ECLI:NL:RBDHA:2017:7852

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 juni 2017
Publicatiedatum
14 juli 2017
Zaaknummer
17/4405
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Iraanse eiser op grond van ongeloofwaardigheid van bekering en risico op vervolging

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 27 juni 2017 uitspraak gedaan in het beroep van een Iraanse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De eiser, die in 2015 een aanvraag indiende voor een verblijfsvergunning asiel, stelde dat hij vanwege zijn bekering tot het christendom en de vervolging van zijn broers in Iran, vreesde voor zijn leven bij terugkeer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de eiser over zijn bekering ongeloofwaardig waren, mede omdat hij niet kon uitleggen waarom zijn broer zich had bekeerd en omdat er tegenstrijdigheden waren in zijn verklaringen over zijn ervaringen in Iran. De rechtbank heeft de afwijzing van de asielaanvraag door de staatssecretaris bevestigd, omdat de eiser niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn claims en de door hem overgelegde documenten niet overtuigend waren. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 17/4405
V-nummer: [nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 27 juni 2017 in de zaak tussen

[naam] , eiser,

gemachtigde mr. S.A.M. Fikken,
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

gemachtigde mr. T. Boekholt.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 1 februari 2017 (het bestreden besluit) waarbij zijn asielaanvraag is afgewezen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 3 mei 2017. Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig R.H. Porkoros Jamalabad, tolk in de Farsi taal. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en bezit de Iraanse nationaliteit. Op 16 oktober 2015 heeft hij een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
2. Eiser heeft aan zijn aanvraag het volgende ten grondslag gelegd.
Tijdens onlusten die plaatsvonden naar aanleiding van de presidentsverkiezingen in 2009 is eisers broer [naam 2] omgekomen. Begin 2012 heeft eiser tijdelijk in detentie gezeten nadat hij in dronken toestand terugkeerde van een vakantie in Thailand. In februari 2013 is eiser gearresteerd en heeft zes maanden gevangen gezeten in verband met het gebruik van alcohol. Eisers broer [naam 3] is daarbij ook gearresteerd en schuldig bevonden aan het produceren en bewaren van drugs. Op 20 september 2014 is [naam 3] ter dood veroordeeld.
Nadat eiser in de zomer van 2013 was vrijgelaten, heeft hij een andere broer, genaamd [naam 4] een aantal malen in Shiraz bezocht. Volgens eiser is [naam 4] bekeerd tot het christendom. Hij verzorgde huiskerkdiensten in zijn eigen huis. Eiser heeft verklaard dat hij een aantal van die bijeenkomsten heeft bijgewoond. In de winter van 2013 is [naam 4] opgepakt, gedetineerd en vervolgens op 20 september 2014 ter dood veroordeeld omdat hij geen afstand wilde doen van zijn nieuwe geloof. Het doodvonnis is tot op heden niet uitgevoerd. [naam 4] verblijft nog immer in detentie.
Omdat eiser werd geraakt door [naam 4] ’s standvastigheid, is hij innerlijk bekeerd. Eiser heeft zich vervolgens via internet en telefoongesprekken met [naam 4] verder verdiept in het christendom en heeft één of twee maal een erkende kerk in Iran bezocht.
Eiser heeft tevens verklaard dat hij sinds de zomer van 2014 kritische berichten, foto’s, en films heeft geplaatst op sociale media over de situatie van gedetineerden in Iran. In verband hiermee is hij in mei 2015 door een lid van de [naam 5] (de geheime dienst) met een mes neergestoken toen de taxi waarin hij zat door twee motorbestuurders naar de kant van de weg was gedirigeerd. Vanwege het letsel is eiser naar een ziekenhuis gebracht, alwaar bij aankomst werd gedacht dat hij zou zijn overleden. Daarom is hij naar het mortuarium van dat ziekenhuis gebracht alwaar hij ongeveer vijf uur in de koeling heeft gelegen. Vervolgens bleek eiser toch niet te zijn overleden. Ongeveer 45 dagen na zijn ontslag uit het ziekenhuis, heeft dezelfde aanvaller eiser beschoten terwijl hij op zijn motor reed. Eiser wist ongedeerd te ontkomen en heeft Iran begin juli 2015 via de luchthaven van Teheran verlaten.
Ter ondersteuning van zijn relaas heeft eiser bij zijn nader gehoor een aantal foto’s en twee verklaringen van de Pinkstergemeente Jozua Nijmegen overgelegd.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
De nationaliteit, identiteit en herkomst van eiser worden door verweerder niet in twijfel getrokken. Ook de dood van eisers broer [naam] , de detentie van eiser in januari of februari 2012 en de detentie in februari 2013 acht verweerder geloofwaardig. Hetzelfde geldt voor de arrestatie en de ter dood veroordeling van eisers broer [naam 3] op 20 september 2014. Ook heeft onderzoek van verweerder uitgewezen dat eiser in augustus 2014, toen hij nog in Iran verbleef, twee berichten op Facebook heeft geplaatst waarin hij mogelijk kritisch is geweest over de situatie van gedetineerden in Iran.
Ten aanzien van deze geloofwaardig geachte onderdelen van het asielrelaas heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij om die redenen te vrezen heeft voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Evenmin heeft eiser aannemelijk gemaakt dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt in de zin van artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
De bekering, arrestatie, detentie en veroordeling van eisers broer [naam 4] , eisers bekering, het plaatsen van kritische berichten door eiser op andere sociale mediakanalen dan Facebook, de steekpartij en de schietpartij zijn echter volgens verweerder ongeloofwaardig.
Verweerder heeft in het bestreden besluit nog afzonderlijke overwegingen opgenomen over eisers tegenstrijdige verklaringen met betrekking tot het tijdstip van zijn ontwaken in het mortuarium en met betrekking tot zijn gestelde vrees voor problemen bij terugkeer.
4. In beroep heeft eiser voornamelijk herhaald wat hij al eerder naar voren had gebracht. Daarnaast heeft hij nog een aantal stukken overgelegd. Het betreft een doopcertificaat van de Father’s House Movement met twee bijbehorende e-mailberichten en twaalf prints van een door eiser in Nederland aangemaakte Facebookpagina. Deze hebben betrekking op het christelijk geloof. Deze stukken en wat eiser verder nog in beroep heeft aangevoerd zullen hierna bij de beoordeling worden betrokken.
5. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en de afwijzing van de asielaanvraag gehandhaafd.
De rechtbank overweegt als volgt.
6. Volgens eiser dient de stelling van verweerder dat zijn bekering ongeloofwaardig is, omdat hij onder meer niet kan verklaren waarom zijn broer [naam 4] zich heeft bekeerd, niet te worden gevolgd. Dat geldt ook voor de ongeloofwaardigheid van [naam 4] ’s arrestatie, detentie en terdoodveroordeling.
De rechtbank overweegt dat eiser de redenen die hij hiervoor in beroep aandraagt - hij is niet afkomstig uit [plaats] , weet niet wie hij moet benaderen om aan documenten te komen en heeft [naam 4] ’s bekering niet persoonlijk en van nabij meegemaakt - reeds eerder bij zijn zienswijze naar voren heeft gebracht. Verweerder heeft vervolgens in het bestreden besluit uitgebreid gemotiveerd waarom deze verklaringen van eiser niet worden gevolgd. Daarbij is onder meer aan eiser tegengeworpen dat hij heeft verklaard dat zijn bekering is geïnspireerd door de bekering van [naam 4] en dat hij huiskerkdiensten van [naam 4] heeft bijgewoond, zodat het voor de hand ligt dat eiser daarover met [naam 4] moet hebben gesproken. Nu eiser in beroep vervolgens niet heeft aangegeven waarom deze reactie van verweerder niet juist is, volstaat de rechtbank met een verwijzing naar pagina 3 van het bestreden besluit onder het kopje ‘gestelde bekering van [naam 4] ’.
7. Voorts verwijst de rechtbank naar pagina 4 van het bestreden besluit in reactie op de verklaring van eiser, dat hij door het overleggen van foto’s van zijn verwondingen een begin van bewijs heeft aangeleverd voor de steekpartij van medio mei 2015 en dat het niet aan hem is om te verklaren waarom de Ettelaat eerst op die datum heeft gehandeld en niet eerder. Verweerder heeft daarin in reactie op eisers zienswijze uitgelegd waarom het op de weg ligt van eiser om aan de hand van coherente en consistente verklaringen zijn gestelde problemen aannemelijk te maken. In dit geval bevat het asielrelaas zodanige tegenstrijdigheden, ook met betrekking tot de Ettelaat, dat eiser niet kan worden gevolgd. Nu hij zich hieromtrent in beroep niet nader heeft verklaard, ziet de rechtbank geen aanleiding om verweerder op dit punt niet te volgen.
