ECLI:NL:RBDHA:2017:8177

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 juli 2017
Publicatiedatum
21 juli 2017
Zaaknummer
AWB - 17 _ 626
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de Ziektewetuitkering van eiser na beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 juli 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. T.Y. Tsang, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door mr. S.C. van Bergen. Eiser had een Ziektewetuitkering ontvangen na een bedrijfsongeval in juni 2014, maar deze uitkering werd per 9 april 2016 beëindigd op basis van een beoordeling die stelde dat hij meer dan 65% van het maatmanloon kon verdienen. Eiser was het niet eens met deze beslissing en heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit van 7 december 2016, waarin het bezwaar van eiser ongegrond werd verklaard.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de beëindiging van de uitkering is gebaseerd op een zorgvuldige beoordeling door verzekeringsartsen, die zowel lichamelijke als psychische klachten van eiser in overweging hebben genomen. Eiser heeft aangevoerd dat hij ongeschikt is om te werken vanwege aanhoudende rug- en beenklachten, alsook psychische problemen, waaronder een diagnose van extreme depressie. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de medische rapportages voldoende onderbouwd zijn en dat er geen reden is om aan de conclusies van de verzekeringsartsen te twijfelen.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verzekeringsarts b&b de beperkingen van eiser correct heeft vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) en dat de geduide functies voor eiser geschikt zijn. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat de beëindiging van de ZW-uitkering per 9 april 2016 terecht is geweest. Eiser heeft geen medische informatie kunnen overleggen die een urenbeperking rechtvaardigt, en de rechtbank heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de geschiktheid van eiser voor de geduide functies. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 17/626

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 juli 2017 in de zaak tussen

[eiser], te [plaats], eiser

(gemachtigde: mr. T.Y. Tsang),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv),verweerder
(gemachtigde: mr. S.C. van Bergen).

Procesverloop

Bij besluit van 8 maart 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering die eiser ontving op grond van de Ziektewet (ZW) per 9 april 2016 beëindigd.
Bij besluit van 7 december 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De gronden zijn later ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juni 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Tevens is tolk mevrouw H.K. Makulska verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiser, voorheen werkzaam als puinruimer bij [B.V. X] heeft zich in juni 2014 ziek gemeld vanwege een bedrijfsongeval. Bij het puinruimen in een kas na stormschade, is hij op zijn rug gevallen en heeft glas in zijn linkerbeen gekregen. Aan eiser is na deze ziekmelding een ZW-uitkering toegekend. In het kader van de Eerstejaars ZW-beoordeling heeft verweerder eiser bij besluit van 1 juli 2015 ongewijzigd arbeidsongeschikt geacht. Vervolgens heeft een beoordeling plaatsgevonden in verband met de zogeheten Toetsing Verbetering Belastbaarheid 2e ziektejaar, wat heeft geleid tot de onder ‘Procesverloop’ genoemde besluitvorming.
2. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat eiser op 1 maart 2016 meer dan 65 % van het maatmanloon kan verdienen. Om die reden heeft verweerder de ZW-uitkering van eiser vanaf 9 april 2016 (een maand en een dag na het primaire besluit) beëindigd.
3. Eiser is het met dit besluit niet eens. Hij acht zich ongeschikt om te werken wegens lichamelijke en psychische klachten. Eiser heeft rug- en beenklachten waardoor hij veel pijn ervaart en niet lang kan lopen of staan. De definitieve diagnose is nog niet vastgesteld. Eiser is nog onder behandeling. Eiser ziet zijn leven niet meer zitten, omdat hij na het arbeidsongeval veel pijnklachten heeft. De diagnose extreme depressie is gesteld. Voor zijn psychische klachten is eiser bij de GGZ onder behandeling. Er is ten onrechte geen contact met de psycholoog opgenomen. Eiser heeft voorts beperkte energie. Er had bekeken moeten worden of eiser wel volledige uren kan werken. Tevens zijn de functies niet passend gezien de belastbaarheid en het opleidingsniveau. Ter onderbouwing van zijn beroep heeft eiser een brief van de GGZ van 28 januari 2017 overgelegd.
4.1
Op grond van artikel 19aa van de ZW, voor zover hier van belang, heeft de verzekerde die geen werkgever heeft jegens wie hij, bij ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte recht heeft op loon, nadat na de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken een tijdvak van 52 weken van ongeschiktheid tot werken is verstreken, recht op ziekengeld indien de verzekerde:
a. ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, als bedoeld in artikel 19 en
b. als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
4.2
Op grond van artikel 19ab van de ZW, voor zover hier van belang, wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, als bedoeld in artikel 19aa, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
5.1
In het kader van de Toetsing Verbetering Belastbaarheid 2e ziektejaar is eiser opgeroepen voor het spreekuur bij de verzekeringsarts op 12 februari 2016. Deze arts heeft eiser zowel lichamelijk als psychisch onderzocht. De verzekeringsarts heeft voorts dossierstudie verricht. Van dit onderzoek is een rapport opgemaakt. Uit dit rapport blijkt dat eiser op 21 maart 2016 een afspraak had bij de neuroloog. De verzekeringsarts zou na deze datum nog informatie opvragen. De verzekeringsarts heeft de beperkingen van eiser vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 29 februari 2016.
5.2
De verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) heeft vervolgens aan de hand van de door eiser naar voren gebrachte bezwaren de bevindingen van de eerste verzekeringsarts beoordeeld. De verzekeringsarts b&b heeft eiser tijdens de hoorzitting op 28 juni 2016 gezien. Tevens heeft deze arts dossierstudie verricht, en daarmee kennisgenomen van de beschikbare en verkregen informatie van de neuroloog van 25 maart 2016, 8 april 2016, 17 mei 2016 en van 1 september 2016, brieven van de neuro-chirurg van 20 mei 2016 en van 6 juni 2016, en een brief van de GGZ van 4 juli 2014 (lees: 2016). Uit zijn rapport van 21 november 2016 blijkt dat de verzekeringsarts b&b tot de conclusie is gekomen dat de schatting in de FML overeenkomt met zijn bevindingen. Hij heeft in de ingebrachte medische gegevens geen aanleiding gezien om de medische problematiek anders in te schatten dan de verzekeringsarts heeft gedaan. Hij is het eens met de vastgestelde FML.
5.3
Anders dan eiser aanvoert heeft de verzekeringsarts b&b wel informatie opgevraagd bij de GGZ. De rechtbank verwijst hiervoor naar een brief van 29 juni 2016 van de verzekeringsarts b&b gericht aan GGZ Keizersgracht. Zoals vermeld onder 5.2 heeft de verzekeringsarts de verkregen informatie meegewogen en vertaald naar de FML.
6.1
De rechtbank overweegt dat verweerder zijn besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapportages van verzekeringsartsen, wanneer deze rapportages op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. De rapportages en de daarop gebaseerde besluiten zijn in beroep wel aanvechtbaar. Gelet op artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht is het echter aan eiseres om aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapportages niet aan de genoemde eisen voldoen of de medische beoordeling onjuist is. Dit kunnen ook niet medisch geschoolden doen, maar voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapportage van een arts noodzakelijk. De rechtbank verwijst naar de vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), zoals de uitspraak van 29 december 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:4449.
6.2
Met betrekking tot de medische beoordeling van het bestreden besluit heeft de rechtbank geen redenen gevonden om te oordelen dat het medisch onderzoek zoals vermeld onder 5.1 en 5.2 onjuist of onzorgvuldig is verlopen of dat de beperkingen van eiser niet juist zijn vastgelegd in de FML. Er is geen reden om aan te nemen dat de verzekeringsarts b&b een onjuist beeld had van de lichamelijke en geestelijke gezondheidstoestand van eiser. Uit zijn rapport blijkt dat hij elke klacht van eiser in samenhang met de bijbehorende informatie van de specialist heeft meegewogen en heeft vertaald naar de FML.
7.1
Eiser voert aan dat nog steeds geen definitieve diagnose is vastgesteld. De rechtbank overweegt dat de omstandigheid dat (nog) geen diagnose is gesteld, als zodanig niet met zich meebrengt dat er meer of andere beperkingen dienen te worden vastgesteld op de datum in geding. Immers niet de diagnose of de klachten zijn bepalend bij de verzekeringsgeneeskundige beoordeling, maar alleen de medisch objectiveerbare beperkingen die ten aanzien van eiser zijn vast te stellen. Een diagnose kan wel behulpzaam zijn bij het vinden van de richting waarin te objectiveren beperkingen gezocht kunnen worden. Deze beroepsgrond faalt.
7.2
Eiser voert voorts aan dat op medische gronden een urenbeperking moet worden aangenomen. Hierover overweegt de rechtbank dat volgens de Standaard Duurbelastbaarheid in arbeid, die verweerder sinds 8 juli 2015 hanteert, de duurbelastbaarheid van een betrokkene kan worden beperkt bij een indicatie stoornis in de energiehuishouding, een indicatie preventief of een indicatie verminderde beschikbaarheid. De verzekeringsarts b&b heeft in het rapport van 21 november 2016 gemotiveerd aangegeven dat en waarom de lichamelijke klachten van eiser geen aanleiding geven voor het aannemen van verdergaande beperkingen. De rechtbank heeft geen reden voor twijfel aan dit medisch oordeel. Voor het aannemen van meer beperkingen ontbreekt de medische onderbouwing. Eiser heeft geen medische informatie verstrekt die een urenbeperking kan rechtvaardigen. Deze beroepsgrond faalt eveneens.
8. Uitgaande van de juistheid van de FML ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de geschiktheid van eiser voor de geduide functies. De arbeidsdeskundige b&b heeft de signaleringen in bijlage C van zijn rapport van 7 december 2016 van een toelichting voorzien. Daarmee is in voldoende mate aannemelijk gemaakt dat eiser de werkzaamheden verbonden aan de functies kan verrichten, ondanks overschrijdingen van de belastbaarheid. De rechtbank kan zich eveneens vinden in de motivering dat de functies, anders dan eiser stelt binnen het vereiste functieniveau van eiser valt. De arbeidsdeskundige b&b heeft daarom terecht geconcludeerd dat de geduide functies voor eiser geschikt zijn, zodat hij in staat is meer dan 65% van het voor hem geldende maatmanloon te verdienen.
9. Het vorenstaande betekent dat aan eiser terecht en op goede gronden met ingang van 9 april 2016 de ZW-uitkering is beëindigd. De omstandigheid dat eiser ten tijde van de Eerstejaars ZW-beoordeling nog volledig arbeidsongeschikt werd geacht maakt dit niet anders. Verweerders gemachtigde heeft ter zitting nog toegelicht dat de klachten van eiser toentertijd ook moeilijk objectiveerbaar waren maar dat er toen voor is gekozen om de ZW-uitkering door te laten lopen in afwachting van informatie van de behandelaars. Als deze informatie eerder was ontvangen was de uitkering eerder beëindigd, aldus verweerders gemachtigde. De rechtbank heeft geen grond voor een ander oordeel.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van J.A. de Kievit-Tempels, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 juli 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.