ECLI:NL:RBDHA:2017:8139

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 mei 2017
Publicatiedatum
21 juli 2017
Zaaknummer
AWB - 17 _ 9339
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning op basis van geloofwaardigheid van asielverhaal van Iraanse vreemdelingen

In deze zaak hebben eisers, afkomstig uit Iran, een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd op basis van asiel. De aanvraag werd op 28 april 2017 door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie afgewezen als kennelijk ongegrond. Eisers, die zich in Nederland hebben bekeerd tot het christendom, stelden dat zij vanwege hun afkomst en de problemen met de sjeik van hun stam gevaar lopen in Iran. De rechtbank heeft op 24 mei 2017 de zaak behandeld, waarbij eisers bijgestaan werden door hun gemachtigde en de verweerder vertegenwoordigd werd door een gemachtigde. Tijdens de zitting werd ook een tolk Farsi ingeschakeld.

De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van eisers over hun afkomst, huwelijk en bekering inconsistent en ongeloofwaardig waren. De rechtbank volgde het standpunt van de staatssecretaris dat eisers niet voldoende bewijs hadden geleverd voor hun beweringen over de gevaren die zij in Iran zouden lopen. De rechtbank benadrukte dat het aan eisers was om aannemelijk te maken dat zij daadwerkelijk waren bekeerd tot het christendom en dat zij zich bewust waren van de risico's die dit met zich meebracht in Iran. De rechtbank concludeerde dat de aanvragen van eisers terecht als kennelijk ongegrond waren afgewezen en verklaarde de beroepen ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

De uitspraak werd gedaan door rechter J.M. Ghrib en is openbaar uitgesproken op 24 mei 2017. Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

Rechtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 17/9339 en 17/9334

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 mei 2017 in de zaak tussen

[eisers 1] , eisers,

V-nummers [vreemdelingennummer 1] en [vreemdelingennummer 2]
(gemachtigde: mr. M.L. Hoogendoorn),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Smit).

Procesverloop

Eisers hebben gesteld te zijn geboren op respectievelijk [geboortedatum 1] 1969 en [geboortedatum 2] 1973 en de Iraanse nationaliteit te hebben. Zij verblijven als vreemdeling in Nederland.
Bij besluit van 28 april 2017 heeft verweerder de aanvraag van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) als kennelijk ongegrond afgewezen.
Eisers hebben tegen dit besluit op 1 mei 2017 beroep ingesteld bij de rechtbank. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 mei 2017. Eisers zijn verschenen en zijn bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig T. Mehrian, tolk Farsi.

