ECLI:NL:RBDHA:2017:7532

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 april 2017
Publicatiedatum
7 juli 2017
Zaaknummer
AWB 17/2244
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herstelverzuim bij mvv-aanvraag en legesbetaling

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 14 april 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een man van Surinaamse nationaliteit, eiser, en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder. Eiser had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv), maar deze aanvraag werd door verweerder buiten behandeling gesteld omdat de verschuldigde leges niet waren betaald. Eiser stelde dat verweerder ten onrechte geen herinnering had gestuurd om de leges alsnog te betalen. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder, in strijd met de wet, geen herinnering heeft gestuurd en dat eiser ten onrechte niet de gelegenheid is geboden om de leges te betalen. De rechtbank oordeelde dat artikel 2n van de Vreemdelingenwet 2000 niet uitsluit dat een herinnering moet worden gestuurd, en dat de aanvraag ten onrechte buiten behandeling is gesteld. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen op de aanvraag, waarbij verweerder ook het betaalde griffierecht aan eiser moet vergoeden. De proceskosten van eiser zijn vastgesteld op € 990,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/2244
V-nummer: [volgnummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 14 april 2017 in de zaak tussen

[de man] ,

geboren op [geboortedatum] 1998, van Surinaamse nationaliteit, eiser
(gemachtigde: mr. M.J.M. Peeters),
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder
(gemachtigde: mr. A. Schut).

Procesverloop

In het besluit van 16 november 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) buiten behandeling gesteld. Het daartegen gemaakte bezwaar is in het besluit van 16 januari 2017 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Op 30 januari 2017 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser tegen dit besluit ontvangen. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 april 2017. Partijen zijn vertegenwoordigd door hun voornoemde gemachtigden. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

De feiten en omstandigheden
1.1
Op 5 september 2016 heeft [de vrouw] (referente en moeder van eiser) namens eiser de Toegang en Verblijfprocedure gestart door in persoon een aanvraag voor een mvv in te dienen bij het loket van de Immigratie- en Naturalisatiedienst in Amsterdam. Eiser wil namelijk als familielid van referente verblijf in Nederland.
1.2
Voor het behandelen van deze aanvraag moeten leges worden betaald. Eiser of referente kunnen die leges voldoen. In deze zaak heeft referente ervoor gekozen de legesbetaling op zich te nemen. Bij het indienen van de aanvraag bij het loket konden de leges niet betaald worden. De eerste en enige gelegenheid om te betalen kreeg referente met de brief van 12 september 2016. Toen de betaling uitbleef, heeft verweerder referente geen herinnering gestuurd om de leges alsnog te betalen.
2. Verweerder heeft met het primaire besluit de aanvraag buiten behandeling gesteld, omdat de verschuldigde leges niet zijn betaald. In het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit in stand gelaten.
Het geschil
3. In geschil is de vraag of verweerder referente een herinnering had moeten sturen om de leges alsnog te betalen, toen de betaling na de brief van 12 september 2016 uitbleef.
4. Verweerder bestrijdt dit en beroept zich op artikel 2n van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000. Uit dit artikel blijkt volgens verweerder dat bij mvv‑aanvragen geen herinnering gestuurd hoeft te worden als de leges niet zijn betaald.
5. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte geen herinnering aan referente heeft gestuurd. Verweerder had haar de gelegenheid moeten geven om alsnog de leges te betalen.
De wettelijke regel
6. In artikel 2n, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000 is bepaald – voor zover hier van belang – dat verweerder een aanvraag om een mvv buiten behandeling kan laten zonder de aanvrager in de gelegenheid te hebben gesteld de aanvraag aan te vullen, indien de voor de aanvraag verschuldigde leges niet zijn betaald.
Het oordeel van de rechtbank
7.1
De rechtbank constateert dat niet artikel 2n, maar artikel 2l van de Vw 2000 de grondslag geeft voor het heffen van leges. In artikel 2n, eerste lid, van de Vw 2000 staat dat verweerder in een aantal gevallen de aanvrager niet de gelegenheid hoeft te geven om tekortkomingen in zijn aanvraag aan te vullen. Dit in afwijking van de hoofdregel [1] . Naar het oordeel van de rechtbank staat in artikel 2n, eerste lid, van de Vw 2000 niet dat als de aanvrager de leges in eerste instantie niet heeft betaald, verweerder hem geen betalingsherinnering hoeft te sturen. Dit artikel kan namelijk ook zo worden gelezen dat het pas kan worden ingeroepen nadat de aanvrager de gelegenheid heeft gehad om de leges te betalen, maar die – ook na de gebruikelijke herinnering – niet heeft betaald. Dan treedt pas de onder d gestelde voorwaarde uit artikel 2n, eerste lid van de Vw 2000 op, namelijk: ‘indien de (…) verschuldigde leges niet zijn betaald’. Deze interpretatie van artikel 2n, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000 wordt bevestigd door het eigen beleid van verweerder. Paragraaf B1/3.3.3 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000 luidt namelijk als volgt:
“De referent moet bij de indiening van de aanvraag (…) op grond van artikel 2l Vw de verschuldigde leges betalen. Wanneer de referent in gebreke is, stelt de IND hem één keer in de gelegenheid om binnen twee weken na kennisgeving alsnog (…) de leges te betalen.”
7.2
Tussen partijen staat vast dat referente bij het indienen van de aanvraag aan het loket geen leges kan betalen. Voorts staat vast dat verweerder referente pas met de brief van 12 september 2016 voor het eerst de mogelijkheid bood om die leges te betalen. Dat betekent dat verweerder referent ten onrechte geen herinnering heeft gestuurd toen de betaling uitbleef. Dit volgt ook uit de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 27 februari 2017 [2] .
Conclusie
8. Omdat referente geen herinnering heeft gekregen om de leges alsnog te betalen, is de aanvraag ten onrechte buiten behandeling gesteld en het bezwaar ten onrechte ongegrond verklaard.
9. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en herziet het primaire besluit. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen op de aanvraag. Omdat referente na het maken van bezwaar de leges alsnog heeft betaald, maar verweerder die leges vervolgens heeft teruggestort, moet verweerder referente opnieuw in de gelegenheid stellen de leges te betalen.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 495,-, en een wegingsfactor 1). De rechtbank ziet geen aanleiding om verweerder te veroordelen voor de gemaakte kosten in bezwaar, omdat eiser daar niet in zijn bezwaarschrift om heeft verzocht. Indien aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandsverlener.
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herziet het primaire besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,- (zegge: honderdachtenzestig euro) aan eiser te vergoeden;
-veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 990,- (zegge: negenhonderdnegentig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Otten, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Dalman, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 april 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's‑Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.

Voetnoten

1.De hoofdregel staat in artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
2.ECLI:NL:RVS:2017:514, rechtsoverweging 2.2