ECLI:NL:RBDHA:2017:7763

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 juli 2017
Publicatiedatum
13 juli 2017
Zaaknummer
09/842365-16 en 09/093625-16
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van zeven verdachten voor autobranden en gerelateerde feiten in de wijk Molenwijk te 's-Gravenhage

Op 14 juli 2017 heeft de Rechtbank Den Haag zeven verdachten veroordeeld voor hun betrokkenheid bij een reeks autobranden in de wijk Molenwijk, die plaatsvonden in mei en juni 2016. Deze branden veroorzaakten aanzienlijke maatschappelijke onrust. De politie kwam de verdachten op het spoor door meldingen van buurtbewoners en jongerenwerkers. De rechtbank concludeerde dat de verdachten, die deel uitmaakten van een vriendengroep, gezamenlijk het doel hadden om autobranden te plegen. De rechtbank legde straffen op in de vorm van jeugddetentie, leerstraffen en werkstraffen, waarbij de jeugddetentie varieerde van 50 tot 150 dagen, afhankelijk van het aantal bewezen verklaarde feiten. Daarnaast werd aan enkele verdachten begeleiding door de Jeugdreclassering opgelegd en het verplicht volgen van een behandeling. De rechtbank oordeelde dat de verdachten zich schuldig hadden gemaakt aan brandstichting en andere aan de branden gerelateerde delicten, waaronder het doen van valse alarmmeldingen. De rechtbank hield rekening met de impact van de branden op de gemeenschap en de ernst van de feiten bij het bepalen van de straffen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummers: 09/842365-16 en 09/093625-16
Datum uitspraak: 14 juli 2017
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag, rechtdoende in jeugdstrafzaken, heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
[adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting met gesloten deuren van 19 september 2016, 27 oktober 2016, 22 december 2016, 10 januari 2017, 21 juni 2017 en 30 juni 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S.F. Heslinga en van hetgeen door de raadsvrouw van de verdachte mr. F.A.M. Engels, advocaat te Den Haag, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 5 mei 2016 in de Molenwijk te 's-Gravenhage, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een auto (te weten de Fiat Punto met [kentekennummer] die geparkeerd stond op de [adres] ), door met een voorwerp meerdere althans een ruit(en) van voornoemde auto in te slaan en vervolgens een brandend voorwerp naar binnen te gooien, althans (open) vuur in aanraking te brengen met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan brand is ontstaan en voornoemd voertuig geheel of gedeeltelijk is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de zich in de directe nabijheid bevindende voertuigen en/of lantaarnpa(a)l(en) en/of bo(o)m(en) en/of andere (on)roerende goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen te duchten was;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 5 mei 2016 in de Molenwijk te 's-Gravenhage, met een ander of anderen, op of aan de [adres] , in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een auto (te weten de Fiat Punto met [kentekennummer] ), welk geweld bestond uit het inslaan van een of meerdere ruiten en/of het in brand steken van die auto;
2.
Hij op of omstreeks 11 mei 2016 in de Molenwijk te 's-Gravenhage, met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een auto (te weten de Daewoo Lanos met [kentekennummer] die geparkeerd stond op de [adres] ), door (open) vuur in aanraking te brengen met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan brand is ontstaan en voornoemd voertuig geheel of gedeeltelijk is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de zich in de directe nabijheid bevindende (motor)voertuigen en/of lantaarnpa(a)l(en) en/of een schutting en/of beplanting, in elk geval gemeen gevaar voor goederen te duchten was;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
Hij op of omstreeks 11 mei 2016 in de Molenwijk te 's-Gravenhage, met een ander of anderen, op of aan de [adres] , in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een auto (te weten de Daewoo Lanos met [kentekennummer] ), welk geweld bestond uit het in brand steken van die auto;
3.
Hij op of omstreeks 15 mei 2016 in de Molenwijk te 's-Gravenhage opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een bestelauto (te weten de Peugeot Boxer met [kentekennummer] die geparkeerd stond op de [adres] , door met een voorwerp een ruit van voornoemde auto in te slaan en
vervolgens (open) vuur in aanraking te brengen met benzine, althans een brandbare vloeistof, ten gevolge waarvan brand is ontstaan en voornoemd voertuig geheel of gedeeltelijk is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de zich in de directe nabijheid bevindende voertuigen en/of lantaarnpa(a)l(en) en/of bomen en/of andere (on)roerende goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen te duchten was;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
Hij op of omstreeks 15 mei 2016 in de Molenwijk te 's-Gravenhage opzettelijk en wederrechtelijk een bestelauto (te weten de Peugeot Boxer met [kentekennummer] die geparkeerd stond op de [adres] ), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt door voornoemde bestelauto in brand te steken;
09/797378-16(ter terechtzitting van 27 oktober 16 gevoegd)
hij op of omstreeks 30 augustus 2016 te Spijkenisse en/of Zoetermeer, althans in Nederland, zich opzettelijk mondeling jegens [betrokkene 1] heeft geuit, kennelijk om haar vrijheid om naar waarheid of geweten ten overstaan van een rechter of ambtenaar een verklaring af te leggen te beïnvloeden, terwijl hij, verdachte, wist of ernstige reden had te vermoeden dat die verklaring zou worden afgelegd, immers heeft hij, verdachte, opzettelijk vanuit JJI De Hartelborgt (meermalen) telefonisch contact opgenomen met voornoemde [betrokkene 1] en/of haar telefonisch meermalen medegedeeld dat zij haar verklaring over hem moest intrekken en/of (vervolgens) tegen haar gezegd dat een oud-klasgenoot van haar, te weten [naam] , bijna vrij zou komen en dat zij, voornoemde [betrokkene 1] , dan maar achterom moest blijven kijken, althans woorden van soortgelijke aard en/of strekking;
09/093625-16(ter terechtzitting van 21 juni 2017 gevoegd)
hij op of omstreeks 12 maart 2016 te 's-Gravenhage [benadeelde 1] heeft mishandeld door in/tegen het gezicht van die [benadeelde 1] te slaan/stompen;

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
In de periode van 4 mei 2016 tot en met 3 juni 2016 heeft er in (en net buiten) de wijk Molenwijk in Den Haag een groot aantal autobranden plaatsgevonden. Uit onderzoek bleek dat de autobranden zeer waarschijnlijk waren aangestoken, hetgeen heeft geleid tot veel media-aandacht en maatschappelijke onrust onder de wijkbewoners. Er is veel inzet gevraagd van meerdere buurtinterventieteams, jongerenwerkers, gemeente en politie.
