrijvingen van [eiseressen] stand kan houden.
5.11.
Ter zake van zowel G1 als G2 diende [eiseressen] in haar inschrijving in te gaan op (i) de door haar te hanteren werkwijze en (ii) de onderbouwing van de effecten van die werkwijze. Deze onderdelen betreffen uitdrukkelijk geen subgunningscriteria en kennen geen onderlinge weging. In verband met de samenhang tussen beide aspecten vond een integrale beoordeling plaats, zij het met de volgende kanttekening. De werkwijze diende beknopt – maar wel volledig, concreet en duidelijk – te worden omschreven. Bij voldoening aan laatstgenoemde drie elementen, zal in ieder geval een rapportcijfer 6 worden toegekend. Een hogere score is slechts mogelijk in geval van een deugdelijke onderbouwing van de werkwijze, met dien verstande dat de onderbouwing beter zal worden beoordeeld naarmate specifieker is uitgewerkt hoe de verschillende onderdelen van de werkwijze bijdragen aan het beoogde resultaat.
Gunningscriterium 1
5.12.
[eiseressen] heeft voor G1 een 8 gescoord, hetgeen aangeeft dat de werkwijze en onderbouwing door het beoordelingsteam als goed is beoordeeld. In (de separate toelichting op) de gunningsbeslissing zijn ook diverse positieve factoren benoemd. Op een aantal specifieke in de toelichting genoemde onderdelen is de werkwijze echter minder duidelijk en concreet beschreven en uitgewerkt, de onderbouwing niet consistent met de werkwijze en de onderbouwing niet duidelijk genoeg, zo volgt uit de beoordeling. De gemotiveerde betwisting van de Staat in aanmerking nemende, kan [eiseressen] niet worden gevolgd in haar standpunt dat al de door het CJIB in dit kader genoemde punten inhoudelijk onjuist en/of onbegrijpelijk zijn.
5.13.
In zijn algemeenheid is hiertoe het volgende redengevend. De omstandigheden dat een inschrijver beschikt over jarenlange ervaring, een schat aan informatie en werkwijzen die zeer succesvol zijn gebleken, maken nog niet dat reeds daarom een hoge(re) score zou moeten worden behaald. Het gaat er immers om hoe een inschrijver dit in haar inschrijving beschrijft en vertaalt naar hetgeen in deze aanbesteding wordt gevraagd. Die omstandigheden, maar ook het in dit geding alsnog uitvoerig beschrijven van de gehanteerde werkwijze, kunnen dan ook niet leiden tot het oordeel dat de uitgevoerde beoordeling van de inschrijving niet correct is.
5.14.
Verder is specifiek voor deze aanbesteding, zoals ook reeds onder 5.5. is vermeld, het belang dat wordt gehecht aan het geven van volledig, duidelijk en concreet inzicht in de werkwijze, aan een duidelijke onderbouwing, met een specifieke uitwerking hoe de onderdelen van de werkwijze bijdragen aan het resultaat alsmede aan verifieerbare voorbeelden, metingen of resultaten. De bij de beoordeling gebruikte termen als “beperkt beschreven” “minder concreet”, “minder specifiek” en “niet concreet uitgewerkt” sluiten daarbij aan. Het CJIB heeft deze termen ook niet in zijn algemeenheid in de beoordeling opgenomen, maar deze telkens gekoppeld aan bepaalde onderdelen van de werkwijze en/of hierbij een voorbeeld genoemd.
5.15.
[eiseressen] heeft ter onderbouwing van haar standpunt dat de beoordeling op alle punten onjuist en/of onbegrijpelijk is, veelal hetgeen hiervoor onder 5.13 en 5.14 is overwogen over het hoofd gezien. Voor zover dat het geval is, wordt aan die stellingen voorbij gegaan. Aanvullend wordt nog het volgende opgemerkt.
5.16.
[eiseressen] heeft gewezen op een aantal volgens haar opmerkelijke aspecten. Een daarvan is dat aan al haar individuele inschrijvingen dezelfde scores zijn toegekend en dat hiervoor dezelfde motivering is gegeven. [eiseressen] heeft daarbij echter niet geconcretiseerd op welke onderdelen haar inschrijvingen van elkaar verschillen, zodanig dat zonder meer verschillende scores hadden moeten worden toegekend. De Staat heeft vervolgens onweersproken gesteld dat in alle inschrijvingen van [eiseressen] slechts een standaard mededeling is opgenomen over de regionale meerwaarde en dat het verschil enkel is gelegen in het noemen van specifieke plaatsen gelegen binnen het betreffende perceel.
5.17.
Een ander volgens [eiseressen] opmerkelijk gegeven is dat er inschrijvingen zijn waaraan elke beoordelaar een 10 heeft toegekend. Dit kan volgens haar niet waar zijn. Niet valt echter in te zien waarom een inschrijver niet een – volgens alle beoordelaars – uitmuntende inschrijving zou kunnen hebben ingediend. Overigens moet hierbij ook de gehanteerde werkwijze in aanmerking worden genomen, inhoudende dat er nog een plenaire beoordelingssessie heeft plaatsgevonden, waarin individuele beoordelaars de mogelijkheid hadden om op basis van de gevoerde discussie hun rapportcijfer al dan niet bij te stellen. Voormelde aspecten maken dan ook niet dat de beoordeling inhoudelijk onjuist zou zijn.
5.18.
De omstandigheid dat een bepaald onderdeel zowel bij de positieve als bij de negatieve punten wordt genoemd, is voorts niet onbegrijpelijk, nu dit samenhangt met het onderscheid tussen de beschrijving van de werkwijze en de onderbouwing daarvan.
5.19.
De omstandigheid dat in het Programma van Eisen uiterlijke doorlooptijden voor bepaalde handelingen zijn genoemd en dat inschrijvers zich daaraan moeten houden, laat onverlet dat onder G1 nadrukkelijk aan inschrijvers is gevraagd om aan te geven op welke wijze en volgens welke stappen de verhaalbaarheid wordt getoetst en op welk(e) moment(en) deze toets wordt uitgevoerd. Het oordeel dat het minder positief is dat er geen doorlooptijden van de te volgen stappen worden genoemd, is dan ook niet onbegrijpelijk.
5.20.
[eiseressen] kan worden gevolgd in haar stelling dat een onderbouwing met (onafhankelijke) onderzoeken niet is vereist. Dat laat echter onverlet dat een dergelijke onderbouwing – die wel als mogelijkheid wordt genoemd –, mede gelet op hetgeen overigens ter onderbouwing naar voren is gebracht en hoe de onderbouwing is uitgewerkt, door de beoordelingscommissie als gemis kan worden beschouwd, hetgeen kan worden meegenomen in de beoordeling, zoals de Staat terecht naar voren heeft gebracht. De Staat heeft voorts gemotiveerd betwist dat er geen onafhankelijke onderzoeken zijn en stelt daarbij dat deze er in ieder geval op initiatief van [eiseressen] wel hadden kunnen zijn.
5.21.
Op grond van het bovenstaande moet worden geconcludeerd dat de beoordelingscommissie de inschrijvingen van [eiseressen] voor wat betreft G1 in redelijkheid heeft kunnen waarderen met een 8.
Gunningscriterium 2
5.22.
[eiseressen] heeft voor G2 een 6,8 gescoord, hetgeen inhoudt dat de omschrijving van de werkwijze voldoende alle onderwerpen behandelt. Op een aantal onderdelen is de werkwijze echter beperkt beschreven en minder concreet voor de doelgroep van G2 en is de onderbouwing niet voldoende specifiek, onvoldoende duidelijk en niet concreet uitgewerkt, zo volgt uit de beoordeling. De gemotiveerde betwisting van de Staat in aanmerking nemende, kan [eiseressen] niet worden gevolgd in haar standpunt dat al de door het CJIB genoemde punten inhoudelijk onjuist en/of onbegrijpelijk zijn.
5.23.
Evenals onder 5.18 is overwogen geldt ook bij G2 dat de omstandigheid dat een bepaald aspect zowel bij de positieve als bij de negatieve punten wordt genoemd, niet onbegrijpelijk is, nu dit samenhangt met het onderscheid tussen de beschrijving van de werkwijze en de onderbouwing daarvan.
5.24.
Verder moge het zo zijn dat [eiseressen] in haar inschrijving diverse persoonsgerichte aspecten heeft opgenomen, waarmee zij invulling geeft aan de persoonsgerichte handelingen, technieken, maatwerkproducten en omgang met onvoorziene omstandigheden, maar dat laat onverlet dat de beschrijving van de door [eiseressen] gehanteerde aanpak op basis van debiteurenprofielen beperkt kan zijn en de uitwerking onvoldoende concreet. Mede gelet op hetgeen onder 5.14 wordt overwogen, is dit een niet onbegrijpelijk minder positief punt. Op hetgeen onder 5.14 is overwogen, stuiten ook de overige bezwaren van [eiseressen] af.
Afronding
5.25.
De slotsom is dat de vorderingen van [eiseressen] zullen worden afgewezen.
5.26.
Nu het CJIB voornemens is de opdracht ook definitief te gunnen aan [interv1] en aan Syncasso, brengt voormelde beslissing mee dat die partijen geen belang (meer) hebben bij toewijzing van hun vorderingen, zodat deze worden afgewezen. Syncasso en [interv1] zullen worden veroordeeld in de kosten van de Staat, welke kosten worden begroot op nihil, nu niet is gebleken dat de Staat als gevolg van deze vorderingen extra kosten heeft moeten maken. Ondanks de afwijzing moet [eiseressen] in haar verhouding tot [interv1] en Syncasso worden aangemerkt als de in het ongelijk gestelde partij. Het doel van die partijen was immers om intrekking van de gunningsbeslissingen en een herbeoordeling te voorkomen, welk doel is bereikt. [eiseressen] zal dan ook worden veroordeeld in de proceskosten van [interv1] en Syncasso. Voorts zal [eiseressen], als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van de Staat. Voor veroordeling in de nakosten bestaat geen grond, nu de kostenveroordeling ook voor deze nakosten een executoriale titel oplevert (vgl. HR 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1116, NJ 2011/237).
6. De beslissing
De voorzieningenrechter:
6.1.
wijst de vorderingen van [eiseressen] af;
6.2.
wijst de vorderingen van [interv1] en van Syncasso af;
6.3.
veroordeelt [interv1] en Syncasso voor wat betreft de door hun ingestelde vordering tegen de Staat in de kosten van de Staat, die worden begroot op nihil;
6.4.
veroordeelt [eiseressen] in de overige proceskosten, tot op dit vonnis aan de zijde van zowel de Staat, [interv1] als Syncasso (telkens) begroot op € 1.434,--, waarvan € 816,-- aan salaris advocaat en € 618,-- aan griffierecht;
6.5.
bepaalt dat de verschuldigde proceskosten dienen te worden voldaan binnen veertien dagen nadat dit vonnis is uitgesproken en dat – bij gebreke daarvan – daarover de wettelijke rente verschuldigd is;
6.6.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H.I.J. Hage en in het openbaar uitgesproken op 26 juli 2017.
ts