In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 juli 2017 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Hondurese nationaliteit, heeft op 5 juni 2017 asiel aangevraagd op de luchthaven Schiphol, na te zijn bedreigd in Spanje door zijn ex-vrouw en een onbekende man. De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat de verklaringen van eiser als ongeloofwaardig werden beschouwd. Eiser heeft tegen deze afwijzing beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 4 juli 2017 is het asielrelaas van eiser besproken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaringen van eiser inconsistent en tegenstrijdig waren, wat heeft geleid tot de conclusie dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Honduras een reëel risico loopt op vervolging of schending van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank heeft de ongeloofwaardigheid van de verklaringen van eiser benadrukt, vooral met betrekking tot de doodsbedreigingen en de achtervolgingen die hij heeft ervaren.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de Staatssecretaris terecht de aanvraag als kennelijk ongegrond heeft afgewezen, omdat eiser niet in staat was om consistente en geloofwaardige verklaringen af te leggen. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen een week na verzending.