Op 18 mei 2016 meldde een anonieme getuige bij de politie dat [verdachte] , geboren op 11 oktober 2000, achter de autobranden zat. Op een bijeenkomst op 23 mei 2016 die werd gehouden naar aanleiding van de autobranden verklaarden jeugdmedewerkers en buurtvaders dat zij hadden gehoord dat [verdachte] en zijn vriendengroep verantwoordelijk zouden zijn voor de autobranden.
Op 20 mei 2016 werd door de rechter-commissaris in het kader van het onderzoek naar de autobranden machtiging verleend om de telefoon van de verdachte af te luisteren en verkeersgegevens op te vragen ex artikel 126m en 126n Sv.
Op 31 mei 2016 en 2 juni 2016 werd de verdachte aangehouden op verdenking van baldadigheid. Zijn telefoon werd in beslaggenomen en uitgelezen, waarna de telefoon in overleg met de officier van justitie is teruggedaan in de fouillering van de verdachte. Uit onderzoek naar de data van de telefoon bleek dat de gebruiker veel belangstelling had getoond voor de Molenwijkbranden. Ook werd een gesprek aangetroffen met [betrokkene 1] dat betrekking leek te hebben op de autobranden.
De verdachte en een aantal anderen zijn vervolgens op 6 juni 2016 aangehouden en in verzekering gesteld. Onder de verdachten zijn diverse mobiele telefoons in beslaggenomen en uitgelezen.
De verdachten wordt onder meer verweten dat zij zich – in verschillende samenstellingen – hebben schuldig gemaakt aan het plegen van een of meer (poging tot) autobranden. Op sommige verdachten rust tevens de verdenking dat zij zich hebben schuldig gemaakt aan daarmee verband houdende delicten. De verdachten hebben allen ontkend betrokken te zijn geweest bij de autobranden.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de verdachte de aan hem onder 1 primair, 2 primair, 3 primair, 09/797378-16 en 09/093625-16 ten laste gelegde feiten heeft begaan.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht de verdachte integraal vrij te spreken van alle aan hem ten laste gelegde feiten wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.
Ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3 heeft de raadsvrouw zich in het bijzonder op het standpunt gesteld dat de inbeslagname en het uitlezen van de telefoon van de verdachte op 2 juni 2016 onrechtmatig was, omdat er op dat moment geen serieuze verdenking tegen de verdachte bestond. Daarnaast vormt het uitlezen van een telefoon een ernstige inbreuk op het bij artikel 8 EVRM gewaarborgde recht op privacy, zodat artikel 94 Wetboek van Strafvordering (Sv) daarvoor onvoldoende wettelijke grondslag biedt. Primair moet daarom bewijsuitsluiting plaatsvinden van alle onrechtmatig verkregen gegevens uit de telefoon en alle informatie die daaruit is voortgevloeid. Subsidiair dient dit vormverzuim tot strafvermindering te leiden.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
Onrechtmatig verkregen bewijs
De rechtbank stelt voorop dat inbeslagname van de telefoon van de verdachte op 31 mei 2016 op zichzelf niet onrechtmatig was. Anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, bestond er op 31 mei 2016 immers al wel een redelijke verdenking tegen de verdachte met betrekking tot de autobranden, hetgeen ook volgt uit het feit dat op dat moment reeds machtigingen ex artikel 126m en 126n Sv door de rechter-commissaris waren afgegeven. Dat de verdachte niet direct in kennis werd gesteld van deze inbeslagname, maakt dat niet anders.
Nu de inhoud van de telefoon vervolgens volledig – middels forensische software – is doorzocht, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een verstrekkend onderzoek, waarvoor blijkens recente jurisprudentie van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2017:584) rechterlijke toetsing of tussenkomst van een officier van justitie vereist is. Vast staat dat een rechterlijke toetsing niet heeft plaatsgevonden en evenmin blijkt uit het (methodieken)dossier van de tussenkomst van een officier van justitie. Wel heeft de officier van justitie in dit kader ter terechtzitting aangegeven destijds expliciet mondeling toestemming te hebben gegeven voor het uitlezen van de telefoon zoals ook is geschied. Dat een en ander niet is geverbaliseerd zou – aldus de officier van justitie – niet vereist zijn omdat de eerdergenoemde jurisprudentie op dat moment nog niet bestond.
Wat daar ook van zij, de rechtbank overweegt dat àls er al sprake is van het ontbreken van een wettelijke legitimatie voor het volledig uitlezen van de telefoon, zij de vraag of dit moet leiden tot enig rechtsgevolg, negatief beantwoordt. Daarvoor acht de rechtbank het volgende van belang. Bij de beantwoording van de vraag of en zo ja welke rechtsgevolgen aan een onherstelbaar vormverzuim, als bedoeld in artikel 359a Sv moet worden verbonden, dient de rechtbank rekening te houden met de in artikel 359a Sv genoemde factoren, te weten het belang van het geschonden voorschrift, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt. De rechtbank merkt hierbij op dat het belang van de verdachte dat het gepleegde feit niet wordt ontdekt, niet kan worden aangemerkt als een rechtens te respecteren belang, zodat een eventuele schending van dit belang door een vormverzuim geen nadeel oplevert in voormelde zin.
Hoewel de verdachte mogelijk kan zijn getroffen in het belang dat het geschonden voorschrift dient – te weten bescherming van het privéleven van de gebruiker van de telefoon – is de rechtbank van oordeel dat deze inbreuk dan niet zo ingrijpend is geweest dat om die reden zou moeten worden besloten tot bewijsuitsluiting. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de gegevens uit de telefoon, waarover de politie heeft gerelateerd, gericht zijn op verdachtes mogelijke betrokkenheid bij de autobranden. Er zijn geen aanwijzingen in het dossier – en evenmin is door of namens de verdachte ter terechtzitting gesteld – dat er een verdere inbreuk heeft plaatsgevonden op het privéleven van de verdachte. Reeds hierom is niet gebleken van enig rechtens te respecteren nadeel dat de verdachte van de gestelde schending zou hebben ondervonden. Ten slotte stelt de rechtbank vast dat ook niet is gebleken dat door het zijdens de verdediging gestelde vormverzuim een inbreuk is gemaakt op verdachtes recht op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 van het EVRM. Door de raadsvrouw is daartoe verder ook niets aangevoerd.
Gelet op het voorgaande slaagt het verweer van de raadsvrouw, met als inzet bewijsuitsluiting, dan ook niet.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank het volgende af.
Ten aanzien van feit 2 [1]
[getuige 1] heeft verklaard dat hij op 11 mei 2016 omstreeks 23:50 uur in de [adres] te Den Haag in de richting van de [adres] liep. Op de [adres] liepen twee jongens met versnelde pas achter hem aan. De getuige heeft verklaard dat de jongens, toen hij weer achter zich keek, de andere kant op waren gerend. De getuige zag ze nog rennen. Hij is toen weer teruggelopen en zag dat er in de [adres] een auto in brand stond. [2]
De eigenaar van de auto, [aangever 2] , heeft aangifte gedaan en verklaard dat hij zijn auto, een Daewoo Lanos met [kentekennummer] , op 11 mei 2016 om 21:00 uur in de [adres] geparkeerd had. Op 12 mei 2016 omstreeks 00:15 uur hoorde hij buiten een hoop herrie en is gaan kijken. De politie en de brandweer stonden bij zijn auto. [3]
Op ongeveer 0,64 meter afstand van de auto stond een motorfiets en een lantaarnpaal. [4] De rechtbank maakt hieruit op dat door de brand gemeen gevaar voor andere goederen te duchten was.
Op 13 juni 2016 werd de telefoon van [betrokkene 2] in beslag genomen. Er werd hem gevraagd of er informatie in zijn telefoon stond die betrekking had op de autobranden. Hij verklaarde dat er een Instagrambericht in stond dat afkomstig was van de verdachte. Dit bericht ging over een autobrand die had plaatsgevonden op 11 mei 2016. Het bericht was op 12 mei 2016 omstreeks 00:17 uur aan hem verzonden. [5] Het bericht had de volgende inhoud:
Hahahahahahahaha
Deze was kk mooi
Was met ze 2e
Snel snel [6]
[betrokkene 2] is door de politie en de rechter-commissaris gehoord. Hij verklaarde dat de reden dat boven het bericht “Instagrammer” staat en geen naam van een persoon is dat de verdachte zijn Instagramaccount had verwijderd en dat er dan “Instagrammer” komt te staan. Hij weet zeker dat het bericht van de verdachte afkomstig is, omdat de naam van de verdachte er eerst wel bij stond. [7]
Uit een OVC-gesprek [8] van 23 juni 2016 tussen de verdachte en [medeverdachte 2] komt (onder meer) het volgende naar voren:
[verdachte] :
wil je het aan [betrokkene 2] vragen want als ik hem te pakken krijg dan ga ik hem opblazen he.
[medeverdachte 2] :
ja ik zweer
[verdachte] :
ik zweer, hij heeft mij verraden he [9]
Gelet op het feit dat het Instagrambericht vlak na de autobrand is verstuurd, de inhoud daarvan – in het bijzonder dat het met z’n tweeën was – die overeenkomt met de verklaring van [getuige 1] , in combinatie met de belastende verklaring van [betrokkene 2] dat het bericht betrekking had op een autobrand en dat het bericht van de verdachte afkomstig was, welke verklaring bevestiging vindt in het door de verdachte zelf gevoerde gesprek waarin hij verklaart dat ‘ [betrokkene 2] ’ hem heeft verraden, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de aan hem onder feit 2 primair ten laste gelegde brandstichting samen met een onbekend gebleven ander heeft gepleegd.
Ten aanzien van feit 09/797378-16 [10]
[betrokkene 1] heeft in verband met de autobranden die in Molenwijk zijn gepleegd een getuigenverklaring afgelegd over de verdachte. [11] Zij heeft verklaard dat zij op 30 augustus vier keer werd gebeld door de gebruiker van [telefoonnummer] . De eerste keer nam zij niet op. De tweede keer wel. Zij zei: “wie is dat?”. Toen zij niets hoorde, heeft zij de verbinding verbroken. De derde keer nam zij weer niet op. De vierde keer wel. Zij hoorde dat zij de verdachte aan de telefoon kreeg. Zij herkende hem direct aan zijn stem, omdat zij hem in het verleden vaak aan de telefoon heeft gehad.
[betrokkene 1] heeft verklaard dat zij de verdachte toen ongeveer vijf minuten aan de telefoon heeft gesproken. Hij zei meerdere malen dat zij haar verklaring over hem moest intrekken. Hij zei dat het door haar kwam dat hij nog vast zat. De verdachte zei ook dat een oud-klasgenoot van haar, te weten [naam] , bij hem in de PI zat en dat [naam] bijna vrij zou komen en dat zij dan maar achterom moest blijven kijken.
[betrokkene 1] heeft verklaard dat zij zich bedreigd voelde en dat zij bang was dat de verdachte wraak zou nemen. [12]
De verklaring van [betrokkene 1] vindt steun in het volgende.
Uit de gegevens, afkomstig uit de mobiele telefoon in gebruik bij [betrokkene 1] volgt dat zij op 30 augustus 2016 vier keer is gebeld door het [telefoonnummer] : om 18:12 uur is er een gemiste oproep [13] , om 18:12 uur is er een inkomend gesprek dat acht seconden duurt [14] , om 18:13 uur is er weer een gemiste oproep [15] en om 18:16 uur is er een inkomend gesprek van vijf minuten [16] .
Voorts is uit onderzoek gebleken dat voormeld [telefoonnummer] is afgegeven voor een abonnement op naam van Telio Nederland B.V. te Amsterdam. Telio ontwikkelt, installeert en beheert communicatie- en mediasystemen in de penitentiaire inrichtingen in Nederland. [17]
Op 30 augustus 2016 was de verdachte gedetineerd in de penitentiaire inrichting De Hartelborgt te Spijkenisse. [18]
Ten slotte komt uit een OVC-gesprek [19] van 21 juni 2016 tussen de verdachte en [medeverdachte 2] (onder meer) het volgende naar voren:
[verdachte] :
Ken jij die ene meisje van Zoetermeer [betrokkene 1] ?
[medeverdachte 2] :
Wie?
[verdachte] :
[betrokkene 1] van Zoetermeer, die ene meisje, zij zegt: [verdachte] heeft tegen mij gezegd: ik ga de zevende doen. Zij heeft getekend, alles, ik heb ook dossier. [20]
De rechtbank is van oordeel dat uit dit gesprek kan worden afgeleid dat de verdachte hier met zijn [medeverdachte 2] bespreekt dat hij het dossier heeft en dat [betrokkene 1] belastend over hem heeft verklaard.
Gelet op het feit dat
  • [betrokkene 1] bij de politie een belastende verklaring over de verdachte heeft afgelegd, en
  • de verdachte hiervan op de hoogte was, en;
  • uit de telefoongegevens van [betrokkene 1] blijkt dat zij op 30 augustus 2016 vier keer achter elkaar is gebeld door een nummer dat te herleiden is tot een penitentiaire inrichting, en
  • de verdachte op dat moment gedetineerd zat in De Hartelborgt,
komt de rechtbank tot de conclusie dat het de verdachte is geweest die heeft geprobeerd [betrokkene 1] te bewegen haar verklaring in te trekken.
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan beïnvloeding van een getuige.
Ten aanzien van feit 09/093625-16 [21]
[benadeelde 1] heeft verklaard dat zij op 12 maart 2016 samen met een vriendin op de Rijswijkseweg te Den Haag uit de tram stapte. Op het moment dat zij naar de bakkerij liepen, hoorde aangeefster dat er ‘kankerhoer’ werd geroepen door een groepje jongens. Aangeefster heeft verklaard dat zij hierop niet heeft gereageerd, maar toen zij eenmaal bij de bakkerij binnen was, zat het haar niet lekker en besloot zij naar buiten te gaan. Aangeefster heeft de jongens gevraagd wie er ‘kankerhoer’ had geroepen, waarop een jongen werd aangewezen. Aangeefster is hierop naar de jongen toegelopen en heeft gevraagd waarom hij ‘kankerhoer’ had geroepen. Ineens sloeg de jongen opzettelijk en met kracht met zijn vuist op haar linkeroog. Aangeefster verklaarde dat zij direct een hevige pijn boven haar oog voelde en dat het begon te bloeden. Aangeefster wilde de jongen terugslaan, maar hij werd bij haar vandaan getrokken. [22]
[getuige 2] heeft verklaard dat uit het groepje naar aangeefster werd gescholden. Er werd gezegd: ‘kankerhoer’. De jongen die dit zei, heet [naam] . [getuige 2] heeft verklaard dat aangeefster boos werd en met [naam] begon te praten. Aangeefster kreeg toen plots een klap in haar gezicht van hem. [23]
Op 18 maart 2016 heeft aangeefster telefonisch aan een verbalisant verklaard dat zij via Instagram een foto had gevonden waarop de verdachte stond. Zij verklaarde tevens dat de oom van de verdachte ‘ [naam] ’ zou heten en dat hij zou werken in een koffiehuis genaamd “Before”. Uit de politiesystemen kwam naar voren dat de naam [naam] is gekoppeld aan het koffiehuis “Before”. [24]
Uit het OVC-gesprek [25] van 21 juni 2016 tussen de verdachte en [medeverdachte 2] komt (onder meer) het volgende naar voren:
(…)
[verdachte] :
Was jij er bij?
[medeverdachte 2] :
Nee.
[verdachte] :
Die ene van die hoer.
[medeverdachte 2] :
Nee, ik was daar niet bij.
[verdachte] :
Oh joh…
[medeverdachte 2] :
Ik had daar niet….
[verdachte] :
Ik moet getuigen hebben, man. Want twee vrouwen hebben… getuigen dat ik die vrouwen, zomaar heb geslagen.(…)
[medeverdachte 2] :
Zijn hun dinge… Is die zaak nog steeds?
[verdachte] :
Ja, ik moet voorkomen en alles.
(…)
[medeverdachte 2] :
Maar je komt niet vast te zitten toch?
[verdachte] :
Nee, nee, nee. Natuurlijk niet. Of uuuhhhh… dinges, schadevergoeding. Ach klotedag. …(ntv)… Zij trapt mij nog alles. Dat is er niet bij. Maar dat ik die vuist heb gegeven, is er wel bij. Klote. [26]
De rechtbank leidt uit dit gesprek af dat de verdachte met zijn medeverdachte [medeverdachte 2] bespreekt dat hij nog moet voorkomen voor “die ene van die hoer”, dat hij nog getuigen zoekt en dat hij het “klote” vindt dat het er niet over gaat dat zij hem nog trapte, maar alleen over dat hij “die vuist” heeft gegeven.
Gelet op het feit dat de jongen die aangeefster sloeg volgens de getuige ‘ [getuige 3] ’ heet, de omstandigheid dat ene [naam] van “Before” volgens aangeefster de oom van de verdachte zou zijn en die [naam] blijkens het proces-verbaal van bevindingen de achternaam [verdachte] heeft, in combinatie met de inhoud van voornoemd OVC-gesprek, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte aangeefster [benadeelde 1] op 12 maart 2016 heeft mishandeld door haar met een vuist in haar gezicht te stompen.
Ten aanzien van feit 1 en 3
Anders dan de officier van justitie, acht de rechtbank ten aanzien van de feiten 1 en 3 onvoldoende wettig en overtuigend bewijs in het dossier aanwezig.
Ten aanzien van feit 1 overweegt de rechtbank dat, hoewel zich in het dossier aanwijzingen bevinden dat de verdachte het filmpje van de desbetreffende autobrand heeft gemaakt, dit niet kan bijdragen tot het bewijs dat de verdachte de autobrand ook (mede) heeft gepleegd. Ook de Instagramkaart waarop [medeverdachte 1] .denhaag is getagd bij de brand van 5 mei 2016 is daarvoor onvoldoende redengevend.
Met betrekking tot feit 3 overweegt de rechtbank dat het enkele gegeven dat de verdachte ervan op de hoogte zou zijn dat de zevende autobrand eraan zou komen, niet maakt dat hij ook (mede)pleger is van die autobrand.
De verdachte zal derhalve worden vrijgesproken van het aan hem onder feit 1 primair en subsidiair en het aan hem onder feit 3 primair en subsidiair ten laste gelegde.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat
2.
hij op 11 mei 2016 in de Molenwijk te ’s-Gravenhage met een ander opzettelijk brand heeft gesticht in een auto (te weten de Daewoo Lanos met [kentekennummer] die geparkeerd stond op de [adres] ), door vuur in aanraking te brengen met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan brand is ontstaan en voornoemd voertuig geheel of gedeeltelijk is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was;
09/797378-16(ter terechtzitting van 27 oktober 2016 gevoegd)
hij op 30 augustus 2016 te Spijkenisse zich opzettelijk mondeling jegens [betrokkene 1] heeft geuit, kennelijk om haar vrijheid om naar waarheid of geweten ten overstaan van een rechter of ambtenaar een verklaring af te leggen te beïnvloeden, terwijl hij, verdachte, wist of ernstige reden had te vermoeden dat die verklaring zou worden afgelegd, immers heeft hij, verdachte, opzettelijk vanuit JJI De Hartelborgt meermalen telefonisch contact opgenomen met voornoemde Steijn en haar telefonisch medegedeeld dat zij haar verklaring over hem moest intrekken en vervolgens tegen haar gezegd dat een oud-klasgenoot van haar, te weten [naam] , bijna vrij zou komen en dat zij, voornoemde [betrokkene 1] , dan maar achterom moest blijven kijken;
09/093625-16(ter terechtzitting van 21 juni 2017 gevoegd)
hij op 12 maart 2016 te ’s-Gravenhage [benadeelde 1] heeft mishandeld door in het gezicht van die [benadeelde 1] te stompen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van de feiten

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat niet is gebleken van omstandigheden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 291 dagen met aftrek van de tijd in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht. De officier van justitie heeft daarnaast gevorderd dat aan de verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna: PIJ-maatregel) wordt opgelegd.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat – mocht de rechtbank tot bewezenverklaring van een of meer dan wel alle feiten komen – sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 67a lid 3 Sv. Nu de duur van het reeds door de verdachte ondergane voorarrest de duur van een eventueel op te leggen jeugddetentie ruimschoots heeft overschreden, is er geen ruimte meer voor een voorwaardelijke straf en daaraan te koppelen bijzondere voorwaarden. De raadsvrouw stelt zich op het standpunt dat – mede gelet op de forse duur van de thans doorgemaakte voorlopige hechtenis – de eis van de officier van justitie om daarnaast nog een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen, exorbitant hoog is. De verdachte is nagenoeg first offender. Bovendien is niet voldaan aan de wettelijke vereisten om tot oplegging van de PIJ-maatregel over te kunnen gaan.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij het bepalen van de strafmaat rekening met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere strafbare feiten.
Hij heeft hij zich op 11 mei 2016 samen met een mededader schuldig gemaakt
aan een brandstichting in een auto. De rechtbank rekent de verdachte deze autobrand zeer zwaar aan. Vanwege de ernstige en onvoorspelbare gevolgen die met brand gepaard kunnen gaan, wordt brandstichting niet voor niets gekwalificeerd als een ernstig delict. Daarbij neemt de rechtbank als strafverzwarende omstandigheid in aanmerking dat dit niet een op zichzelf staande brandstichting betrof, maar dat deze onderdeel was van een reeks autobranden die gedurende een korte periode in de wijk Molenwijk in Den Haag plaatsvond. Uit het dossier volgt immers dat de verdachte en zijn vriendengroep kennelijk tot gezamenlijk doel hadden om autobranden te plegen en dat zij in verschillende samenstellingen verantwoordelijk kunnen worden gehouden voor de diverse autobranden die de wijk hebben geteisterd. De veelheid aan brandstichtingen heeft een grote impact gehad op de bewoners van de getroffen wijk (en directe omgeving) en gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving als geheel opgeroepen.
Daar komt bij dat de verdachte op 30 augustus 2016 een getuige die een belastende verklaring over hem bij de politie had afgelegd, vanuit de penitentiaire inrichting telefonisch heeft benaderd teneinde deze getuige te beïnvloeden, zodat zij haar verklaring zou intrekken. Hiermee heeft de verdachte de verklaringsvrijheid van een persoon in een strafrechtelijk onderzoek ondermijnd. Beïnvloeding van een getuige is, ongeacht of het kennelijk beoogde gevolg is ingetreden, op zich reeds een ernstig feit waardoor de rechtsgang kan worden geschaad. Het raakt de fundamentele beginselen van de rechtsstaat en belemmert de waarheidsvinding. De rechtbank rekent de verdachte dit feit dan ook bijzonder zwaar aan.
Tot slot heeft de verdachte zich op 12 maart 2016 schuldig gemaakt aan een mishandeling. Het behoeft geen betoog dat agressief gedrag volstrekt ontoelaatbaar is. De rechtbank rekent de verdachte ook dit feit zeer aan.
De rechtbank betrekt in haar oordeel over de strafmaat dat de verdachte geen enkel teken heeft gegeven spijt van zijn daden te hebben of verantwoordelijkheid daarvoor te willen nemen.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank tevens in het nadeel van de verdachte meegewogen dat de verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 6 juni 2017 in het verleden reeds eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van het rapport van [naam GZ Psycholoog] , d.d. 11 oktober 2016, en van het rapport van [jeugdpsychiater] , d.d. 7 september 2016, alsmede van het klinisch en multidisciplinair onderzoek, opgesteld en ondertekend door [naam GZ Psycholoog 2] , en [jeugdpsychiater 2] , d.d. 2 februari 2017.
De verdachte heeft geweigerd zijn medewerking te verlenen aan zowel het psychologisch en psychiatrisch onderzoek als het klinisch en multidisciplinair onderzoek tijdens zijn plaatsing op de forensische observatieafdeling voor jongeren (ForCa). De verdachte is gediagnosticeerd met een gedragsstoornis NAO en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met antisociale trekken. Het betreft langdurige problematiek die ook aanwezig was ten tijde van de ten laste gelegde feiten. Door de weigering van de verdachte om deel te nemen aan onderzoek en observatie kan niet worden vastgesteld of de gedragingen van de verdachte werden beïnvloed vanuit de vastgestelde problematiek.
De rechtbank heeft tevens acht geslagen op het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 9 juni 2017. Het beeld dat de Raad van de verdachte heeft verkregen is dat van een jongen die voornamelijk intimiderend en grensoverschrijdend gedrag laat zien, waarbij er zowel problemen zijn binnen de opvoedingscontext (niet houden aan gezag ouders), binnen de sociale omgeving (deel uitmaken van een overlast gevende groep en geen duidelijke pro sociale vriendenkring) als ook qua school (jarenlange gedragsproblemen op school). De attitude die de verdachte heeft (ontkennen, bagatelliseren, externaliseren door alles buiten zichzelf te leggen, uitdagen/intimideren), maakt dat er veel zorgen zijn over zijn gedrag. Uit het rapport blijkt tevens dat de verdachte heeft aangegeven geen hulpvraag te hebben. De Raad heeft, gezien de ernst van de feiten en de hardnekkige weigering van de verdachte om mee te werken aan onderzoek en behandeling, oplegging van de PIJ-maatregel overwogen. Op dit moment ziet de Raad dit echter als een te zware maatregel. Bovendien ziet de jeugdreclassering nog mogelijkheden om de verdachte te behandelen binnen een ambulant kader. De Raad acht, gezien de langdurige en intensieve behandeling die nodig is, een gedragsbeïnvloedende maatregel (hierna: GBM) voor de duur van één jaar het meest passend. Ter terechtzitting is evenwel namens de Raad en de jeugdreclassering naar voren gebracht dat ten zeerste wordt getwijfeld aan de haalbaarheid hiervan, aangezien de verdachte niet wil meewerken aan een behandeling. Er wordt dan ook in overweging gegeven de verdachte “kaal” af te straffen.
Gelet op de ernst van de feiten, is de rechtbank van oordeel dat enkel een onvoorwaardelijke jeugddetentie van forse duur een passende reactie vormt. Omdat de rechtbank de verdachte – anders dan het standpunt van de officier van justitie – zal vrijspreken van twee aan hem ten laste gelegde feiten komt de rechtbank tot een jeugddetentie van kortere duur dan door de officier van justitie geëist. Hoewel de rechtbank zich ernstig zorgen maakt om de persoon van de verdachte en behandeling en begeleiding zeker aangewezen lijkt, laat de op te leggen straf in combinatie met de lange tijd die de verdachte reeds in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, geen ruimte meer voor het opleggen van een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf, waardoor de dringend noodzakelijke behandeling en begeleiding niet in het kader van een bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijke straf kan worden opgelegd. Nog daargelaten de vraag of kan worden voldaan aan de wettelijke vereisten voor oplegging van de PIJ-maatregel, acht de rechtbank – anders dan de officier van justitie – oplegging ervan thans nog een brug te ver.

7.De vorderingen van de benadeelde partijen / de schadevergoedingsmaatregel

[benadeelde 2] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 590,88. De vordering tot schadevergoeding bestaat uit materiële schade voor een bedrag groot € 290,88 en uit immateriële schade voor een bedrag groot € 300,-.
[benadeelde 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 400,-, bestaande immateriële schade.
7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft met betrekking tot de vordering van [benadeelde 2] geconcludeerd tot toewijzing van de vordering ten aanzien van de gevorderde materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de gestelde schade onvoldoende is onderbouwd.
De officier van justitie heeft met betrekking tot de vordering van [benadeelde 1] naar voren gebracht dat zij zich kan voorstellen dat immateriële schade is geleden. Zij heeft de rechtbank verzocht een schatting van het toe te kennen bedrag te maken.
7.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de vordering van [benadeelde 2] heeft de raadsvrouw naar voren gebracht dat uit de aangifte niet blijkt welke spullen er allemaal in de auto hebben gelegen. Bovendien is de vordering niet onderbouwd met bonnen of ander bewijs. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht bij toewijzing het gevorderde bedrag te matigen.
De raadsvrouw heeft zich niet uitgelaten over de vordering van benadeelde partij [benadeelde 1] .
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De vordering van benadeelde partij [benadeelde 2]
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde feit waarop de vordering betrekking heeft, wordt vrijgesproken.
Dit brengt met zich dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten de rechtbank begroot op nihil.
De vordering van benadeelde partij [benadeelde 1]
De rechtbank stelt vast dat uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 09/093625-16 bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal, gelet op hetgeen de benadeelde partij ter toelichting heeft aangevoerd, naar billijkheid een bedrag van € 250,- toewijzen als vergoeding van de immateriële schade, en de vordering voor het overige afwijzen.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 12 maart 2016, nu is komen vast te staan dat de schade met ingang van die datum is ontstaan.
Het voorgaande brengt met zich dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 09/093625-16 bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 250,-, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 12 maart 2016 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde 1] .

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 47, 63, 77a, 77g, 77h, 77i, 77gg, 157, 285a en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart
niet wettig en overtuigend bewezendat de verdachte de onder
1 primair en subsidiair en 3 primair en subsidiairten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart
wettig en overtuigend bewezendat de verdachte het hem onder
feit 2 primair, feit 09/797378-16 en feit 09/093625-16ten laste gelegde heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 2 primair:
medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
ten aanzien van feit 09/797378-16:
opzettelijk mondeling zich jegens een persoon uiten, kennelijk om diens vrijheid om een verklaring naar waarheid of geweten ten overstaan van een rechter een verklaring af te leggen te beïnvloeden, terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat die verklaring zal worden afgelegd;
ten aanzien van feit 09/093625-16:
mishandeling;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot
jeugddetentievoor de duur van
150 (honderdvijftig) DAGEN;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst de vordering van
de benadeelde partij [benadeelde 1]toe tot een bedrag van € 250,- en veroordeelt de verdachte tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij te betalen een bedrag van € 250,-, aan immateriële schade, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 12 maart 2016 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, met veroordeling van de verdachte in de kosten van de benadeelde partij gemaakt - tot op heden begroot op nihil - en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij voor het overige af;
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 250,-, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 12 maart 2016 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde 1] ;
bepaalt dat indien volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 5 dagen;
bepaalt dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen;
bepaalt dat
de benadeelde partij [benadeelde 2]niet ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, welke kosten worden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.J.J.M. Weijnen, kinderrechter, voorzitter,
mr. M.C. Bruining, kinderrechter,
en mr. J.J. Peters, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. F. Verkijk, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 juli 2017.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit – voor zover niet anders weergegeven - delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer 2016125516 / DH3R016053, Leipzig onderzoek (doorgenummerd p. 1 t/m 1281), alsmede het Methodiekendossier met het nummer 2016125516 / DH3R016053, Leipzig onderzoek (doorgenummerd p. 1 t/m 410).
2.Het proces-verbaal van verhoor getuige, [getuige 1] , d.d. 12 mei 2016, p. 189.
3.Het proces-verbaal aangifte, [aangever 2] , d.d. 12 mei 2016, p. 185.
4.Het proces-verbaal bevindingen gemeen gevaar voor andere goederen, p. 990.
5.Het proces-verbaal Snel snel, p. 604.
6.Het proces-verbaal Snel snel, p. 606.
7.Het proces-verbaal verhoor [betrokkene 2] , d.d. 15 juni 2016, p. 601; het proces-verbaal verhoor getuige [betrokkene 2] bij de rechter-commissaris, onder nummer 4 en 5.
8.Op 21 juni 2016 is vertrouwelijke communicatie opgenomen tussen de verdachte en [medeverdachte 2] . Deze OVC-gesprekken zijn woordelijk uitgewerkt (en vertaald) in het dossier.
9.Het proces-verbaal OVC analyse [verdachte] en [medeverdachte 2] , p. 916.
10.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit – voor zover niet anders weergegeven - delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer DH3R016053, Onderzoek: Bedreiging / Beïnvloeden van een getuige (doorgenummerd p. 1 t/m 56).
11.Proces-verbaal van verhoor getuige, [betrokkene 1] , d.d. 4 juni 2016, p. 49-50
12.Het proces-verbaal van verhoor aangever, [betrokkene 1] , d.d. 5 september 2016, p. 49-50.
13.De bijlage gevoegd bij het proces-verbaal van verhoor aangever, [betrokkene 1] , d.d. 5 september 2016, p. 52.
14.De bijlage gevoegd bij het proces-verbaal van verhoor aangever, [betrokkene 1] , d.d. 5 september 2016, p. 53.
15.De bijlage gevoegd bij het proces-verbaal van verhoor aangever, [betrokkene 1] , d.d. 5 september 2016, p. 54.
16.De bijlage gevoegd bij het proces-verbaal van verhoor aangever, [betrokkene 1] , d.d. 5 september 2016, p. 55.
17.Het proces-verbaal van relaas, p. 4.
18.Zie het bevel gevangenhouding van de verdachte d.d. 21 juni 2016 en het proces-verbaal van de met gesloten deuren gehouden terechtzitting van de rechtbank Den Haag op 19 september 2016.
19.Op 21 juni 2016 is vertrouwelijke communicatie opgenomen tussen de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] . Deze OVC-gesprekken zijn woordelijk uitgewerkt (en vertaald) in het dossier, p. 885-940.
20.Het proces-verbaal OVC analyse [verdachte] en [medeverdachte 2] , p. 16.
21.Wanneer hierna wordt verwezen naar processen-verbaal betreft dit – voor zover niet anders weergegeven - delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer PL1500-2016073482 (ongenummerd).
22.Het proces-verbaal aangifte, [benadeelde 1] , d.d. 14 maart 2016.
23.Het proces-verbaal van verhoor getuige, [getuige 2] , d.d. 14 maart 2016.
24.Het proces-verbaal van bevindingen, d.d. 21 maart 2016.
25.Op 21 juni 2016 is vertrouwelijke communicatie opgenomen tussen de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] . Deze OVC-gesprekken zijn woordelijk uitgewerkt (en vertaald) in het dossier. Zie hiervoor het dossier met het nummer 2016125516 / DH3R016053, Leipzig onderzoek (doorgenummerd p. 1 t/m 1281).
26.Het proces-verbaal OVC analyse [verdachte] en [medeverdachte 2] , p. 932.