ECLI:NL:RBDHA:2017:8400

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 juli 2017
Publicatiedatum
26 juli 2017
Zaaknummer
NL17.4020
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Vietnamese eiser wegens gebrek aan gerechtvaardigde vrees voor vervolging

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 juli 2017 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Vietnamese eiser. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie was afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser, die in Vietnam geboren is en daar een zwaar leven heeft geleid, geen gerechtvaardigde vrees voor vervolging of ernstige schade heeft kunnen aantonen. De rechtbank heeft de verklaringen van de eiser over zijn verleden en de omstandigheden in Vietnam beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat er geen reëel risico was op vervolging bij terugkeer. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de asielaanvraag ongegrond was, mede omdat de eiser niet tijdig zijn asielaanvraag had ingediend na zijn aankomst in Nederland. De rechtbank heeft ook de argumenten van de eiser over de gebrekkige communicatie tijdens het gehoor en het ontbreken van een registertolk verworpen. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris de afwijzing van de asielaanvraag op een zorgvuldige manier had gemotiveerd en dat de eiser niet in zijn belangen was geschaad. De uitspraak eindigde met de verklaring dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.4020

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 juli 2017 in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer [vreemdelingennummer]

(gemachtigde: mr. M. Rasul),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigden: mr. J. Sidler en mr. W. Vrooman)

Procesverloop

Bij besluit van 27 juni 2017 (het bestreden besluit) is de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) afgewezen als kennelijk ongegrond. Daarbij heeft verweerder aan eiser geen verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend en evenmin uitstel van vertrek. Het bestreden besluit omvat ook een terugkeerbesluit (0 dagen) en een inreisverbod (2 jaar).
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juli 2017. Eiser is niet verschenen, zijn gemachtigde wel. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. J. Sidler. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en bepaald dat het onderzoek ter zitting op een latere datum zal worden hervat.
Op 20 juli 2017 heeft een nadere zitting plaatsgevonden. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. W. Vrooman. Tevens verschenen is D.T. Tran, tolk.

Overwegingen

1. Eiser stelt dat hij is geboren op [geboortedatum] 1998 en dat hij de Vietnamese nationaliteit bezit. Aan zijn asielaanvraag heeft hij -samengevat- het volgende ten grondslag gelegd. Eisers ouders zijn overleden toen hij nog klein was. Na het overlijden van zijn ouders heeft [persoon] zich over eiser ontfermd. Eiser duidt [persoon] aan als pleegbroer. Als eiser iets fout deed werd hij door [persoon] geslagen. Toen eiser twaalf was, is hij bij [persoon] weggegaan. Eiser werd opgevangen door een gezin in Saigon. Eiser kreeg van hen onderdak, eten en een beetje geld voor kleding, maar hij werd ook door hen uitgebuit en uitgescholden. Toen eiser zestien was besloot hij Vietnam te verlaten. Eiser wilde uit Vietnam weg omdat hij daar geen familie had, omdat zijn leven zwaar was en omdat hij het niet eens was met het communistische regime, dat volgens hem corrupt is en alleen voor de rijken opkomt. Eiser hoopte op een betere toekomst in het buitenland. Het gezin in Saigon zorgde ervoor dat eiser naar Rusland kon reizen. Afgesproken werd dat het geld dat eiser in Rusland zou verdienen naar het gezin in Saigon zou worden gestuurd, totdat eisers schuld bij hen zou zijn afbetaald. Het werk dat eiser in Rusland in de bouw moest verrichten was echter zo zwaar dat eiser na twee à drie maanden, zonder dat de volledige schuld was afbetaald, is gevlucht. Bij terugkeer naar Vietnam vreest eiser het regime en het gezin waarbij hij schulden heeft.
2. Verweerder heeft in de verklaringen van eiser de volgende relevante elementen onderscheiden:
  • de gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser;
  • de familie in Saigon; en
  • geslagen door pleegbroer.
3. Verweerder acht eisers gestelde nationaliteit en herkomst wel geloofwaardig, maar zijn gestelde identiteit niet. Verweerder acht voorts geloofwaardig dat eiser werkzaamheden heeft verricht voor de familie in Saigon en dat hij door zijn pleegbroer is geslagen. Volgens verweerder bestaat er echter geen reden om aan te nemen dat eiser in Viëtnam voor vervolging te vrezen heeft of dat hij daar een reëel risico loopt op ernstige schade. Omdat eiser heeft verklaard dat hij het paspoort waarmee hij heeft gereisd aan de reisagent heeft gegeven en omdat hij pas op 6 juni 2017 asiel heeft aangevraagd terwijl hij al rond medio april 2017 Nederland is ingereisd, heeft verweerder eisers aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder d en h van de Vw 2000.
4. Eiser kan zich met het bestreden besluit niet verenigen. Volgens eiser heeft verweerder het voornemen niet tijdig naar zijn gemachtigde verzonden en had zijn asielaanvraag daarom verder moeten worden behandeld in de verlengde asielprocedure. Eiser stelt voorts dat hij tijdens het gehoor heeft aangegeven dat het niet goed met hem ging. Dit is ten onrechte niet in het rapport opgenomen zodat het rapport geen juist beeld geeft van het gehoor. Verder stelt eiser dat verweerder tekort is geschoten nu tijdens het gehoor geen gebruik is gemaakt van een registertolk Vietnamees, terwijl er wel registertolken zijn. Volgens eiser heeft verweerder voorts, gelet op vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), niet kunnen volstaan met de enkele mededeling dat een beëdigde tolk niet tijdig beschikbaar was (ECLI:NL:RVS:2013:378). Eiser stelt verder dat verweerder onvoldoende heeft onderbouwd waarom de door hem opgegeven identiteit niet geloofwaardig is geacht, terwijl de relevante elementen voor het overige wel geloofwaardig zijn geacht. Verder stelt eiser dat hij wel degelijk heeft aangegeven dat hij vreest voor het gezin in Saigon omdat hij hen niet heeft terugbetaald, en dat zij hem zullen ontvoeren of mishandelen. Daarbij stelt eiser dat hij bij terugkeer naar Vietnam voor problemen vreest omdat hij zich kritisch opstelt tegenover het regime. Verweerder is volgens eiser voorts niet ingegaan op zijn standpunt dat hij vanwege zijn lange afwezigheid van spionage wordt verdacht. Eiser stelt verder dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen nu zijn gemachtigde niet in het bezit is gesteld van een afschrift van ‘de verklaringen van eiser die hij in de strafzaak zou hebben afgelegd’ en waarnaar door verweerder in het bestreden besluit is verwezen. Verweerder overweegt volgens eiser voorts ten onrechte dat hij waarschijnlijk, te kwader trouw, een identiteits- of reisdocument dat ertoe kon bijdragen dat zijn identiteit of nationaliteit werd vastgesteld, heeft vernietigd of zich daarvan heeft ontdaan nu hij in Rusland door zijn reisagent ertoe gedwongen is zijn paspoort af te staan.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1.
Eisers standpunt dat verweerder zijn asielaanvraag in de verlengde asielprocedure had moeten behandelen omdat het voornemen niet tijdig naar zijn advocaat is verzonden en dat verweerder hierdoor onzorgvuldig zou hebben gehandeld, slaagt niet. Blijkens een faxbevestiging in het dossier van eiser is het verweerder op 19 juni 2017 om 15:49 uur niet gelukt het voornemen naar de gemachtigde van eiser te faxen. Nu verweerder het voornemen op genoemde datum echter tevens in handen heeft gegeven van de Raad voor Rechtsbijstand te Aanmeldcentrum Schiphol en nu door gemachtigde van eiser op 21 juni 2017 een zienswijze gedateerd 20 juni 2017 naar verweerder is gefaxt, concludeert de rechtbank dat gemachtigde van eiser het voornemen tijdig heeft ontvangen en dat eiser in dit verband niet in zijn belangen is geschaad nu verweerder zijn zienswijze heeft meegenomen in de besluitvorming.
5.2.
Eisers standpunt dat ten onrechte niet is opgenomen dat eiser heeft verklaard dat het niet goed met hem ging tijdens het gehoor en dat daardoor het rapport geen juist beeld geeft van het gehoor, slaagt evenmin. De rechtbank overweegt in dit verband dat wel degelijk in de rapporten van het eerste en het nader gehoor is opgenomen dat eiser zich niet goed voelde. Uit het rapport van eerste gehoor blijkt immers dat eiser bij aanvang van het gehoor heeft aangegeven dat hij zich lichamelijk en geestelijk ‘niet honderd procent’ voelde maar dat hij wel bereid was om antwoord te geven op de vragen. Uit het rapport van nader gehoor blijkt voorts dat eiser bij aanvang van het gehoor heeft aangegeven dat hij hoofdpijn en maagklachten had, dat hij niet helder kon denken en dat hij zich niet echt fit voelde, maar ook dat hij desondanks zijn best zou doen om te verklaren en dat hij geen behoefte had aan pijnstillers of andere medicatie. Daarbij constateert de rechtbank dat blijkens de rapporten van het eerste en nader gehoor wel degelijk aandacht is besteed aan de door de Forensisch Medische Maatschappij Utrecht (FMMU) geconstateerde medische klachten van eiser. Dat niet van de inhoud van de gehoren zou kunnen worden uitgegaan omdat de gezondheidsklachten van eiser niet zouden zijn vermeld in het rapport van het gehoor, wordt dan ook niet gevolgd.
5.3.
Ook eisers standpunt dat verweerder tekort is geschoten nu tijdens het eerste en nader gehoor geen gebruik is gemaakt van een registertolk Vietnamees, terwijl er wel registertolken zijn, en dat verweerder niet kon volstaan met de enkele mededeling in de rapporten van gehoor dat een beëdigde tolk niet tijdig beschikbaar was, slaagt niet.
5.4.
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling, onder meer de uitspraken van 10 juli 2013, ECLI:NL:RVS:2013:378 en 19 februari 2014, ECLI:RVS:2014:600, stelt artikel 28, vierde lid, van de Wet beëdigde tolken en vertalers (Wbtv), gelezen in samenhang met het derde lid, wat betreft de motivering geen andere eis aan verweerder dan dat hij de reden voor het gebruik maken van een niet-beëdigde tolk uiterlijk in het besluit schriftelijk vastlegt en dat deze reden een van de in het derde lid vermelde redenen dient te zijn. Anders dan in het geval dat het register voor beëdigde tolken en vertalers voor de desbetreffende bron- of doeltaal dan wel bron- of doeltalen geen ingeschrevene bevat is, in het geval dat een beëdigde tolk niet tijdig beschikbaar is, het schriftelijk vastleggen van een mededeling van die strekking op zichzelf onvoldoende. Verweerder moet dan toelichten om welke reden geen beëdigde tolk beschikbaar was, zodat de rechtbank desgewenst kan nagegaan of hij zich heeft gehouden aan de in artikel 28 van de Wbtv voor die situatie geldende voorwaarde van vereiste spoed.
5.5.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in het geval van eiser deugdelijk gemotiveerd waarom wegens vereiste spoed niet van een registertolk gebruik is gemaakt. Verweerder heeft in het bestreden besluit overwogen dat uit het tolkenbestand is gebleken dat er weinig registertolken in de Vietnamese taal zijn en dat -mede vanwege de korte termijnen in de algemene asielprocedure- daarom is gekozen om gebruik te maken van een niet-registertolk. Uit de uitspraak van de Afdeling van 18 maart 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:891) volgt dat in redelijkheid niet van verweerder kan worden verlangd om bij de planning van het asielproces de beschikbaarheid van beëdigde tolken als vertrekpunt te nemen. Daarnaast acht de rechtbank van belang dat, zoals ook verweerder heeft overwogen, ook niet-beëdigde tolken moeten voldoen aan bepaalde kwaliteits- en integriteitseisen voordat zij worden opgenomen in het tolkenbestand van verweerder. Daarbij heeft eiser bij aanvang en na afloop van het eerste en het nader gehoor aangegeven dat hij de tolk goed kon verstaan en begrijpen. Dat eiser in dit verband in zijn belangen is geschaad is daarmee evenmin gebleken.
5.6.
Verweerder overweegt niet ten onrechte dat in het geval van eiser niet is gebleken van een gerechtvaardigde vrees voor vervolging of een reëel risico op ernstige schade. Dat eiser werd geslagen door [persoon] , bij wie hij tot zijn twaalfde heeft verbleven, kan gelet op het tijdsverloop en het feit dat dit geen reden is geweest voor zijn vertrek, niet tot een geslaagd beroep op vluchtelingschap of ernstige schade lijden. De vrees van eiser voor het gezin in Saigon, waar hij schulden bij heeft, is voorts louter op vermoedens gebaseerd en bovendien is niet gebleken dat eiser hiervoor geen bescherming kan inroepen bij de autoriteiten in zijn land. Naar eigen zeggen heeft eiser voorts nooit problemen ondervonden van de Vietnamese autoriteiten waardoor er geen reden is om aan te nemen dat dit bij terugkeer anders zal zijn. Eisers stelling dat hij zich (inmiddels) duidelijk kritisch opstelt tegenover het Vietnamese regime en dat hij vanwege zijn lange afwezigheid van spionage wordt verdacht, heeft verweerder vanwege het ontbreken van enige nadere onderbouwing ontoereikend mogen achten.
5.7.
Verweerder overweegt voorts niet ten onrechte dat eiser zonder gegronde reden niet zo snel mogelijk na inreis in Nederland heeft kenbaar gemaakt dat hij internationale bescherming wenst. Eiser heeft immers pas op 6 juni 2017 zijn asielaanvraag ingediend, terwijl hij al rond medio april 2017 stelt Nederland te zijn ingereisd. Eisers standpunt dat hem niet mag worden aangerekend dat hij zich niet eerder heeft gemeld omdat hij onder dwang in een huis in Friesland is vastgehouden, slaagt niet. De rechtbank stelt vast dat eiser tijdens het eerste gehoor, gevraagd naar de reden voor het niet direct na inreis aanvragen van asiel enkel heeft verklaard dat hij niet wist hoe hij asiel moest aanvragen en dat hij niet wist waar een politiebureau was waar hij zich kon melden, zonder daarbij de gestelde gebeurtenissen in Friesland te vermelden.
5.8.
Verweerder heeft voorts niet ten onrechte het ontbreken van documenten tegengeworpen. Tijdens het eerste gehoor heeft eiser verklaard dat hij zijn paspoort op het moment dat hij naar Rusland ging zelf in handen heeft gehad, dat hij het op enig moment aan de meneer heeft gegeven met wie hij het paspoort heeft opgehaald en dat het is achtergebleven bij degene die het in Rusland onder zich hield. In zijn zienswijze heeft eiser echter gesteld dat de documenten door zijn reisagent zijn afgepakt. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat niet is gebleken dat eiser onder dwang zijn paspoort zou hebben afgestaan.
5.9.
Verweerder heeft eisers asielaanvraag derhalve mogen afwijzen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder d en h, van de Vw 2000. Vanwege de afwijzing van de aanvraag van eiser als kennelijk ongegrond heeft verweerder eiser een vertrektermijn mogen onthouden en wegens het onthouden van een vertrektermijn heeft verweerder eiser een inreisverbod van twee jaar mogen opleggen. Eisers stelling dat het opleggen van een inreisverbod onrechtmatig is omdat hij kennissen heeft in Duitsland en omdat hij in Duitsland een asielaanvraag heeft ingediend, slaagt niet. Eiser heeft zijn standpunt niet onderbouwd en van eiser zijn geen vingerafdrukken in het Eurodac-systeem bekend zodat niet is gebleken dat eiser in Duitsland een asielaanvraag heeft ingediend.
6. Het beroep is derhalve ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van mr. D.D. van Loopik, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 juli 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen een week weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.