ECLI:NL:RBDHA:2017:7664

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 juli 2017
Publicatiedatum
12 juli 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 7175
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag toevoeging voor rechtsbijstand en wijziging grondslag in bezwaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 juli 2017 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiser, een persoon die een aanvraag voor een toevoeging voor rechtsbijstand had ingediend, en de Raad voor Rechtsbijstand als verweerder. Eiser had op 31 mei 2016 een aanvraag ingediend voor een toevoeging, maar deze werd afgewezen. In het bestreden besluit van 22 augustus 2016 verklaarde verweerder het bezwaar van eiser ongegrond, maar wijzigde daarbij de grondslag van de afwijzing. Eiser stelde beroep in tegen dit besluit.

Tijdens de zitting op 10 juli 2017 werd het beroep behandeld. Eiser voerde aan dat de wijziging van de grondslag in de bezwaarfase in strijd was met het verbod van reformatio in peius, omdat hij nadeel had ondervonden van deze handelwijze. De rechtbank overwoog dat verweerder de aanvraag had afgewezen op basis van een eerdere toevoeging en dat de wijziging van de grondslag niet in strijd was met de wet, aangezien verweerder ook zonder bezwaar bevoegd was om het besluit te wijzigen.

De rechtbank oordeelde dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukte dat de bezwaarprocedure laagdrempelig is en dat eiser zelf in staat was om zijn situatie toe te lichten. De rechtbank concludeerde dat er geen schending was van het verbod van reformatio in peius, omdat verweerder de bevoegdheid had om het besluit ambtshalve te wijzigen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er werd een rechtsmiddel tegen de uitspraak aangegeven.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 16/7175

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 juli 2017 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. P. van Baaren),
en

de Raad voor Rechtsbijstand, verweerder

(gemachtigde: mr. S.O. Vos).

Procesverloop

Bij besluit van 31 mei 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een toevoeging voor rechtsbijstand afgewezen.
Bij besluit van 22 augustus 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard onder wijziging van de grondslag.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juli 2017.
Eiser en verweerder zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Bij besluit van 21 maart 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam een aanvraag van eiser om een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet afgewezen wegens het niet verstrekken van voldoende informatie.
Eiser heeft een toevoeging aangevraagd om tegen dit besluit op te komen. Verweerder heeft in het primaire besluit de aanvraag van eiser afgewezen omdat het verzoek betrekking heeft op een rechtsbelang terzake waarvan aanspraak kan worden gemaakt op rechtsbijstand op grond van de eerder verstrekte toevoeging met nummer [nummer] van 11 maart 2016.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser, onder wijziging van de afwijzingsgrond, ongegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij overwogen dat het om een probleem gaat waarvoor eiser geen bijstand van een advocaat nodig heeft. In bezwaar ging het om de stelling dat er genoeg gegevens zijn voor de gemeente om een beslissing te nemen op de aanvraag en om de mogelijkheid van eiser om aan oproepen te voldoen wegens zijn gezondheid. Eiser kan aan de hand van een feitelijk betoog aanvoeren dat de gemeente over voldoende gegevens beschikt om een beslissing te nemen en hij kan zelf zijn gezondheid toelichten. Verweerder heeft daarbij opgemerkt dat een bezwaarprocedure een laagdrempelige procedure betreft, waarbij de indiener over het algemeen een mogelijkheid heeft het bezwaar en de situatie ter zitting nader toe te lichten.
2. In beroep heeft eiser aangevoerd dat verweerder de aanvraag heeft afgewezen op het leerstuk bereik. In de bezwaarfase heeft verweerder de grondslag van de afwijzing gewijzigd en is de aanvraag afgewezen op het leerstuk zelfredzaamheid. Eiser heeft nadeel ondervonden van deze handelwijze, hetgeen in strijd is met het verbod van reformatio in peius.
3. De rechtbank overweegt het volgende.
De rechtbank stelt vast dat verweerder met het primaire besluit heeft geweigerd om een toevoeging te verlenen omdat deze onder het bereik van een eerder verleende toevoeging zou vallen. Met het besluit op bezwaar heeft verweerder de grondslag van het besluit gewijzigd in die zin dat ze thans aan de weigering ten grondslag heeft gelegd dat eiser in staat wordt geacht om zelf bezwaar te maken.
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder meer van 29 oktober 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3871, mag het maken van bezwaar er niet toe leiden dat het bestuursorgaan de heroverweging gebruikt om een verslechtering van de positie van de indiener te bereiken die zonder bezwaarschriftprocedure niet mogelijk zou zijn. Indien het bestuursorgaan ook zonder dat het bezwaarschrift zou zijn ingediend tot wijziging van het bestreden besluit ten nadele van de indiener bevoegd zou zijn geweest, verzet artikel 7:11 van de Awb zich er niet tegen dat tegen dat die wijziging betrokken wordt bij de beslissing op het bezwaarschrift, mits de belanghebbende niet in zijn verweermogelijkheden wordt geschaad.
De rechtbank stelt vast dat verweerder in het primaire besluit heeft bepaald dat de werkzaamheden van de gemachtigde van eiser zouden kunnen worden gedeclareerd onder een eerder afgegeven toevoeging. In reactie op het door eiser ingediende bezwaarschrift heeft verweerder zijn standpunt gewijzigd in die zin dat de door de gemachtigde van eiser uitgevoerde werkzaamheden in het geheel niet kunnen worden gedeclareerd. Het besluit is derhalve ten nadele van eiser gewijzigd. Door verweerder is echter terecht betoogd dat hem ook los van de bezwaarprocedure de bevoegdheid toekomt een besluit tot het verlenen van een toevoeging ambtshalve te wijzigen, indien sprake is van onjuiste besluitvorming. Door eiser is niet bestreden dat aan verweerder deze bevoegdheid toekomt. Gelet hierop is geen sprake van een schending van het verbod van reformatio in peius.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Dutrieux, rechter, in aanwezigheid van mr. I.M. Bijvank, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.