8. Blijkens het voornemen heeft eiser met betrekking tot het moment dat hij bij bewustzijn kwam in het mortuarium (na een gesteld verblijf van ongeveer vijf uur) en zijn vertrek daaruit volgens verweerder tegenstrijdig verklaard. Enerzijds heeft eiser gesteld dat hij rond 0.300 uur is bijgekomen en anderzijds heeft hij verklaard dat hij pas de volgende ochtend uit het mortuarium is gehaald. In de zienswijze heeft eiser deze door verweerder geduide tegenstrijdigheid betwist en aangegeven dat de ochtend rond 04.00 uur in Iran aanbreekt omdat het dan licht wordt. In het bestreden besluit heeft verweerder op basis van gegevens van een website gemotiveerd overwogen waarom de opkomst van de zon in mei in Teheran twee uur later is dan door eiser is gesteld. De enkel in beroep herhaalde verklaring van eiser dat het rond 04.00 uur licht wordt, is derhalve niet afdoende.
9. Ten aanzien van de schietpartij, die volgens eiser door dezelfde dader als die van de steekpartij is gepleegd, heeft eiser, in navolging van zijn zienswijze, in beroep herhaald dat het niet aan hem is om op te helderen waarom de Ettelaat heeft besloten om op klaarlichte dag het vuur op hem te openen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in het voornemen en het bestreden besluit uitgebreid gemotiveerd waarom dit onderdeel van het relaas niet wordt geloofd. Voornoemde herhaling van een eerder ingenomen standpunt is naar het oordeel van de rechtbank geen afdoende reactie daarop.
10. Gelet op het voorgaande heeft verweerder niet ten onrechte het relaas van eiser op diverse punten ongeloofwaardig bevonden. De in beroep overgelegde stukken zoals het doopcertificaat en de e-mails van respectievelijk 17 en 26 februari 2017 van [naam 6] en [naam 7] maken dit niet anders nu deze, zoals verweerder terecht in het verweerschrift stelt, geen uitsluitsel geven over de motieven voor en het proces van bekering van eiser.
11. De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij vanwege de gebeurtenissen in het verleden met zijn broers, het plaatsen van twee berichten op Facebook in Iran in augustus 2014, zijn illegale uitreis met een vervalst paspoort, een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Daarbij heeft verweerder terecht verwezen naar eisers verklaringen dat hij in 2011/2012 op vakantie is geweest naar Thailand en dat hij bij zijn uitreis in juli 2015 hetzelfde paspoort heeft gebruikt. Ook zaken zoals het tijdsverloop en het feit dat eiser niet persoonlijk is benaderd dan wel bedreigd door de Iraanse autoriteiten in verband met het plaatsen van twee berichten, de dood van zijn broer [naam 2] en de arrestatie, detentie en terdoodveroordeling van zijn broer [naam 3] , heeft verweerder daarbij terecht betrokken. De stelling van eiser dat de veiligheidsdienst een dossier van hem en zijn familieleden heeft opgebouwd waardoor de negatieve aandacht op zijn persoon is gevestigd, heeft verweerder derhalve terecht aangemerkt als slechts een aanname van eiser.
12. De omstandigheid dat eiser tijdens zijn verblijf in Nederland op zijn nieuwe Facebookpagina berichten heeft geplaatst die betrekking hebben op het christelijk geloof, levert geen reëel en voorzienbaar risico op schending van artikel 3 van het EVRM op. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 26 januari 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:262) overweegt de rechtbank, in navolging van verweerder, dat nu de bekering van eiser ongeloofwaardig is geacht van hem gevergd mag worden dat hij de op Facebook geplaatste geloofsuitingen vóór terugkeer naar Iran verwijdert. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet te vrezen heeft voor vervolging of ernstige schade, nu bovendien niet aannemelijk is geworden dat de Iraanse autoriteiten op de hoogte zijn geraakt van de Facebook-pagina of andere geloofsuitingen van eiser in Nederland. Het beroep van eiser op het algemeen ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken van 27 december 2013 en het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens inzake R.C. tegen Zweden, zaak nr. 41827/07, van 9 maart 2010, kan derhalve niet slagen.
13. Eiser heeft gezien het voorgaande niet aannemelijk gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in samenhang met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser daarom terecht afgewezen.
14. Het beroep is ongegrond.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Toekoen, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J. Loonstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 juni 2017.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden aan partijen op: