ECLI:NL:RBDHA:2017:7903

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 juli 2017
Publicatiedatum
17 juli 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 25671
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van uitstel van vertrek op basis van medische omstandigheden en mantelzorgbehoefte

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 juli 2017 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres, een Angolese vrouw, en de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Eiseres had verzocht om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000, omdat zij medische klachten had die behandeling vereisten. De Staatssecretaris had eerder haar aanvraag afgewezen, evenals het bezwaar tegen deze afwijzing. Eiseres stelde dat zij niet veilig kon terugkeren naar Angola zonder de noodzakelijke mantelzorg van haar echtgenoot, die in Nederland verbleef.

Tijdens de zitting op 2 mei 2017, die later werd geschorst vanwege een wrakingsverzoek, en de voortzetting op 4 juli 2017, heeft eiseres haar standpunt toegelicht, bijgestaan door haar gemachtigde en een tolk. De rechtbank heeft overwogen dat de Staatssecretaris zich op het BMA-advies mocht baseren, dat aangaf dat eiseres in staat was om onder begeleiding te reizen en dat er in Angola medische zorg beschikbaar was. Eiseres heeft niet voldoende bewijs geleverd dat er geen mantelzorg beschikbaar was in haar land van herkomst.

De rechtbank concludeerde dat het BMA-advies zorgvuldig was opgesteld en dat eiseres niet had aangetoond dat de noodzakelijke mantelzorg alleen door haar echtgenoot kon worden verleend. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de aanvraag om uitstel van vertrek in stand bleef. Eiseres heeft de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep aan te tekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 16/25671

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 juli 2017 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres, V-nummer [vreemdelingennummer]

(gemachtigde: mr. W.P.R. Peeters),
en

de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 18 mei 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om met toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw) uitstel van vertrek te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 4 november 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 mei 2017.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Voorts is als tolk verschenen, E.J. Nyembo Katumbwe. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.H.R. Vink.
Het onderzoek ter zitting is geschorst omdat eiseres een wrakingsverzoek heeft ingediend. Dat verzoek is door de meervoudige wrakingskamer van deze rechtbank bij uitspraak van 22 mei 2017 afgewezen (wrakingsnummer: 2017/27).
De behandeling ter zitting is voortgezet op 4 juli 2017.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Voorts is als tolk verschenen, E.J. Nyembo Katumbwe. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.M.L. van Doornum.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1962 en bezit de Angolese nationaliteit. Eiseres heeft verzocht haar met toepassing van artikel 64 van de Vw niet uit te zetten.
2. Verweerder heeft het verzoek afgewezen. Daaraan heeft hij het advies van 2 mei 2017 en het aanvullend advies van 20 september 2016 van het Bureau Medisch Advies (hierna: BMA) ten grondslag gelegd. Hierin staat vermeld dat eiseres klachten heeft in de vorm van somberheid en psychotische verschijnselen. Diagnostisch is het beeld nog niet uitgekristalliseerd, maar aanwezigheid van PTSS lijkt vast te staan. Bijkomend wordt gedacht aan een depressie met psychotische kenmerken of mogelijk schizofrenie. In het advies staat verder dat het uitblijven van medische behandeling zal kunnen leiden tot een medische noodsituatie, maar dat behandeling in het land van herkomst beschikbaar is. Verder is in het advies opgenomen dat eiseres in staat is om onder begeleiding te reizen. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres geen feiten en omstandigheden heeft gesteld die aanknopingspunt zijn voor twijfel aan de juistheid en volledigheid van het BMA-advies. Verweerder volgt eiseres voorts niet in haar standpunt dat zij geen mantelzorg in het land van herkomst zal kunnen krijgen.
3. Eiseres betoogt dat verweerder niet van het BMA-advies heeft mogen uitgaan, nu dit onzorgvuldig tot stand is gekomen. Zij voert daartoe aan dat de brief van haar behandelend arts van 25 september 2016 ten onrechte niet in het BMA-advies is betrokken. Uit die brief blijkt dat het noodzakelijk is dat de mantelzorg wordt verleend door haar echtgenoot en dus niet door de in het land van herkomst wonende kinderen van eiseres. Daarbij komt dat zij geen mantelzorg van haar kinderen kan ontvangen, nu eiseres in haar eerste gehoor reeds te kennen heeft gegeven niet te weten waar haar kinderen verblijven. Eiseres betoogt voorts dat verweerder het beleid zoals opgenomen in paragraaf A3/7 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: Vc) buiten toepassing had moeten laten, omdat daarin geen rekening wordt gehouden met de situatie dat de noodzakelijke mantelzorg alleen kan worden gegeven door de in Nederland verblijvende echtgenoot. Tot slot betoogt eiseres dat zij ten onrechte niet in bezwaar is gehoord.
4. Ingevolge artikel 64 van de Vw blijft uitzetting achterwege zolang het gelet op de gezondheidstoestand van de vreemdeling of die van een van zijn gezinsleden niet verantwoord is om te reizen.
Verweerder voert daarnaast het beleid, zoals weergegeven in paragraaf A3/7 van de Vc, dat de medische behandeling niet in het land van herkomst of een ander land waar de vreemdeling naar kan vertrekken kan plaatsvinden, indien uit het BMA-advies blijkt dat:
- de vreemdeling een medische behandeling ondergaat;
- mantelzorg noodzakelijk is voor het slagen van deze medische behandeling; en
- sprake is van een medische noodsituatie.
De vreemdeling dient aan te tonen dat:
- gezins- of familieleden hier te lande verblijven op grond van artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, Vw of Nederlander zijn, die de medisch noodzakelijke mantelzorg verlenen; en
- in het land van herkomst of bestendig verblijf geen gezins- of familieleden zijn die in staat moeten worden geacht de medisch noodzakelijke mantelzorg te verlenen.
Verweerder verstaat onder mantelzorg de vanwege de aard van de medische aandoening noodzakelijke verzorging van de vreemdeling door derden. Deze derden hoeven voor het verrichten van mantelzorg niet medisch geschoold te zijn. Professionele (thuis)zorg is geen mantelzorg. De mantelzorg moet een essentieel onderdeel zijn van de medische behandeling.
Verweerder kent geen betekenis toe aan niet onderbouwde stellingen over het ontbreken van mantelzorg in het land van herkomst of bestendig verblijf.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) is een BMA-advies aan te merken als een deskundigenadvies aan verweerder ten behoeve van de uitoefening van diens bevoegdheden. Uit onder meer de uitspraak van 30 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1674, blijkt voorts dat verweerder zich er, indien hij een BMA-advies aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, ingevolge artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) van moet vergewissen dat dit advies – naar wijze van totstandkoming – zorgvuldig en – naar inhoud – inzichtelijk en concludent is. Indien het advies niet aan deze eisen voldoet, zal het daarop gebaseerde besluit reeds daarom in rechte geen stand kunnen houden. In verband met de mogelijke twijfel aan de onpartijdigheid van het BMA moet de rechter de vraag beantwoorden of een vreemdeling voldoende ruimte heeft gehad tot betwisting van de medische bevindingen van de BMA-arts, bijvoorbeeld door zelf medische stukken over te leggen. Met een contra-expertise kan de vreemdeling de inhoudelijke juistheid van een BMA-advies betwisten. Met stukken van zijn behandelaars kan hij de zorgvuldigheid, inzichtelijkheid en concludentie van een BMA-advies aan de orde stellen dan wel in het kader van artikel 8:47 van de Awb concrete aanknopingspunten aanvoeren voor twijfel aan de inhoud daarvan.
5.2
De rechtbank constateert dat zich in het dossier enkel een brief van de behandelend arts bevindt van 25 augustus 2016. Ter zitting van 4 juli 2017 heeft eiseres te kennen gegeven dat ervan kan worden uitgegaan dat de door haar bedoelde brief van 25 september 2016 van haar behandeld arts dezelfde is als de in het BMA-advies genoemde brief van 25 augustus 2016. Zij handhaaft haar betoog dat die brief niet dan wel onvoldoende bij het BMA-advies is betrokken.
5.3
Anders dan eiseres leest de rechtbank in de brief van 25 augustus 2016 van de behandelend arts niet dat de voor eiseres noodzakelijke mantelzorg alleen verleend kan worden door haar echtgenoot. Het is dan ook aan eiseres om vervolgens aan te tonen dat in het land van herkomst geen gezins- of familieleden zijn die in staat moeten worden geacht de medisch noodzakelijke mantelzorg te verlenen. Hierin is eiseres niet geslaagd. De enkele stelling van eiseres dat zij niet weet waar haar kinderen verblijven is daartoe onvoldoende. Eiseres heeft niet alleen geen bewijsstukken overgelegd waaruit het ontbreken van mantelzorg in Angola blijkt, maar heeft evenmin aangetoond dat zij pogingen heeft gedaan om dergelijke bewijsstukken te verkrijgen.
5.4
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het BMA-advies zorgvuldig tot stand is gekomen en naar inhoud inzichtelijk en concludent is. Eiseres heeft de mogelijkheid gehad om zelf medische gegevens in te dienen, zoals zij ook heeft gedaan door de brief van 25 augustus 2016 van haar behandelend arts over te leggen. Gelet daarop is voldaan aan het vereiste van een gelijke procespositie. Eiseres heeft daarmee echter geen concrete aanknopingspunten naar voren gebracht die leiden tot twijfel aan de juistheid of volledigheid van het BMA-advies. Verweerder heeft dit advies dan ook aan zijn besluitvorming ten grondslag mogen leggen.
5.5
Verweerder heeft gewezen op zijn brief van 23 september 2016, waarin hij eiseres de gelegenheid geeft binnen twee weken te reageren op het aanvullend BMA-advies van 20 september 2016. In diezelfde brief heeft verweerder eiseres ook de gelegenheid geboden te worden gehoord en verzocht binnen twee weken te kennen te geven of zij van die gelegenheid gebruik wenst te maken. Eiseres heeft daar niet op gereageerd. Verweerder was derhalve bevoegd met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht van het horen af te zien. De omstandigheid dat eiseres op 21 oktober 2016 een brief van, naar zij stelt, 25 september 2016 van de behandelend arts heeft overgelegd, maakt niet dat verweerder gehouden was eiseres opnieuw in de gelegenheid te stellen te worden gehoord. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat die brief ruim na de gestelde termijn van twee weken door eiseres is overgelegd, terwijl de datering van de brief ruim binnen die termijn valt. Bovendien is inmiddels gebleken dat deze brief, voor zover het niet de brief van 25 augustus 2016 betreft, geen andere informatie bevat dan de brief van 25 augustus 2016, die in het BMA-advies en verweerders besluitvorming reeds was meegenomen.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Dutrieux, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Nobel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 juli 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.