ECLI:NL:RBDHA:2017:8139
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verblijfsvergunning op basis van geloofwaardigheid van asielverhaal van Iraanse vreemdelingen
In deze zaak hebben eisers, afkomstig uit Iran, een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd op basis van asiel. De aanvraag werd op 28 april 2017 door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie afgewezen als kennelijk ongegrond. Eisers, die zich in Nederland hebben bekeerd tot het christendom, stelden dat zij vanwege hun afkomst en de problemen met de sjeik van hun stam gevaar lopen in Iran. De rechtbank heeft op 24 mei 2017 de zaak behandeld, waarbij eisers bijgestaan werden door hun gemachtigde en de verweerder vertegenwoordigd werd door een gemachtigde. Tijdens de zitting werd ook een tolk Farsi ingeschakeld.
De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van eisers over hun afkomst, huwelijk en bekering inconsistent en ongeloofwaardig waren. De rechtbank volgde het standpunt van de staatssecretaris dat eisers niet voldoende bewijs hadden geleverd voor hun beweringen over de gevaren die zij in Iran zouden lopen. De rechtbank benadrukte dat het aan eisers was om aannemelijk te maken dat zij daadwerkelijk waren bekeerd tot het christendom en dat zij zich bewust waren van de risico's die dit met zich meebracht in Iran. De rechtbank concludeerde dat de aanvragen van eisers terecht als kennelijk ongegrond waren afgewezen en verklaarde de beroepen ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.
De uitspraak werd gedaan door rechter J.M. Ghrib en is openbaar uitgesproken op 24 mei 2017. Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.