ECLI:NL:RBDHA:2017:8135

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 juli 2017
Publicatiedatum
21 juli 2017
Zaaknummer
AWB - 17 _ 161
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Disciplinaire straf voor plichtsverzuim van politieambtenaar met lagere salarisschaal

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 juli 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een politieambtenaar en de Korpschef van politie. De ambtenaar, eiser, was sinds 1999 werkzaam bij de politie en bekleedde de functie van ploegchef. Hij werd op 13 juni 2016 disciplinair bestraft wegens ernstig plichtsverzuim, wat resulteerde in een degradatie naar een lagere salarisschaal (schaal 8). Eiser had bezwaar aangetekend tegen deze beslissing, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard. De rechtbank behandelde het beroep van eiser, die stelde dat de beschuldigingen aan zijn adres ongegrond waren en voortkwamen uit een wraakactie van collega's. Eiser voerde aan dat hij niet eerder op zijn gedrag was aangesproken en dat de opgelegde straf niet in verhouding stond tot het vermeende plichtsverzuim.

De rechtbank overwoog dat de Korpschef voldoende bewijs had geleverd voor de beschuldigingen van plichtsverzuim, waaronder intimidatie en seksistische uitlatingen. De rechtbank oordeelde dat de opgelegde straf van plaatsing in een lagere salarisschaal niet onevenredig was aan de ernst van het plichtsverzuim. De rechtbank benadrukte dat een leidinggevende een voorbeeldfunctie heeft en dat dergelijk gedrag onacceptabel is. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser ongegrond, wat betekent dat de disciplinaire maatregel van de Korpschef in stand bleef. Eiser heeft de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep aan te tekenen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR AWB 17/161

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 juli 2017 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. F.E. Delpeut),
en

de Korpschef van politie, verweerder

(gemachtigde: mr. G. Revet).

Procesverloop

Bij besluit van 13 juni 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser wegens ernstig plichtsverzuim de disciplinaire straf opgelegd van plaatsing in een salarisschaal waarvoor een lager maximumsalaris geldt (schaal 8).
Tegen dit besluit heeft eiser een bezwaarschrift ingediend.
In haar advies van 31 oktober 2016 heeft de bezwaarcommissie HRM geadviseerd het bezwaar deels gegrond te verklaren, in die zin dat aan de degradatie naar schaal 8 een maximale duur van drie jaar wordt verbonden.
Bij besluit van 29 november 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Daarbij wordt opgemerkt dat verweerder promotiekansen in de toekomst (met plaatsing in een hogere schaal) niet worden uitgesloten, maar dat verweerder daar niet op vooruit wil lopen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 juni 2017.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Voorts is namens verweerder verschenen [persoon] .

