ECLI:NL:RBDHA:2017:8214

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 juli 2017
Publicatiedatum
24 juli 2017
Zaaknummer
NL17.3436
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing herhaalde asielaanvraag en authenticiteit van documenten in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 juli 2017 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een herhaalde asielaanvraag van een eiser van Afghaanse nationaliteit. Eiser had eerder een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel ingediend, welke was afgewezen. De rechtbank had deze afwijzing in een eerdere uitspraak bevestigd, waardoor het asielrelaas van eiser als niet geloofwaardig werd beschouwd. Op 19 april 2017 diende eiser een opvolgende aanvraag in, waarbij hij een document overlegde dat door het Ministerie van Buitenlandse Zaken was gelegaliseerd. Dit document was een vertaling van een proces-verbaal van de politie over een incident in Afghanistan. Verweerder, de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verklaarde de opvolgende aanvraag echter niet-ontvankelijk, omdat er geen nieuwe elementen of bevindingen waren die de aanvraag konden onderbouwen. Tevens werd er een inreisverbod van twee jaar opgelegd aan eiser.

De rechtbank oordeelde dat verweerder terecht had gesteld dat er geen sprake was van nieuwe elementen, aangezien eiser niet had aangetoond dat hij het document niet eerder had kunnen overleggen. De rechtbank verwierp ook het argument van eiser dat verweerder ten onrechte een verwijtbaarheidstoets hanteerde bij opvolgende asielaanvragen. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken ter ondersteuning van haar oordeel. Eiser had ook geen mogelijkheid gehad om een contra-expertise aan te vragen, maar de rechtbank zag geen aanleiding om het onderzoek aan te houden. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, waarmee de beslissing van verweerder werd bevestigd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.3436

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 juli 2017 in de zaak tussen

[naam] , eiser

(gemachtigde: mr. M.C.M. van der Mark),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Post).

ProcesverloopEiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 19 juni 2017 (het bestreden besluit).

Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL17.3437, plaatsgevonden op 13 juli 2017.Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen D. Madjlessi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Eiser is van Afghaanse nationaliteit. Hij is geboren op [geboortedatum] . Op 30 januari 2016 heeft hij een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Bij besluit van 7 september 2016 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Bij uitspraak van 5 oktober 2016 (AWB 16/20237) heeft deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, het daartegen door eiser ingestelde beroep ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 11 november 2016 (201607574/1/V2) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Daarmee is in rechte vast komen te staan dat eisers asielrelaas niet geloofwaardig is.
Op 19 april 2017 heeft eiser een opvolgende aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel ingediend. Ter onderbouwing van deze aanvraag heeft hij een originele en door het Ministerie van Buitenlandse Zaken gelegaliseerde verklaring van het Ministerie van Binnenlandse Zaken overgelegd. Het document is volgens eiser afgegeven en gelegaliseerd op 1 februari 2017. Het betreft een vertaling in het Engels van het proces-verbaal van het onderzoek dat is verricht door de politie naar aanleiding van het incident op 4 december 2013 waarover eiser in zijn eerste asielprocedure heeft verklaard. Eiser heeft verklaard dat zijn broer dit document in 2017 bij de politie in Afghanistan heeft opgevraagd. Bij de zienswijze heeft eiser ook een kopie van het originele proces-verbaal en een Nederlandse vertaling overgelegd.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de opvolgende aanvraag niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), omdat er geen sprake is van nieuwe elementen of bevindingen. Tevens is aan eiser een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar. Uit de verklaring van onderzoek van Bureau Documenten van 24 april 2017 blijkt dat er wegens het ontbreken van vergelijkingsmateriaal geen oordeel gegeven kan worden over de echtheid van het document. Voorts kan niet worden vastgesteld of het document door een daartoe bevoegde instantie is opgemaakt of afgegeven en kan niet worden vastgesteld of het document inhoudelijk juist is. Nu de authenticiteit van het document niet kan worden vastgesteld, stelt verweerder zich op het standpunt dat het document niet kan worden aangemerkt als nieuw element. Voorts overweegt verweerder dat niet valt in te zien dat eiser het document niet eerder had kunnen overleggen. Tot slot stelt verweerder dat het ongerijmd is dat eiser tijdens zijn eerste procedure heeft verklaard dat er in Afghanistan geen bewijs van aangifte wordt gegeven, maar nu wel een dergelijk bewijs heeft overgelegd.
Op wat eiser daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van nieuwe elementen of bevindingen, nu eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij het document niet in de vorige procedure had kunnen overleggen. De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat verweerder ten onrechte een verwijtbaarheidstoets hanteert bij opvolgende asielaanvragen. De rechtbank verwijst daartoe naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 1 juni 2016 (ECLI:NL:RBDHA:2016:6088) en de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 7 april 2016 (ECLI:NL:RBDHA:2016:3998). Deze laatste uitspraak is door de Afdeling bevestigd bij uitspraak van 26 september 2016 (201602702/1). Nu eiser niet heeft verklaard waarom hij het document niet eerder heeft overgelegd, heeft verweerder reeds hierom de aanvraag niet-ontvankelijk kunnen verklaren.
De rechtbank stelt met eiser vast dat de verklaring van onderzoek van Bureau Documenten van 24 april 2017 pas met het voornemen op 15 juni 2017 aan eiser is toegezonden, zodat er geen mogelijkheid meer voor hem bestond om in de bestuurlijke fase een contra-expertise op te starten. Gelet op wat hiervoor onder 5 is overwogen, ziet de rechtbank echter geen aanleiding om het onderzoek aan te houden om eiser in de gelegenheid te stellen alsnog een contra-expertise op te vragen.
Ten aanzien van het inreisverbod heeft eiser in beroep volstaan met een verwijzing naar de zienswijze. Nu verweerder daar in het bestreden besluit gemotiveerd op heeft gereageerd, ziet de rechtbank geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. van Boven-Hartogh, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.A. Dijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 juli 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel