ECLI:NL:RBDHA:2017:8112

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 juli 2017
Publicatiedatum
21 juli 2017
Zaaknummer
17/6254
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf op basis van niet rechtsgeldig huwelijk en middelenvereiste

In deze zaak heeft eiser, een Somalische man, beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, waarin zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) werd afgewezen. Eiser stelt dat hij in Kenia is gehuwd met zijn echtgenote, die in Nederland verblijft, en vraagt om verblijf bij zijn gezin. De staatssecretaris heeft echter geoordeeld dat er geen rechtsgeldig huwelijk is volgens Nederlands internationaal privaatrecht, omdat er geen gelegaliseerde huwelijksakte is overgelegd. Daarnaast is niet voldaan aan het middelenvereiste uit het Vreemdelingenbesluit 2000, aangezien de referente een bijstandsuitkering ontvangt.

Tijdens de zitting op 1 juni 2017 heeft eiser zijn standpunt toegelicht, bijgestaan door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft overwogen dat de afwezigheid van een gelegaliseerde huwelijksakte betekent dat het huwelijk niet als rechtsgeldig kan worden erkend. Eiser heeft niet kunnen aantonen dat de Keniaanse autoriteiten niet aan legalisatie willen meewerken. Bovendien is vastgesteld dat de referente niet voldoet aan het middelenvereiste, wat een voorwaarde is voor het verkrijgen van de mvv.

Eiser heeft ook een beroep gedaan op artikel 8 van het EVRM, maar de rechtbank oordeelt dat de afwijzing van de aanvraag geen schending van dit artikel oplevert, omdat er geen sprake is van beëindiging van rechtmatig verblijf in Nederland. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is gedaan door mr. P.M. van Dijk-de Keuning op 13 juli 2017.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 17/6254
V-nummer: [nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 13 juli 2017 in de zaak tussen

[eiser], eiser,

gemachtigde mr. M.S. Yap,
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

gemachtigde mr. M.F. van der Lubbe.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 22 februari 2017.
Van verweerder is een beroepschrift ontvangen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 juni 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was aanwezig L. Warsame, tolk Somalisch. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser, geboren op [geboortedatum] en van Somalische nationaliteit, beoogt verblijf in Nederland bij zijn gestelde echtgenote, [referente], geboren op [geboortedatum] en eveneens van Somalische nationaliteit (referente), met wie hij in Kenia stelt te zijn gehuwd, en hun vier kinderen. Daartoe is een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als doel verblijf bij familie en gezin voor eiser gevraagd. Referente beschikt over een geldige verblijfstitel in Nederland. Eiser heeft een verblijfsvergunning in Italië.
2. Verweerder heeft aan het standpunt dat eiser niet voor de gevraagde mvv in aanmerking komt, het volgende ten grondslag gelegd. Geen sprake is van een naar Nederlands internationaal privaatrecht rechtsgeldig huwelijk, nu geen gelegaliseerde huwelijksakte is overgelegd. Verder is niet voldaan aan het middelenvereiste uit artikel 3.22 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). Er is geen aanleiding van het beleid af te wijken.
3. Op wat eiser daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank overweegt als volgt.
4. Ingevolge artikel 3.14, aanhef en onder a, van het Vb wordt een reguliere verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder de beperking verblijf als familie- of gezinslid verleend aan de vreemdeling van 21 jaar of ouder die met de hoofdpersoon een naar Nederlands internationaal privaatrecht geldig huwelijk of een naar Nederlands internationaal privaatrecht geldig geregistreerd partnerschap is aangegaan.
Ingevolge artikel 3.22, eerste en tweede lid, van het Vb wordt de hiervoor bedoelde verblijfsvergunning verleend indien de hoofdpersoon duurzaam en zelfstandig beschikt over voldoende middelen van bestaan als bedoeld in artikel 3.74, eerste lid, onder a, van het Vb dan wel – voor zover van belang – blijvend en volledig arbeidsongeschikt is.
5. Niet in geschil is dat een gelegaliseerde huwelijksakte ontbreekt. Eiser heeft aangevoerd dat de Keniaanse autoriteiten niet aan legalisatie willen meewerken, maar die stelling niet met stukken of anderszins onderbouwd. Derhalve heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een naar Nederlands internationaal privaatrecht geldig huwelijk. Evenmin is gesteld of gebleken dat sprake is van een naar Nederlands internationaal privaatrecht geldig geregistreerd partnerschap. Nu geen sprake is van een
naar Nederlands internationaal privaatrecht geldig huwelijk of geregistreerd partnerschap, is hoofdstuk V van de richtlijn 2003/86/EG (gezinsherenigingsrichtlijn) niet van toepassing. Dit betekent dat verweerder kan verlangen dat aan het in artikel 3.22 van het Vb gestelde middelenvereiste wordt voldaan.
6. Voorts is niet in geschil is dat niet aan het in artikel 3.22 van het Vb neergelegde middelenvereiste wordt voldaan, nu referente een bijstandsuitkering krijgt. Gesteld noch gebleken is dat sprake is van volledige en blijvende arbeidsongeschiktheid. Verder is aangevoerd dat vrijstelling van het middelenvereiste op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) had moeten worden verleend. De rechtbank overweegt dat uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 februari 2009 (ECLI:NL:RVS:2009:BH5611) volgt dat reeds omdat artikel 3.14 van het Vb een algemeen verbindend voorschrift is, het beroep op artikel 4:84 van de Awb faalt.
7. Ten slotte is een beroep op artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) gedaan. Verweerder heeft zich deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat afwijzing van de aanvraag geen schending van dit artikel oplevert, reeds omdat geen sprake is van beëindiging van rechtmatig verblijf van eiser in Nederland.
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.M. van Dijk-de Keuning, rechter, in aanwezigheid van S.A.K. Kurvink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 juli 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden aan partijen op: