ECLI:NL:RBDHA:2017:8178

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 juli 2017
Publicatiedatum
21 juli 2017
Zaaknummer
AWB - 17 _ 39
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de Ziektewetuitkering van eiser na beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 juli 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een voormalig grondwerker/kabellegger, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Eiser had een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) ontvangen, maar deze werd per 6 juni 2016 beëindigd door verweerder. Eiser was het niet eens met deze beslissing en heeft beroep ingesteld. De rechtbank heeft het procesverloop en de medische gegevens van eiser zorgvuldig beoordeeld. Eiser had eerder een ZW-uitkering ontvangen na een ziekmelding in 2012 en had in 2014 een aanvraag voor een WIA-uitkering gedaan, die was afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeringsartsen voldoende informatie hadden om de arbeidsbeperkingen van eiser vast te stellen. Eiser voerde aan dat zijn klachten onvoldoende waren meegenomen in de beoordeling, maar de rechtbank oordeelde dat de verzekeringsartsen zorgvuldig te werk waren gegaan en dat er geen aanleiding was om aan hun oordeel te twijfelen. De rechtbank concludeerde dat eiser in staat was om meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen in de geduide functies, en heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is geen aanleiding voor proceskostenveroordeling of vergoeding van wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 17/39

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 juli 2017 in de zaak tussen

[eiser], te [plaats], eiser

(gemachtigde: mr. J.P.C.M. van Es),
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, (Uwv)

verweerder
(gemachtigde: mr. S.C. van Bergen).

Procesverloop

Bij besluit van 22 april 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering die eiser ontving op grond van de Ziektewet (ZW) per 6 juni 2016 beëindigd.
Bij besluit van 22 november 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De gronden zijn later aangevuld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft nadere stukken ingediend.
Verweerder heeft hierop gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juni 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Tevens is B.P. den Butter, tolk Turks verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiser, voorheen werkzaam als grondwerker/kabellegger, is op 10 december 2012 uitgevallen met pijn in zijn rechter arm en schouder. Aan eiser is na deze ziekmelding een uitkering op grond van de ZW toegekend. Op 26 augustus 2014 heeft eiser een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen en naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd. Deze aanvraag is bij besluit van 4 november 2014, gehandhaafd bij besluit van 13 mei 2015 afwezen. Het hiertegen door eiser ingediende beroep is bij uitspraak van deze rechtbank op 23 oktober 2015 ongegrond verklaard. Eiser heeft zich op 7 mei 2015 ziek gemeld ten gevolge van een liesbreuk operatie. Hij ontving op het moment van ziekmelden een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Aan eiser is na deze ziekmelding een ZW-uitkering toegekend.
2. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat eiser op 5 mei 2016 meer dan
65 % van het maatmanloon kan verdienen. Om die reden heeft verweerder de ZW-uitkering van eiser met in achtneming van een uitlooptermijn van een maand en een dag na de toetsdatum van 5 mei 2016, te weten op 6 juni 2016, beëindigd.
3. Eiser is het niet eens met dit besluit. Hij heeft hiertoe - kort samengevat - aangevoerd dat er onvoldoende rekening is gehouden met de aard en de ernst van de klachten. Eiser is sedert een geruime tijd bekend met nek- en schouderklachten, carpaal-tunnelsyndroom, psychische problemen, slaapproblemen als gevolg van de pijnklachten en liesklachten. Er is ten onrechte geen informatie bij de behandelaars opgevraagd. Eiser ondergaat nog steeds pijnbehandeling. Verder is onvoldoende gemotiveerd dat de geduide functies passend zijn te achten. Ter onderbouwing van zijn beroep heeft eiser enkele stukken overgelegd, te weten een brief van de huisarts van 23 mei 2015, een brief van de chirurg van 23 maart 2017 en een verwijsbrief van 14 maart 2017 van de huisarts naar Ipsy, de 2e lijns psychiatrie.
4.1
Op grond van artikel 19aa van de ZW, voor zover hier van belang, heeft de verzekerde die geen werkgever heeft jegens wie hij, bij ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte recht heeft op loon, nadat na de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken een tijdvak van 52 weken van ongeschiktheid tot werken is verstreken, recht op ziekengeld indien de verzekerde:
a. ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, als bedoeld in artikel 19 en
b. als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
4.2
Op grond van artikel 19ab van de ZW, voor zover hier van belang, wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, als bedoeld in artikel 19aa, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
5.1
In het kader van de Eerstejaars Ziektewet-beoordeling is eiser uitgenodigd voor het spreekuur op 14 maart 2016 bij de (verzekerings)arts, waarbij hij zowel lichamelijk als psychisch is onderzocht. De verzekeringsarts heeft tevens dossierstudie verricht. Op grond van het dossier en zijn eigen onderzoek is de (verzekerings)arts tot de conclusie gekomen dat eiser beperkt is ten aanzien van dynamische handelingen en statische houdingen ten aanzien van de rechter bovenextremiteit. Verder mag eiser geen professionele machines bedienen en geen nachtelijk werk verrichten. De (verzekerings)arts heeft de beperkingen vastgelegd in een functionele mogelijkhedenlijst (FML).
5.2
De verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) heeft vervolgens aan de hand van de door eiser aangevoerde bezwaren de bevindingen van de (eerste) (verzekerings)arts beoordeeld. De verzekeringsarts b&b heeft eiser tijdens de hoorzitting op 29 september 2016 gezien en heeft aansluitend een psychisch en een lichamelijk onderzoek verricht. Tevens heeft deze arts dossierstudie verricht. Voorts heeft de verzekeringsarts b&b informatie verkregen van de spoedeisende hulparts (SEH-arts) van 1 mei 2015, de neurochirurg van 12 januari 2016 en van de psychiater van 11 oktober 2016. Uit haar rapport van 17 oktober 2016 blijkt dat de verzekeringsarts b&b het niet helemaal eens is met de door de (verzekerings)arts vastgestelde beperkingen. Zij acht eiser vanwege zijn stemmingsklachten, boosheid en geïrriteerdheid meer beperkt ten aanzien van het persoonlijk en sociaal functioneren op de items 1.9.7., 1.9.8, 2.6, 2.7, 2.12.1 en 2.12.2. Zij heeft de FML naast de al vastgestelde beperkingen op deze items aangepast.
6.1
De rechtbank stelt wat betreft de medische grondslag van het bestreden besluit voorop dat het tot de deskundigheid van verzekeringsartsen behoort om uit het geheel van medische onderzoeksbevindingen arbeidsbeperkingen voor de betrokkene af te leiden. Voorts zijn uit de hiervoor beschreven onderzoeken naar het oordeel van de rechtbank voldoende gegevens naar voren gekomen om tot een afgewogen oordeel omtrent de voor eiser geldende arbeidsbeperkingen te kunnen komen. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen onzorgvuldig of onvolledig is geweest. Uit de rapportages van de verzekeringsartsen blijkt dat zij aandacht hebben besteed aan alle klachten van eiser. Er zijn geen klachten over het hoofd gezien en alle beschikbare informatie, inclusief de brieven van de behandelend artsen zijn meegenomen in de medische beoordelingen.
6.2
Hetgeen eiser heeft aangevoerd komt in de kern hierop neer dat de ernst van zijn klachten is onderschat, en dat hij op meer beoordelingspunten in de FML beperkingen heeft dan door verweerders verzekeringsartsen is aangenomen. De rechtbank ziet echter onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat verweerder de belastbaarheid van eiser heeft overschat. De rechtbank ziet in hetgeen door eiser is aangevoerd geen aanleiding voor het aannemen van meer beperkingen. De rechtbank ziet geen grond om verweerders standpunt niet te volgen nu eiser zijn standpunt dat hij vanwege zijn klachten op meer beoordelingspunten in de FML beperkt zou moeten worden geacht niet met andere medische stukken heeft onderbouwd.
6.3
Eiser voert aan dat de verzekeringsartsen ten onrechte geen inlichtingen hebben ingewonnen bij de behandelend sector. De rechtbank overweegt dat de verzekeringsarts b&b zich op het standpunt heeft gesteld dat er voldoende actuele informatie van de behandelend sector voorhanden was om haar beoordeling op te baseren. De rechtbank onderschrijft dit standpunt en neemt daarbij mede in aanmerking dat de verzekeringsarts b&b blijkens vaste jurisprudentie in beginsel mag varen op zijn eigen oordeel. Daarenboven had de verzekeringsarts b&b immers informatie van de SEH-arts, neurochirurg en psychiater tot haar beschikking. De rechtbank verwijst voorts naar het rapport van 8 juni 2017 waar de verzekeringsarts b&b naar het oordeel van de rechtbank gemotiveerd heeft aangegeven waarom de nadere informatie van de huisarts van 23 mei 2017 en van 14 maart 2017 en de brief van de chirurg van 23 maart 2017 haar geen aanleiding hebben gegeven om haar standpunt te wijzigen. De pols-, lies-, en depressieve klachten waren immers al bekend en zijn meegewogen.
6.4
Ook aan wat eiser heeft aangevoerd met betrekking tot het belang van de GAF-score kan de rechtbank niet de waarde hechten die eiser hieraan gehecht wil zien. Het GAF-systeem is bedoeld om in het kader van een behandeling enig handvat te geven voor beoordeling van het beloop daarvan. Het kan niet doorslaggevend zijn om beperkingen in sociaal of beroepsmatig functioneren vast te leggen. Verwezen wordt naar de uitspraak van de CRvB van 11 april 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW1513.
7.1
Aan de hand van de aangepaste FML heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (b&b) de door de arbeidsdeskundige geduide functies heroverwogen en drie functies niet geschikt bevonden en laten vervallen. Hij heeft voor eiser de functies wikkelaar, samensteller elektronische apparatuur, operator voedingsmiddelenindustrie en medewerker tuinbouw wel geschikt bevonden.
7.2
De rechtbank stelt vast dat de belastbaarheid van de geduide functies past binnen de opgestelde FML. Voor zover sprake is van signaleringen is naar het oordeel van de rechtbank in bijlage C van de rapportage van de arbeidsdeskundige b&b van
22 november 2016 afdoende gemotiveerd waarom deze geen overschrijdingen opleveren van de belastbaarheid van eiser op de in geding van belang zijnde datum. De rechtbank ziet in de beroepsgronden geen aanleiding daaraan te twijfelen, uitgaande van de juistheid van de FML. Dit geldt ook voor de functie wikkelaar, samensteller elektronische apparatuur. Uit de FML volgt immers dat eiser met betrekking tot hand- en vingergebruik niet beperkt is geacht. Ook brengen naar het oordeel van de rechtbank de door de arbeidsdeskundige b&b geduide functies niet met zich dat deze wat betreft de beheersing van de Nederlandse taal verdergaande eisen stellen dan het niveau dat van eiser mag worden verwacht.
8. Aangezien eiser met het vervullen van de geduide functies meer dan 65% van zijn maatmaninkomen per uur kan verdienen, heeft verweerder de ZW-uitkering terecht beëindigd.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van de wettelijke rente bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van J.A. de Kievit-Tempels, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 juli 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.