In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 juli 2017 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Iraanse vrouw die een verblijfsvergunning asiel had aangevraagd. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie had haar aanvraag afgewezen, omdat deze als kennelijk ongegrond werd beschouwd. De eiseres, geboren in 1987 in Iran, stelde dat zij lesbisch is en dat zij problemen heeft ondervonden door haar seksuele geaardheid, met name door de bedreigingen van de echtgenoot van haar vriendin. De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard, omdat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom de seksuele geaardheid van eiseres ongeloofwaardig werd geacht. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris niet had aangetoond dat eiseres niet geloofwaardig had verklaard over haar seksuele geaardheid en de problemen die zij had ondervonden. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met deze uitspraak. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 990,-.