Overwegingen

1.1
Eiser is sinds 1999 werkzaam bij verweerder, laatstelijk in de functie van [functie] (ploegchef) bij de afdeling Regionale Coördinatie Taken (RCT), afdeling Wet Wapens en Munitie (WWM).
1.2
Op 30 april 2015 is eiser door zijn leidinggevenden naar huis gestuurd.
1.3
Op 4 mei 2015 is eiser medegedeeld dat hij naar huis is gestuurd omdat er een disciplinair onderzoek naar hem zal worden gestart.
1.4
Met ingang van 13 mei 2015 is eiser buiten functie gesteld en hem de toegang tot en verblijf in de dienstlokalen, dienstgebouwen en dienstterreinen ontzegd.
Het hier door eiser tegen ingestelde bezwaar is ongegrond verklaard. Hiertegen heeft eiser geen beroep ingesteld.
1.5
Op 31 december 2015 is het rapport naar aanleiding van het disciplinair onderzoek uitgebracht.
1.6
Op 17 februari 2016 heeft er een zitting plaatsgevonden van de commissie van advies in disciplinaire zaken (CADZ), waarbij eiser is gehoord.
In een daaropvolgend advies heeft de CADZ ernstig plichtverzuim bewezen geacht en geadviseerd om eiser de disciplinaire straf op te leggen van een teruggang in schaal, conform artikel 77, eerste lid, aanhef en onder i van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) en eiser te plaatsen in een functie waarbij hij geen leidinggevende en/of sturende/coördinerende taken meer heeft.
1.7
Op 25 april 2016 heeft verweerder dit advies overgenomen en het voornemen uitgebracht eiser terug te plaatsen naar een lagere salarisschaal, te weten naar schaal 8, trede 14, en om eiser te ontheffen uit zijn functie en te plaatsen in de functie van medewerker beveiliging.
1.8
Eiser is inmiddels in een andere functie geplaatst.
2 Aan het verweten plichtsverzuim heeft verweerder in het bestreden besluit – kort samengevat - ten grondslag gelegd dat eiser zich in zijn (leidinggevende) functie niet integer en betrouwbaar heeft gedragen door:
  • intimiderend gedrag ten opzichte van zijn medewerkers, waardoor een onveilige werkomgeving is gecreëerd;
  • het plaatsen van seksistische afbeeldingen en seksistische opmerkingen;
  • het doen van uitlatingen waardoor een roddelcircuit is ontstaan;
  • het zich onheus en niet integer uitlaten over zijn leidinggevenden (in het bijzijn van andere medewerkers).
3 Eiser heeft aan zijn beroep het volgende ten grondslag gelegd. Eiser is eerst bij het besluit om buiten functiestelling van 13 mei 2015 op de hoogte gesteld van de precieze aantijgingen die hebben geleid tot het instellen van een onderzoek naar plichtsverzuim. Het onderzoeksrapport ontving eiser pas op 31 december 2015, terwijl het onderzoek al op 25 augustus 2015 was afgerond. Het onderzoek bleek vooringenomen, omdat uit het onderzoeksrapport naar voren komt dat zijn schuld bij voorbaat al vaststond. In de rapportage wordt geen enkele rekening gehouden met de context en de verhoudingen binnen de groep medewerkers. Sommige aantijgingen zijn aantoonbaar onwaar en de rapportage staat bol van de tegenstrijdigheden.
De beschuldigingen aan zijn adres zijn ingegeven door een wraakactie van enkele medewerkers welke deels samenhangt met een aantal negatieve beoordelingsgesprekken. Eiser is nooit eerder op zijn gedrag aangesproken, integendeel, zijn laatste beoordeling was uitermate positief en hierin werd over dit gedrag met geen woord gerept. De leidinggevenden hebben het laten afweten in te grijpen. De opgelegde disciplinaire straf (de één na zwaarste straf vóór ontslag) is niet evenredig met het vermeende plichtsverzuim. Feitelijk verdient eiser als gevolg daarvan thans twee schalen lager, omdat hij de toelage OVW-functie niet meer ontvangt.
4 De rechtbank overweegt het volgende.
4.1
Artikel 76 van het Barp luidt als volgt:
1. De ambtenaar die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan
plichtsverzuim schuldig maakt, kan disciplinair worden gestraft.
2. Plichtsverzuim omvat zowel het overtreden van een voorschrift als het doen of nalaten
van iets dat een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
4.2
Ingevolge artikel 77, eerste lid, aanhef en onder i, van het Barp kan de straf worden opgelegd van plaatsing in een salarisschaal waarvoor een lager maximumsalaris geldt.
4.3
Naar vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) is het voor de constatering van plichtsverzuim dat tot disciplinaire bestraffing aanleiding kan geven noodzakelijk dat op basis van de beschikbare, deugdelijk vastgestelde, gegevens de overtuiging is verkregen dat de betrokken ambtenaar de hem verweten gedragingen heeft begaan en dat deze als plichtsverzuim zijn aan te merken. Voorts moet het plichtsverzuim de ambtenaar zijn toe te rekenen en dient de opgelegde straf evenredig te zijn aan de ernst van het gepleegde plichtsverzuim.
4.4
Volgens vaste jurisprudentie van de CRvB (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 30 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1234) moet een bestuursorgaan in het kader van een tegen een ambtenaar gericht disciplinair onderzoek voorzichtig omgaan met verklaringen van collega’s. Zij kunnen slechts goed op waarde worden geschat tegen de achtergrond van de bestaande verhoudingen in de desbetreffende groep medewerkers. In beginsel zal het daarom nodig zijn de inhoud van zulke verklaringen te verifiëren en na te gaan of op grond van meer objectieve gegevens kan worden vastgesteld dat de betrokken ambtenaar zich schuldig heeft gemaakt aan wat hem wordt verweten.
4.5
De rechtbank overweegt dat uit de onderzoeken blijkt dat een aantal steeds terugkerende en gelijkluidende beschuldigingen door meerdere medewerkers wordt bevestigd en dat deze door eiser ook niet wordt ontkend. Daarbij gaat het met name om grievende opmerkingen over medewerkers of leidinggevenden, geuit in het bijzijn van andere medewerkers. Seksistische uitlatingen, grievende opmerkingen over iemands uiterlijk of diens persoonlijke problemen zijn ongepast voor een leidinggevende. Ook behoort een leidinggevende niet tegenover medewerkers uit de school te klappen over informatie die hij heeft over andere medewerker of over hun (dis)functioneren.
De rechtbank acht het op grond van het vorenstaande voldoende aannemelijk geworden dat hierdoor voor veel medewerkers een onveilige werkomgeving is gecreëerd. Ten aanzien van het plaatsen van seksistische afbeeldingen en seksistische opmerkingen op de groeps-app – waarbij alleen collega’s waren aangesloten – is de rechtbank van oordeel dat het plaatsen van bepaalde berichten de grenzen van het betamelijke overschreden. Daarbij gaat het niet slechts om de eigen berichten van eiser, maar ook om het feit dat hij – als leidinggevende – geen enkele kritische of corrigerende houding aannam bij vergelijkbare berichten geplaatst door anderen.
4.6
Gesteld noch gebleken is dat het plichtsverzuim eiser niet zou zijn te rekenen.
4.7
Gezien de aard en ernst van de verweten gedragingen is de rechtbank van oordeel dat de opgelegde straf van plaatsing in een lagere salarisschaal niet onevenredig is aan het gepleegde plichtsverzuim. Eiser – die als ploegchef een voorbeeldfunctie heeft - heeft zich op meerdere momenten en op verschillende manieren schuldig gemaakt aan ontoelaatbare opmerkingen en bejegening tegenover medewerkers en leidinggevenden. Het gaat daarbij om een reeks van ernstige gedragingen die over een langere periode hebben plaatsgevonden en die – ongeacht de context - ontoelaatbaar moeten worden geacht.
Dat eiser niet eerder zou zijn aangesproken op zijn gedragingen doet daar evenmin aan af, nu eiser had kunnen weten dat dit soort gedrag in het algemeen niet toelaatbaar is, zeker niet voor iemand in een leidinggevende functie.
5 Het beroep is ongegrond.
6 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.J.P. Bosman , rechter, in aanwezigheid van mr. H.G. Egter van Wissekerke, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 juli 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.