ECLI:NL:RBDHA:2017:7921

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 juni 2017
Publicatiedatum
17 juli 2017
Zaaknummer
AWB - 17 _ 3643
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis van eiseres uit Eritrea

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 juni 2017 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis van eiseres, een Eritrese vrouw. Eiseres had een aanvraag ingediend op basis van haar huwelijk met referent, die in Nederland een verblijfsvergunning asiel had verkregen. De aanvraag was eerder afgewezen omdat eiseres haar identiteit en de relatie met referent niet kon aantonen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie de bezwaren van eiseres tegen de afwijzing van de mvv-aanvraag ongegrond heeft verklaard.

Tijdens de zitting is gebleken dat eiseres en referent tegenstrijdige verklaringen hebben afgelegd over hun relatie en het huwelijk. De rechtbank oordeelde dat de door eiseres overgelegde kerkelijke huwelijksakte niet voldeed aan de eisen voor een rechtsgeldig huwelijk, omdat deze niet was ingeschreven in de kebabi, het lokale register in Eritrea. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen duurzame en exclusieve relatie tussen eiseres en referent was, wat een voorwaarde is voor de verlening van de mvv.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard, omdat niet aannemelijk was gemaakt dat zij voldeed aan de voorwaarden voor de mvv. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de staatssecretaris niet verplicht was om eiseres of referent te horen in bezwaar, omdat er geen twijfel bestond over de uitkomst van het bezwaar. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen vier weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 17/3643

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 juni 2017 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres,

gemachtigde mr. S. Igdeli,
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

gemachtigde mr. K. Bruin.

Procesverloop

Bij besluit van 31 mei 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van
[referent] (hierna: referent) om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis van eiseres afgewezen.
Bij besluit van 19 januari 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.

Verweerder heeft op 5 april 2017 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 april 2017. Eiseres is verschenen bij haar gemachtigde. Tevens is referent verschenen. Als tolk is verschenen Z. Haile (Tigrinya taal). Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Referent is bij besluit van 8 oktober 2014 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Op 17 december 2014 heeft referent ten behoeve van eiseres (zijn gestelde echtgenote) een mvv-aanvraag ingediend in het kader van nareis asiel. Bij besluit van 15 juni 2015 is deze aanvraag afgewezen omdat eiseres haar identiteit en relatie met referent niet met documenten kon aantonen en het voor eiseres niet mogelijk was om zich begeven naar een Nederlandse ambassade vanwege haar arrestatie door de Eritrese grenswacht. Na het herstel van het contact met eiseres heeft referent op 8 juli 2015 opnieuw een aanvraag in het kader van nareis ten behoeve van eiseres ingediend.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren ongegrond verklaard en het primaire besluit tot afwijzing van de mvv-aanvragen gehandhaafd.
3. Allereerst heeft verweerder aangenomen dat eiseres in bewijsnood verkeert waar het betreft de overlegging van identificerende documenten en het aantonen van de feitelijke gezinsband tussen referent en eiseres. Om die reden hebben identificerende gehoren met referent en eiseres plaatsgevonden. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de door eiseres overgelegde Eritrese kerkelijke huwelijksakte niet kan dienen als onderbouwing van de familierechtelijke relatie tussen referent en eiseres. De akte is niet ingeschreven in de kebabi en er is daarom geen sprake van een rechtsgeldig huwelijk, aldus verweerder. Ook is naar de mening van verweerder geen sprake van een met een huwelijk gelijk te stellen duurzame, exclusieve relatie tussen eiseres en referent.
4. Voorts heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiseres tegenstrijdige en vage verklaringen heeft afgelegd over het huwelijk en relatie met referent. Eisers en referent hebben slechts een korte periode samengewoond en eiseres is na het huwelijk weer bij haar ouders is gaan wonen. Referent en eiseres hebben niet de zorg voor elkaar gehad en zij hebben elkaar niet financieel ondersteund. Het contact tussen eiseres en referent is moeizaam verlopen.
5. Eiseres heeft aangevoerd dat haar ten onrechte niet de mogelijkheid is geboden om correcties en aanvullingen haar interview aan te brengen. Bij het afnemen van het interview is geen gebruik gemaakt van een registertolk. Verweerder is summier ingegaan op wat eiseres heeft gesteld over de vooringenomenheid van de gehoorambtenaar.
Eiseres heeft verder aangevoerd dat sprake is van een naar internationaal privaatrecht rechtsgeldig huwelijk tussen haar en referent. Daartoe heeft eiseres een verklaring van 28 november 2016 van de voormalig rechter [naam] overgelegd. Volgens deze verklaring betekent het niet inschrijven van een kerkelijk huwelijk in de registers van de burgerlijke stand niet dat sprake is van een ongeldig huwelijk. Voorts heeft eiseres gewezen op rechtspraak van deze rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam (Awb 16/27273).
Eiseres kan zich niet verenigen met de bevinding van verweerder dat tegenstrijdige verklaringen zijn afgelegd over de gezinsband tussen eiseres en referent en dat geen sprake zou zijn van een duurzame, exclusieve relatie.
De rechtbank oordeelt als volgt.
6. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van onder meer 13 november 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:2066) volgt dat er geen rechtsregel is die verweerder verplicht de vreemdeling in de gelegenheid te stellen om aanvullingen en correcties op de verslagen van de gehoren in te dienen voordat hij een besluit neemt op de aanvraag van eiseres om nareis.
7. Naar aanleiding van de kritiek van eiser over de tolk waarvan gebruik is gemaakt bij het interview met eiseres heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat hij gebruik maakt van de best beschikbare tolken die ook door de Internationale Organisatie voor Migratie en de United Nations High Commissioner for Refugees worden ingeschakeld en dat de interviewers over een hoge opleiding en voldoende kennis van het Engels beschikken. Uit het rapport van interview van 13 april 2016, gehouden op de diplomatieke post Khartoum, blijkt dat eiseres de tolk goed heeft kunnen verstaan en dat eiseres na afloop van het interview naar haar ervaringen is gevraagd. Eiseres heeft daarbij verklaard dat het goed ging en dat zij geen verdere opmerkingen of vragen heeft. Het verslag geeft dan ook geen aanleiding om te oordelen dat eiseres het gesprek niet goed heeft kunnen volgen of dat het interview anderszins onzorgvuldig is geweest. Van vooringenomenheid van de interviewer is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder voornoemd rapport van het interview heeft mogen betrekken in zijn besluitvorming.
8. Voorts is niet in geschil dat het gestelde kerkelijk huwelijk tussen eiseres en referent, waarvan een akte is overgelegd, niet is ingeschreven in de kebabi.
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder op goede gronden geoordeeld dat deze akte, al dan niet origineel, niet kan dienen als onderbouwing van de familierechtelijke relatie. Ook in het geval sprake zou zijn van een originele huwelijksakte, heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat geen sprake is van een naar internationaal privaatrecht rechtsgeldig huwelijk. Verweerder heeft terecht verwezen naar het landenrapport van juni 2015 van het European Asylum Support Office (EASO) landenrapport inzake Eritrea, waaruit blijkt dat religieuze, traditionele huwelijken ingeschreven moeten worden in het register van de lokale gemeente, de kebabi. Pas na inschrijving in de kebabi is sprake van een door de bevoegde autoriteiten afgegeven huwelijksverklaring als bedoeld in artikel 10:31, lid 4, van het Burgerlijk Wetboek. Uit de door eiseres overgelegde informatie van 28 november 2016 van [naam] volgt niet dat een in Eritrea gesloten religieus huwelijk niet hoeft te worden geregistreerd. In dat kader verwijst de rechtbank naar de in deze informatie opgenomen artikelen 545 en 113 van het Eritrees Burgerlijk Wetboek waarin staat dat registratie van huwelijken is vereist. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in dit geval op goede grond afgezien van het opvragen van de kerkelijke huwelijksakte voor nader onderzoek. Het beroep van eiseres op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, leidt dan ook niet tot een ander oordeel.
10. Voorts heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een duurzame en exclusieve partnerschapsrelatie tussen eiseres en referent, op grond waarvan een feitelijke gezinsband tussen eiseres en referent zou moeten worden aangenomen. Hierbij heeft verweerder kunnen betrekken dat eiseres en referent tegenstrijdig hebben verklaard over het afnemen van een medische test voorafgaand aan hun huwelijk. Dat van een dergelijke test geen document wordt afgegeven heeft eiseres niet onderbouwd met bronnen op grond waarvan deze stelling aannemelijk kan worden geacht. Verweerder heeft voorts terecht gewicht toegekend aan de vage verklaringen van eiseres en referent over het aantal gasten dat bij hun gestelde huwelijk aanwezig was in de kerk en thuis en wie die gasten waren. Deze vaagheid wordt naar het oordeel van de rechtbank niet afdoende weerlegd door te wijzen op culturele verschillen. Onweersproken is dat eiseres en referent niet de gehele duur van de wittebroodsweken hebben samengewoond. Verweerder heeft terecht van belang geacht dat eiseres en referent ook daarover tegenstrijdig hebben verklaard. Referent heeft verklaard dat hij slechts de helft van de zes weken durende wittebroodsweken met eiseres heeft samengewoond, terwijl eiseres heeft verklaard dat zij alles bij elkaar twee maanden en twee weken met referent zou hebben samengewoond. Verder is verweerder er ook op goede grond van uitgegaan dat eiseres en referent over het aantal keren dat contact is geweest tegenstrijdig hebben verklaard. Referent heeft verklaard dat dat na zijn vertrek uit Eritrea geen contact is geweest met eiseres, terwijl eiseres aangegeven heeft dat er contact is geweest in Ethiopië en daarna nog in Soedan. Onweersproken is verder dat eiseres en referent niet financieel voor elkaar zorgden. Dat referent thans geld naar eiseres stuurt, zoals ter zitting is verklaard, is niet onderbouwd.
11. Gelet op het voorgaande is niet aannemelijk gemaakt dat eiseres voldoet aan de voorwaarden voor verlening van een mvv in het kader van nareis.
12. Ten aanzien van het betoog van eiseres dat verweerder haar en/of referent ten onrechte in bezwaar niet heeft gehoord, overweegt de rechtbank als volgt. Ingevolge vaste jurisprudentie mag verweerder met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht van horen afzien indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat het bezwaar niet kan leiden tot een andersluidend besluit. Gelet op de inhoud van het primaire besluit en wat daartegen is aangevoerd, doet een dergelijke situatie zich hier voor.
13. Het beroep is ongegrond.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, in aanwezigheid van
mr. W. Evenhuis, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 juni 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden aan partijen op: