ECLI:NL:RBDHA:2017:7665

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 juli 2017
Publicatiedatum
12 juli 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 9944
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering toevoeging voor rechtsbijstand in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 juli 2017 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de weigering van een toevoeging voor rechtsbijstand aan eiseres. Eiseres had op 6 oktober 2016 een aanvraag ingediend voor een toevoeging, die door de Raad voor Rechtsbijstand was afgewezen. Het bezwaar van eiseres tegen deze afwijzing werd op 8 november 2016 ongegrond verklaard, waarna zij beroep instelde. Tijdens de zitting op 10 juli 2017 werd eiseres vertegenwoordigd door een kantoorgenoot van haar gemachtigde.

De rechtbank overwoog dat eiseres onvoldoende had aangetoond dat de juridische en feitelijke complexiteit van de zaak zodanig was dat rechtsbijstand noodzakelijk was. De rechtbank volgde het standpunt van de Raad voor Rechtsbijstand dat eiseres in staat was om zelf, of met hulp van een ander, beroep in te dienen. Eiseres had aangevoerd dat er sprake was van juridische en feitelijke complexiteit, maar de rechtbank oordeelde dat zij niet had aangetoond dat er bijzondere omstandigheden waren die een toevoeging rechtvaardigden. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak benadrukt het belang van de criteria voor het verlenen van rechtsbijstand en de beoordelingsvrijheid van de Raad voor Rechtsbijstand. De rechtbank stelde vast dat eiseres niet had aangetoond dat haar zaak afweek van de standaardcriteria en dat de verwijzing naar andere zaken niet voldoende was om haar verzoek te onderbouwen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees op de mogelijkheid van hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 16/9944

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 juli 2017 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. O. Arslan),
en

de Raad voor Rechtsbijstand, verweerder

(gemachtigde: mr. S.O. Vos).

Procesverloop

Bij besluit van 6 oktober 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag om toevoeging voor rechtsbijstand afgewezen.
Bij besluit van 8 november 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juli 2017. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door een kantoorgenoot van haar gemachtigde, mr. S. Ramautar. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres heeft de toevoeging aangevraagd voor beroep tegen de beslissing op bezwaar van verweerder betreffende de weigering van afgifte van een toevoeging met kenmerk [nummer] . Deze toevoeging is door eiseres aangevraagd voor rechtsbijstand bij het verhalen van de door haar geleden schade op degene die haar heeft gedwongen om diverse telefoonabonnementen af te sluiten.
2. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiseres onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de te verrichten werkzaamheden in de beroepsprocedure tegen verweerder dusdanig feitelijk of juridisch complex zijn, dat rechtsbijstand van een advocaat noodzakelijk is. Eiseres dient in staat te worden geacht om zelf, dan wel met hulp van een ander niet zijnde een advocaat, beroep in te dienen bij de rechtbank. Daarbij kan zij zelf schriftelijk motiveren waarom zij van mening is dat toevoeging [nummer] alsnog verstrekt dient te worden, dat sprake is van afzonderlijke kwesties waarvoor afzonderlijke toevoegingen verstrekt dienen te worden en de feitelijke gang van zaken en situatie toelichten.
3. Eiseres heeft aangevoerd dat er sprake is van juridische en feitelijke complexiteit waardoor verweerder een toevoeging had dienen te verlenen. Verder beroept eiseres zich op andere zaken, waarin wel een toevoeging is verleend om een beroepsprocedure te starten tegen een besluit van verweerder.
4. Op grond van artikel 12, tweede lid, aanhef en onder g van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb) wordt rechtsbijstand niet verleend indien het een belang betreft waarvan de behartiging redelijkerwijze aan de aanvrager zelf kan worden overgelaten, zo nodig met bijstand van een andere persoon of instelling van wie onderscheidenlijk waarvan de werkzaamheden niet vallen binnen de werkingssfeer van deze wet.
Op grond van artikel 8, eerste lid, onder i, van het Besluit rechtsbijstand- en toevoegcriteria (Brt) wordt geen toevoeging verleend indien de rechtsbijstand uitsluitend is verzocht voor het verkrijgen van rechtsbijstand.
Op grond van het tweede lid kan in afwijking van het eerste lid een toevoeging worden verleend indien de bijzondere feitelijke of juridische ingewikkeldheid van het geval dat vereist.
Verweerder voert ten aanzien van de toepassing van de Wrb beleid, onder meer neergelegd in de Werkinstructie B010 (de werkinstructie). In de werkinstructie is neergelegd dat voor een aanvraag voor beroep/hoger beroep tegen een beslissing van de Raad een toevoeging wordt verstrekt als aan alle overige voorwaarden is voldaan. Een van die voorwaarden is dat conform artikel 8, tweede lid, van het Brt sprake moet zijn van bijzondere feitelijke of juridische ingewikkeldheid.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), waaronder de uitspraak van 12 november 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:4092), komt verweerder bij de beoordeling of de aanvraag een belang betreft waarvan de behartiging redelijkerwijze aan de aanvrager zelf kan worden overgelaten, beoordelingsvrijheid toe. Voor de aanwending daarvan heeft verweerder beleid met daarin criteria ontwikkeld, dat is neergelegd in gepubliceerde werkinstructies. De rechtbank overweegt dat het beleid waar verweerder zich op heeft gebaseerd niet als kennelijk onredelijk kan worden aangemerkt.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft aangenomen dat er geen sprake is van zodanige bijzondere feitelijke of juridische ingewikkeldheid dat in weerwil van de hoofdregel wel een toevoeging zou moeten worden verleend. De rechtbank volgt het standpunt van verweerder dat eiseres in staat moet worden geacht om zelf, dan wel met hulp van een ander niet zijnde een advocaat, beroep in te dienen bij de rechtbank. Op www.rechtspraak.nl is immers een formulier met een stappenplan te vinden. Daarbij heeft verweerder in zijn verweerschrift terecht overwogen dat het Juridisch Loket aan eiseres advies kan geven over het indienen van beroep. Voorts overweegt de rechtbank dat eiseres eveneens in staat moet worden geacht om in beroep gemotiveerd toe te lichten waarom aan haar een toevoeging verstrekt had moeten worden. Zij kan in eigen bewoordingen het geschil met de telefoonprovider en met haar ex-vriend uitleggen, en zodoende aanvoeren dat deze geschillen dermate van elkaar verschillen dat een afzonderlijke toevoeging voor beide procedures noodzakelijk is. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een bijzondere rechtsvraag of een juridisch omvangrijk feitencomplex zodat bij uitzondering een toevoeging moet worden verstrekt.
Het enkele feit dat verweerder in het bestreden besluit verwijst naar jurisprudentie om haar standpunt te onderbouwen, maakt niet dat sprake is van een bijzondere feitelijke of juridische ingewikkeldheid. Ten slotte maakt de omstandigheid dat eiseres de Nederlandse taal niet goed beheerst, zoals ter zitting door de gemachtigde bepleit, niet dat rechtsbijstand dient te worden gefinancierd.
Ten aanzien van het beroep op het gelijkheidsbeginsel overweegt de rechtbank dat niet is gebleken dat de zaken waarop eiseres zich beroept, gelijke zaken betreffen. Het beroep faalt.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Dutrieux, rechter, in aanwezigheid van mr. I.M. Bijvank, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.