ECLI:NL:RBDHA:2017:8094
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Terugkeerbesluit en de beoordeling van het gezinsleven van een vreemdeling in Nederland
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 juni 2017 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een terugkeerbesluit dat aan eiser was opgelegd door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Eiser, een Egyptische vreemdeling, had beroep ingesteld tegen het besluit van 8 november 2016, waarin hem werd opgelegd om binnen 28 dagen terug te keren naar zijn land van herkomst of een ander land buiten de EU. Eiser stelde dat hij rechtmatig verblijf had in Nederland als partner van een EU-onderdaan, met wie hij samenwoonde en die zwanger was. Hij voerde aan dat verweerder onvoldoende rekening had gehouden met zijn gezinsleven en het beroep op artikel 8 van het EVRM niet had meegewogen.
De rechtbank overwoog dat eiser ten tijde van het terugkeerbesluit illegaal in Nederland verbleef, omdat hij geen verblijfsvergunning of visum had en geen aanvraag voor een artikel 9-document had ingediend. De rechtbank stelde vast dat eiser onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn claim op rechtmatig verblijf en dat het aan hem was om een aanvraag in te dienen. De rechtbank oordeelde dat verweerder niet verplicht was om het gezinsleven van eiser te toetsen bij het nemen van het terugkeerbesluit, en dat eiser de mogelijkheid had om een verblijfsvergunning aan te vragen op basis van artikel 8 van het EVRM.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er werd een rechtsmiddel tegen de beslissing aangegeven, waarbij hoger beroep mogelijk was binnen vier weken na verzending.