In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 juni 2017 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Protinus IT B.V. en de Staat der Nederlanden, met Comparex Nederland B.V. als tussenkomende partij. Protinus had deelgenomen aan een Europese aanbesteding voor de levering van standaardsoftware en daaraan gerelateerde diensten voor de AIVD. De inschrijving van Protinus werd terzijde gelegd door de AIVD, omdat er twijfels waren over het voldoen aan de gestelde eisen, met name de eis dat Protinus in staat moest zijn om Red Hat software te leveren. Protinus voerde aan dat zij gebruik maakte van distributeurs en dat de eis om een verklaring van Red Hat niet in de aanbestedingsstukken was opgenomen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de AIVD niet had mogen volharden in het verzoek om een verklaring van Red Hat, aangezien Protinus voldoende had aangetoond dat zij aan de eisen kon voldoen. De rechtbank oordeelde dat de inschrijving van Protinus niet terzijde gelegd had mogen worden en dat Protinus als winnaar van de aanbesteding moest worden aangemerkt. De vorderingen van Comparex werden afgewezen, en de Staat werd veroordeeld in de proceskosten.