ECLI:NL:RBDHA:2017:8154

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 juli 2017
Publicatiedatum
21 juli 2017
Zaaknummer
NL17.3471
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van ongeloofwaardigheid van verklaringen en risico op vervolging

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 juli 2017 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Hondurese nationaliteit, heeft op 5 juni 2017 asiel aangevraagd op de luchthaven Schiphol, na te zijn bedreigd in Spanje door zijn ex-vrouw en een onbekende man. De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat de verklaringen van eiser als ongeloofwaardig werden beschouwd. Eiser heeft tegen deze afwijzing beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 4 juli 2017 is het asielrelaas van eiser besproken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaringen van eiser inconsistent en tegenstrijdig waren, wat heeft geleid tot de conclusie dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Honduras een reëel risico loopt op vervolging of schending van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank heeft de ongeloofwaardigheid van de verklaringen van eiser benadrukt, vooral met betrekking tot de doodsbedreigingen en de achtervolgingen die hij heeft ervaren.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de Staatssecretaris terecht de aanvraag als kennelijk ongegrond heeft afgewezen, omdat eiser niet in staat was om consistente en geloofwaardige verklaringen af te leggen. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen een week na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Gravenhage
Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.3471

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 juli 2017 in de zaak tussen

[eiser] , eiser

(gemachtigde: mr. S.S.M. van Beek),
en

de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. G.M.L. van Doornum).

ProcesverloopBij besluit van 19 juni 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL17.3472, plaatsgevonden op 4 juli 2017. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser is van Hondurese nationaliteit. Hij is geboren op [geboortedatum] 1979. Eiser is op 27 november 2016 vanuit Honduras naar Europa gekomen en heeft sindsdien in Frankrijk en Spanje verbleven. Op 5 juni 2017 heeft eiser aan de grens op de luchthaven Schiphol te kennen gegeven een asielaanvraag te willen indienen.
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij bij terugkeer naar Honduras vreest te worden gedood, omdat hij in Spanje door zijn (ex-)vrouw, die eveneens in Spanje verblijft, telefonisch is bedreigd met de dood. Eiser heeft verklaard dat hij ook op zijn werk telefonisch is bedreigd door een hem onbekende man. Omdat eiser ook het gevoel had dat hij werd gevolgd, heeft hij uit angst besloten te stoppen met werken en terug te gaan naar Honduras. Op de terugweg van Spanje naar Honduras, bij de tussenstop op luchthaven Schiphol, zijn twee mensen op hem afgekomen en heeft één van hen hem gezegd dat hij hem zou doden bij terugkomst in Honduras. Toen eiser zag dat deze personen op dezelfde vlucht zaten, heeft hij besloten niet zijn vlucht te nemen maar naar de immigratiedienst te gaan om asiel aan te vragen. Eiser heeft verder verklaard dat hij ook bij de immigratiedienst nog door een jongen is achtervolgd. Voorts vreest eiser in Honduras het slachtoffer te worden van oorlogsbelasting. Eiser heeft een eigen bedrijfje aan huis en vreest om die reden te worden afgeperst en te worden vermoord als hij de oorlogsbelasting niet betaalt.
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
  • de identiteit en nationaliteit van eiser;
  • de (telefonische) bedreigingen en achtervolgingen.
Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat de gestelde identiteit en nationaliteit geloofwaardig worden geacht. Verweerder acht de gestelde bedreigingen en achtervolgingen echter ongeloofwaardig, omdat eiser hierover naar het oordeel van verweerder kennelijk inconsequent, tegenstrijdig en duidelijk onwaarschijnlijk heeft verklaard. Verweerder is verder van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt een reële vrees te hebben voor schending van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) vanwege de gestelde oorlogsbelasting nu eiser zelf nooit problemen heeft ondervonden in Honduras. Verweerder concludeert daarom dat de asielaanvraag kennelijk ongegrond is.
4. Eiser voert, kort samengevat, aan dat hij wel degelijk geloofwaardig heeft verklaard. Voor zover dat niet het geval is wijst eiser op het FMMU-advies, waarin gesproken wordt van mogelijk oplopende spanning en stress. Dit heeft volgens eiser op momenten geleid tot concentratieverlies en tegenstrijdige verklaringen afgelegd op die momenten mogen dan ook niet worden tegengeworpen.
5.1.
Ingevolge artikel 29 van de Vw 2000 kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 worden verleend aan de vreemdeling:
a. die verdragsvluchteling is; of
b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade, bestaande uit:
1°. doodstraf of executie;
2°. folteringen, onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen; of
3°. ernstige en individuele bedreiging van het leven of de persoon van een burger als gevolg van willekeurig geweld in het kader van een internationaal of binnenlands gewapend conflict.
5.2.
Ingevolge artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000 kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 worden afgewezen als kennelijk ongegrond in de zin van artikel 32, tweede lid, van de Procedurerichtlijn, indien de vreemdeling kennelijk inconsequente en tegenstrijdige, kennelijk valse of duidelijk onwaarschijnlijke verklaringen heeft afgelegd die strijdig zijn met voldoende geverifieerde informatie over het land van herkomst, waardoor zijn verklaringen alle overtuigingskracht wordt ontnomen met betrekking tot de vraag of hij in aanmerking komt voor verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28.
5.3.
Volgens paragraaf C1/4.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000)
beoordeelt de IND de geloofwaardigheid van de relevante elementen. Relevante elementen zijn feiten en omstandigheden die in de volgende twee categorieën worden onderscheiden: a) de voor de beoordeling van de inwilligbaarheid van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd relevante gestelde gegevens die zien op de persoon van de vreemdeling; en
b) de voor de beoordeling van de inwilligbaarheid van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd relevante gestelde gebeurtenissen.
5.4.
Verder blijkt uit paragraaf C1/4.4.1 van de Vc 2000 dat als de IND een relevant element niet als geloofwaardig beoordeelt, de vreemdeling op basis van dit element geen aanspraak kan maken op de beschermingsgronden als genoemd in artikel 29, eerste lid, van de Vw. Uit paragraaf C1/4.4.2 van de Vc 2000 blijkt voorts dat er een integrale geloofwaardigheidsbeoordeling plaatsvindt. Hierbij worden alle relevante omstandigheden van het geval betrokken en in onderlinge samenhang gewogen.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder het asielrelaas van eiser vanwege vage, summiere en ongerijmde verklaringen op essentiële onderdelen ongeloofwaardig heeft kunnen achten. Daarbij heeft verweerder met name van belang kunnen achten dat eiser geen plausibele reden kan geven voor de doodsbedreigingen van zijn ex-vrouw. Dit klemt temeer nu dit niet valt te rijmen met het feit dat zijn ex-vrouw eiser kort daarvoor nog via een vriendin probeerde aan onderdak te helpen. Dat eiser in de zienswijze mogelijke redenen aanvoert voor de doodsbedreigingen van zijn ex-vrouw heeft verweerder onvoldoende overtuigend kunnen achten om hier anders over te oordelen. Het was aan eiser om deze mogelijke redenen al tijdens het nader asielgehoor aan te voeren. Voorts heeft verweerder aan eiser kunnen tegenwerpen dat hij enkel vaag heeft kunnen verklaren over de mensen die hem in Spanje en op Schiphol zijn gaan volgen en bedreigen. Zo weet eiser in het geheel niet wie deze mensen zijn en wat hun motieven zouden zijn om eiser te volgen en te bedreigen. Eiser heeft ook tegenstrijdig verklaard over hetgeen de man aan de telefoon zei toen deze eiser op zijn werk telefonisch bedreigde en heeft ook geen overtuigende verklaring gegeven voor het feit dat hij in eerste instantie niet heeft verklaard dat de man aan de telefoon zei dat eiser overal zal worden gevolgd. Dat eiser niet weet wanneer het telefoontje precies binnenkwam op zijn werk heeft verweerder ook vreemd kunnen vinden. Daarnaast heeft verweerder het eiser kunnen tegenwerpen dat hij tegenstrijdig heeft verklaard over wanneer hij nu precies merkte dat hij werd gevolgd. De door eiser hiervoor gegeven verklaringen overtuigen niet en hadden verweerder niet tot een ander oordeel hoeven brengen. Ook het FMMU-advies noopt niet tot een ander oordeel nu uit de gehoren blijkt dat rekening is gehouden met de toestand van eiser en de enkele omstandigheid dat er mogelijk sprake is geweest van verminderde concentratie niet zonder meer tot de conclusie leidt dat eiser niet in staat zou zijn om consistente verklaringen af te leggen.
De rechtbank is tot slot van oordeel dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Honduras een reëel risico loopt op schending van artikel 3 van het EVRM in verband met de zogenoemde oorlogsbelastingen, nu eiser nimmer problemen heeft ondervonden in Honduras voor zijn vertrek naar Spanje en niet aannemelijk heeft gemaakt dat dat nu anders zal zijn bij terugkeer.
7. Gelet op de ongeloofwaardigheid van het asielrelaas en nu ook anderszins geen redenen naar voren zijn gebracht om aan te nemen dat eiser bij terugkeer naar Honduras een reëel risico loopt op vervolging dan wel schending van artikel 3 van EVRM, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank de aanvraag terecht met toepassing van het eerste lid van artikel 31 van de Vw 2000 en artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000 als kennelijk ongegrond afgewezen.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Dutrieux, rechter, in aanwezigheid van mr. M.D. Gunster, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2017.

Rechtsmiddel