ECLI:NL:RBDHA:2017:7667

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 juli 2017
Publicatiedatum
12 juli 2017
Zaaknummer
AWB - 17 _ 684
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking toevoeging rechtsbijstand na echtscheiding en heffingsvrij vermogen

Op 12 juli 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser, een persoon die in het kader van de Wet op de Rechtsbijstand (Wrb) een toevoeging had aangevraagd, en de Raad voor Rechtsbijstand als verweerder. De zaak betreft de intrekking van de toevoeging van eiser, die was verleend voor rechtsbijstand in een echtscheidingsprocedure. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de intrekking van de toevoeging, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat eiser een vordering had op de boedel van ten minste € 40.000,-, wat meer dan 50% van het heffingsvrije vermogen van eiser bedroeg. Eiser had aangevoerd dat de woning in Marokko onverkoopbaar was en dat de intrekking van de toevoeging onterecht was, maar de rechtbank oordeelde dat deze stelling niet voldoende was onderbouwd. De rechtbank concludeerde dat er geen zwaarwegende omstandigheden waren die de intrekking van de toevoeging konden rechtvaardigen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 17/684

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 juli 2017 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats 1] , eiser,

en

de Raad voor Rechtsbijstand, verweerder

(gemachtigde: mr. S.O. Vos).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[persoon 1], te [woonplaats 1] .

Procesverloop

Bij besluit van 13 juli 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de toevoeging van eiser in het kader van de Wet op de Rechtsbijstand (Wrb) met terugwerkende kracht ingetrokken.
Bij besluit van 19 december 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juli 2017.
Eiser is verschenen, bijgestaan door [persoon 2] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Derde-partij is verschenen.

Overwegingen

1.
Feiten en omstandigheden
1.1.
Bij besluit van 28 februari 2012 heeft verweerder aan eiser een toevoeging afgegeven ter zake van een echtscheiding.
1.2.
Naar aanleiding van de aanvraag om vergoeding heeft verweerder, na eerst aanvullende informatie te hebben opgevraagd, het voornemen aan eiser kenbaar gemaakt de toevoeging in te trekken. Verweerder heeft eiser hierbij in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op dit voornemen. Eiser heeft hiervan geen gebruik gemaakt.
1.3.
Bij het primaire besluit heeft verweerder de toevoeging op grond van artikel 34g, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wrb met terugwerkende kracht ingetrokken.
1.4.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd en het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Verweerder heeft daartoe overwogen dat eiser als resultaat van de rechtsbijstand in een echtscheidingszaak een vordering heeft op de boedel van ten minste € 40.000,-. Het resultaat van de zaak bedraagt dan ook meer dan 50% van het heffingsvrije vermogen. Dat de woning wegens gebrek aan onderhoud in de toekomst aan waarde zal inboeten acht verweerder niet relevant. Het is aan eiser zelf om te voorkomen dat waardevermindering zal optreden.
1.5.
In beroep heeft eiser aangevoerd dat verweerder ten onrechte geen rekening gehouden heeft met de feitelijke situatie, het huis is namelijk onverkoopbaar, aldus eiser, en de geldende wet- en regelgeving in Marokko, het land waar de scheiding nog niet is afgerond. Eiser verzoekt hiermee alsnog rekening te houden.
2.
Wettelijk kader
2.1.
Op grond van artikel 34g, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wrb wordt, tenzij zwaarwegende omstandigheden zich daartegen verzetten, de toevoeging met terugwerkende kracht ingetrokken indien op het moment van de definitieve afhandeling van de zaak waarvoor die toevoeging was verleend de rechtzoekende als resultaat van die zaak een vordering met betrekking tot een geldsom ter hoogte van ten minste 50% van het heffingsvrij vermogen heeft.
2.2.
Verweerder voert ten aanzien van de toepassing van de Wrb het beleid neergelegd in het Handboek Toevoegen 2007 (hierna: het Handboek). Aantekening 8 bij artikel 34g van de Wrb in het Handboek luidt als volgt: “Indien een rechtzoekende een vordering heeft en nog niet over de desbetreffende geldsom kan beschikken, wil dat niet zeggen dat er sprake is van zwaarwegende omstandigheden. De wettekst spreekt immers over een vordering.
Van zwaarwegende omstandigheden kan pas worden gesproken indien een vordering of geldsom oninbaar is, bijvoorbeeld vanwege faillissement of omdat conservatoir derdenbeslag is gelegd op de geldsom cq. de vordering, waardoor de geldsom niet binnen afzienbare tijd beschikbaar is. Een en ander moet aannemelijk worden gemaakt, bijvoorbeeld met een vonnis of een brief van de deurwaarder.”
3.
Beoordeling
3.1.
De rechtbank stelt vast dat in de beschikking van de rechtbank Almelo van 8 augustus 2012, met nummer [nummer 2] (SvE), (onder andere) is vastgesteld dat de woning van eiser en zijn ex-echtgenote in Marokko naar Marokkaans recht wordt verkocht en dat de verkoopopbrengst daarvan bij helfte tussen partijen wordt verdeeld.
Blijkens de door de toenmalig gemachtigde van eiser opgestelde Toelichting op de resultaatsbeoordeling en de schriftelijke toelichting daarbij, hebben eiser en zijn ex-echtgenote zelf verklaard dat de woning ongeveer € 80.000,- zou opbrengen bij verkoop.
Nu eiser blijkens de beschikking van 8 augustus 2012 een vordering heeft op de boedel van de helft van de woning in Marokko, stelt de rechtbank vast dat hij minimaal een vordering van € 40.000,- heeft. Dit bedrag ligt boven 50% van het voor eiser destijds geldende heffingsvrije vermogen. Eisers stelling dat de woning veel minder waard is, heeft hij niet met stukken onderbouwd dan wel anderszins aannemelijk gemaakt.
3.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder bij de vaststelling van het vermogen geen rekening hoeven te houden met de omstandigheid dat eiser de woning nog niet heeft verkocht nu artikel 34g, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wrb slechts spreekt van een vordering. Eiser heeft zijn stelling dat de woning onverkoopbaar en de vordering daardoor oninbaar is niet nader met stukken onderbouwd, zodat verweerder geen zwaarwegende omstandigheden had dienen aan te nemen om van intrekking af te zien.
3.3.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaren. Voor een proceskostenveroordeling dan wel bepaling dat het griffierecht moet worden vergoed ziet de rechtbank geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Dutrieux, rechter, in aanwezigheid van mr. I.M. Bijvank, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.