ECLI:NL:RBDHA:2017:8014
Rechtbank Den Haag
- Kort geding
- Rechtspraak.nl
Vordering tot verwijdering van gedetineerde van de GVM-lijst afgewezen
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 28 februari 2017 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een gedetineerde, aangeduid als '[eiser]', en de Staat der Nederlanden. De eiser vorderde om binnen 24 uur na het wijzen van het vonnis van de GVM-lijst te worden verwijderd, omdat hij meende dat de plaatsing op deze lijst onterecht was. De GVM-lijst is een lijst van gedetineerden met een vlucht- of maatschappelijk risico, en de eiser was op 14 september 2016 met het risicoprofiel 'verhoogd' op deze lijst geplaatst. De eiser voerde aan dat de informatie waarop zijn plaatsing was gebaseerd niet juist en verouderd was, en dat er geen concrete aanwijzingen waren voor een verhoogd vluchtgevaar.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de Staat in redelijkheid tot de plaatsing van de eiser op de GVM-lijst heeft kunnen besluiten, op basis van informatie van de Duitse autoriteiten en eerdere signalen van vluchtgevaar. De voorzieningenrechter oordeelde dat het Operationeel Overleg, dat verantwoordelijk is voor de beoordeling van het vlucht- en maatschappelijk risico van gedetineerden, een grote mate van vrijheid toekomt en dat de beslissing om de eiser op de GVM-lijst te plaatsen slechts marginaal kan worden getoetst. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was om de plaatsing van de eiser op de GVM-lijst eerder dan na de gebruikelijke toetsing van zes maanden te heroverwegen.
Uiteindelijk heeft de rechtbank de vorderingen van de eiser afgewezen en hem veroordeeld in de kosten van het geding, die zijn begroot op € 1.434,--. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. G.P. van Ham.