Overwegingen

1. Eisers hebben aan hun aanvraag het volgende ten grondslag gelegd. Eisers zijn afkomstig uit Iran. Eiseres stelt dat zij van Arabische afkomst is en tegen de zin van haar stam met eiser – die van Farsi afkomst is - is gehuwd. Daarom moest hun dochter in 2013 trouwen met de sjeik van deze stam, hetgeen zij weigerden. Eiser is daarop aan de deur neergestoken door een man die namens de sjeik bij hen langskwam. In 2014 is hun dochter in verband met deze problemen naar het Verenigd Koninkrijk vertrokken. Daarna werd eiseres door dezelfde sjeik te verstaan gegeven dat zij hun pleegdochter als bruid aan IS moesten schenken en dat hun zoon voor IS moest gaan vechten.
Tenslotte hebben eisers verklaard zich – na hun aanvraag - in Nederland te hebben bekeerd tot het christendom.
2 Verweerder heeft met verwijzing naar artikel 31van de Vw 2000, in samenhang met het bepaalde in artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder e van de Vw 2000, de aanvraag afgewezen. Verweerder acht de identiteit en nationaliteit van eisers geloofwaardig. Volgens verweerder heeft eiseres haar Arabische afkomst echter niet geloofwaardig gemaakt. Hetzelfde geldt met betrekking tot de gestelde problemen ten aanzien van hun huwelijk en de latere problemen met de sjeik van de stam van eiseres. De bekering van eisers acht verweerder evenmin geloofwaardig.
3 De rechtbank overweegt het volgende.
3.1
Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eisers over de Arabische (stam)afkomst van eiseres, over hun huwelijk en de gestelde bezwaren die har stam en de familie van eiseres met het huwelijk zou hebben gehad wisselende en tegenstrijdige verklaringen hebben afgelegd. Hetzelfde geldt voor de gestelde problemen met de sjeik of stamhoofd, nu eisers ook over deze sjeik, de door of namens hem geuite dreigementen wisselend en tegenstrijdig hebben verklaard en de door hem dan wel namens de stam naar eisers huis gestuurde Sadeq. Voorts heeft verweerder de verklaringen van eisers over de banden tussen een (shi’itische) Iraanse sjeik en (het zeer anti-shi’itische) IS terecht zeer bevreemdend geacht, temeer nu eiseres eveneens hebben verklaard dat deze sjeik over zeer goede connecties zou beschikken bij de Iraanse overheid dan wel binnen het politie-apparaat.
3.2
Eisers stellen zich tijdens hun verblijf in Nederland bekeerd te hebben tot het christendom.
In de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 24 mei 2013, ECLI:NL:RVS:2013:CA0955, heeft de Afdeling de vaste gedragslijn van verweerder bij het onderzoek naar de door een vreemdeling aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegde bekering, rechtmatig geacht. Deze vaste gedragslijn houdt in dat verweerder een vreemdeling vragen stelt die grofweg worden onderverdeeld in vragen over motieven voor en het proces van bekering, waaronder de betekenis en praktische uitvoering van een eventuele doop en doopplechtigheid, en over de persoonlijke betekenis van de bekering of de geloofsovertuiging voor een vreemdeling, algemene, basale kennis van de geloofsleer en geloofspraktijk en kerkgang (indien de vreemdeling stelt dat dat onderdeel is van zijn geloofsovertuiging).
De rechtbank overweegt dat nu eisers zich erop beroepen dat zij vanwege hun gestelde bekering gevaar lopen in hun land van herkomst, het aan hen is om, door middel van hun verklaringen, aannemelijk te maken dat zij zijn bekeerd.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet ten onrechte tot de slotsom is gekomen dat de bekering van eisers ongeloofwaardig is en heeft daarbij een doorslaggevend gewicht toegekend aan de verklaringen over de motieven voor en het proces van bekering.
Verweerder heeft er daarbij terecht op gewezen dat niet gebleken is dat eisers zich reeds in Iran hadden losgemaakt van de islam of enige interesse hadden in het christelijk geloof. Van eisers mag worden verwacht dat zij, nu zij afkomstig zijn uit een land waarin bekering tot het christendom niet wordt geaccepteerd en de risico’s groot zijn als ontdekt wordt dat zij zijn bekeerd, zich daarvan bewust zijn en vervolgens op een weloverwogen en bewuste wijze voor het christendom kiezen. Daarbij zijn kerkbezoek, bijbelstudie en zelfs de doop op zichzelf onvoldoende om tot een aannemelijke bekering te concluderen.
Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank geen genoegen hoeven nemen met de algemeenheden die eiseres heeft genoemd als redenen waarom zij zich heeft afgekeerd van het islamitische geloof en haar proces van bekering tot het christendom. Zo heeft eiseres geen sluitend antwoord gegeven op de vraag wat nu voor haar beslissend was om tot bekering te komen en de precieze aanleiding waarom zij voor de eerste keer een kerk bezocht. Verweerder heeft zich daarbij niet ten onrechte op het standpunt gezet dat er nauwelijks sprake lijkt van enig inzichtelijk denkproces bij eiseres in aanloop naar haar bekering en het verlaten van de islam. Voorts is het opvallend te noemen dat eiseres ook weinig kan vertellen over het proces van bekering van eiser, zijnde haar echtgenoot.
Met betrekking tot de bekering van eiser wordt het volgende overwogen. Verweerder heeft eiser terecht kunnen tegenwerpen dat eiser aangaande het proces van zijn bekering veelal in algemene en vage verklaringen is blijven steken en dat bij hem van echte diepgang in het proces naar bekering niet is gebleken. Ook eiser heeft weinig informatie kunnen geven over het bekeringsproces van eiseres, zijn echtgenote.
Eiser heeft overigens niet bestreden dat hij soms vaag en soms tegenstrijdig heeft verklaard omtrent zijn bekering; hij stelt echter dat zijn verklaringen in de context van zijn psychische situatie en met name zijn drugsverslaving en middelengebruik bekeken moeten worden. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat het niet aannemelijk is geworden dat voor zover eiser vage en tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd over zijn bekering, deze zijn veroorzaakt door het gebruik van verdovende middelen.
3.3
Ten aanzien van het toepassen van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw volgt de rechtbank het standpunt van verweerder dat de verklaringen van eisers inconsequent, ongeloofwaardig en op essentiële onderdelen tegenstrijdig zijn. Het beroep dat eiser heeft gedaan op zijn gestelde drugsgebruik en –verslaving maakt dit niet anders, aangezien middelengebruik tijdens het (aanvullend) gehoor door hem niet aannemelijk is gemaakt.
4 De aanvragen zijn derhalve terecht afgewezen als kennelijk ongegrond.
5 De beroepen zijn ongegrond.
6 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr.J.M. Ghrib, rechter, in aanwezigheid van mr.H. Egter van Wissekerke, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 mei 2017.

Rechtmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Bij het beroepschrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd.
Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag (nadere informatie: www.raadvanstate.nl).